Biografie Bulletin. Jaargang 9
(1999)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Veel Pruis en weinig Nijhoff
| |
[pagina 178]
| |
schrijven van een verhaal over zichzelf. Dat verhaal is met grote vaardigheid en een prettig ironische ondertoon geschreven, maar over de oorzaak van het mislukken wordt bitter weinig uit de doeken gedaan. | |
VertwijfelingDe achterflap biedt al even weinig uitkomst als de titel. Het citaat uit het boek en de toelichting op de inhoud suggereren dat de lezer van alles te weten zal komen over Netty Nijhoff, haar huwelijk met Martinus Nijhoff en haar lesbische relaties. Dat het boek in feite over Pruis zelf gaat, mag de lezer concluderen uit de allerlaatste zin: ‘De Nijhoffs of de gevolgen van een huwelijk is het relaas van een persoonlijke queeste.’ Het eerste hoofdstuk heet ‘De schrijfster’ en gaat meer over Marja Pruis dan over Nettie Nijhoff. We krijgen net niet de genealogie van Pruis voorgeschoteld, maar wel een vriendin die in therapie is. Er is veel aandacht voor Pruis' ‘verlangen naar hechten aan iemand, naar iets dat mooi is en blijft, maar blijft haken in een harig kleedje. Ik wilde een mysterie ontwarren, maar kreeg een oude koffiepot in handen geduwd.’ Fraai geformuleerd, maar als in de daarop volgende regels ‘de dagen zich aaneen [kleven] als de stroopwafels die je in de kraam voor het station kunt kopen’ krijg je toch een beetje het gevoel in een romantisch meisjesboek verdwaald te zijn. ‘De zware dikke lucht die tot laat in de avond tussen de huizen en de winkels blijft hangen, doet zelfs de binnenstad van Den Haag zinderen als een woestijn, compleet met stofwolken en visioenen van drinkplaatsen.’ Als Pruis in het archief van het Letterkundig Museum een werkplek vindt tegenover een romantische afbeelding van Tiny Carmiggelt en naast een collega-biograaf die het ook niet makkelijk heeft met Anna Blaman, krijgt haar queeste wel een erg impressionistisch karakter. Er wordt veel aangeduid, maar niets verklaard. En al helemaal niet wat Pruis tot haar biografisch onderzoek bracht. Een belangrijke rol in de zoektocht naar Netty Nijhoff is uiteraard haar roman Twee meisjes en ik. Over de ik-figuur in die roman vernemen we in het tweede hoofdstuk uit de mond van de zus van A.H. Nijhoff een aantal vaagheden. Wat die roman voor Marja Pruis of voor de literatuur betekende, waar die over gaat en of die haar inspireerde tot het biografisch onderzoek, het blijven allemaal vraagtekens. ‘In een staat van verliefdheid was ik begonnen aan het raadsel A.H. Nijhoff’, bekent ze op pagina 52. Maar op eenderde van het boek is die verliefdheid kennelijk geheel verdwenen en verkeert ze in opperste vertwijfeling over de zinvolheid van die zelfgekozen taak. Zich verschuilend achter wat de zangeres van de Pretenders zingt, noteert Pruis dan: ‘Waarom zou iemand sowieso meer geïnteresseerd zijn in het leven van een ander dan in zijn eigen leven?’ Honderd pagina's verderop legt ze de ‘Blaman-liefhebber’ zoals Pruis de beoogde biograaf van Anna Blaman noemt, een nog somberder perspectief in de mond: ‘Voor ons soort figuren is er toch geen redding meer. [...] Al dat gewroet. [...] En dat alleen omdat je eigen leven niet interessant genoeg is.’ Is Pruis tijdens haar onderzoek tot de ontdekking gekomen dat biografen allemaal geman- | |
[pagina 179]
| |
keerde wezens zijn? Of is ze jaloers geworden op collega's die hun missie wel tot een goed einde wisten te brengen?
Over Nettie en haar geliefden, over zoon Faan en zijn beminde Albert Mol, over Martinus Nijhoff en zijn nieuwe vrouw Georgette Hagedoorn krijgen we enige ‘faits divers’ gepresenteerd, maar veel levert dat niet op. Van inzicht in Netty Nijhoff, haar drijfveren als schrijfster, moeder en vrouw is geen sprake. Van de zaakwaarnemer en Albert Mol komt de lezer bijna nog meer aan de weet dan van het werk van A.H. Nijhoff. Wel duikt Marja Pruis op allerlei plaatsen van het verhaal op: Als het kind dat niet kon liegen; reizend in de voetsporen van haar heldin; als onbeholpen journaliste die op de momenten dat haar werkelijk iets interessants wordt verteld, met haar gedachten elders zit; of als biografe in spe die in de provincie een lezing zal houden over Netty Nijhoff maar zichzelf tot onderwerp maakt: Ik raakte nieuwsgierig naar dit primitieve dorp onder de Toscaanse zon... Zachtjes rijdend naderde ik het dorp, de weg klom omhoog en ja, daar lag het... Villa Linda. Ik kon mijn ogen niet geloven... Ik zou willen dat ik u nu kon vertellen dat zuster Constantina zoals ze zich aan mij voorstelde, mij naar binnen noodde... Geen voet over de drempel heb ik gezet. Kortom een miniverslag van een (mislukte) miniqueeste van Marja Pruis naar het Italiaanse huis van A.H. Nijhoff. Dat het volgende hoofdstuk dan begint met de beschrijving van de dromen, de bebloede lakens en onderbuikpijnen van de menstruerende onderzoekster, lijkt me een typisch geval van pathologische gotspe.A.H. Nijhoff-Wind
Het sneuste is misschien wel haar zoektocht naar wat het laatste manuscript van A.H. Nijhoff zou zijn. Alles en iedereen vraagt ze er naar en dan blijkt het al die tijd in het Letterkundig Museum onder handbereik te hebben gelegen. Pechvogel of gebrek aan motivatie? Ik neig tot het laatste. Tegen Maartje Somers zei Pruis: ‘Al doende realiseerde ik me dat die biografie er gewoon niet inzat. Ik zou nooit aan al het materiaal kunnen komen. Het onderzoek stokte volledig bij de erven. Alle rechten berusten bij de man die ik in mijn boek Van Dishoek noem [en die in werkelijkheid André Oosthoek is]. Hij was een vriend van Faan, en hij bezit alles wat Faan niet heeft verbrand. Ik heb poging na poging ondernomen om zijn materiaal te mogen | |
[pagina 180]
| |
inzien: briefjes, telefoontjes, met de uitgever daar langs geweest, maar het mocht niet baten. Er kwam geen schot in. Ik dacht: ik kan hier nog wel een halfjaar mee doorgaan, maar het levert niets op. Ik ga een heel ander boek schrijven.’ In feite vindt ze biografieën niet eens zo interessant, moet ze tot slot bekennen. ‘Ik dacht: wil ik nou werkelijk alles wat me zo aan haar intrigeert ontrafelen, terwijl ik juist het mysterie aan haar zo aantrekkelijk vind?’ En daar ligt dan ook de verklaring voor het onbehagelijke gevoel dat De Nijhoffs of de gevolgen van een huwelijk blijft opleveren. Marja Pruis had geen andere drijfveer dan haar naam op de kaft van een boek te krijgen. Daar is op zichzelf weinig op tegen. Ze deelt dat verlangen met honderden andere schrijvers. Wat stoort is dat ze dat heeft willen realiseren ten koste van ‘de Nijhoffs’ en het genre van de biografie. De eersten zijn slechts schimmen in het spel dat Pruis speelt, de biografische traditie gebruikt ze als dekmantel. Ik had het verslag van de lijfelijke kanten van haar speurwerk graag als bijvoegsel gelezen bij de door haar geschreven biografie. Los daarvan is het noch een interessante vermenging van feit en fictie, noch een biografische schets - alle bronnen ontbreken -, noch een overtuigend autobiografisch relaas. Van Marja Pruis komen we weinig anders te weten dan dat ze een vaardige pen heeft, doorzettingsvermogen ontbeert en wel ijdel is.
Marja Pruis: De Nijhoffs, of de gevolgen van een huwelijk. Nijgh & Van Ditmar, 175 pagina's, f 34,90. ISBN 90 388 5915 5. |
|