Biografie Bulletin. Jaargang 9
(1999)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Een leven tussen lelies en lupines
| |
Een dubbele hartstochtIn 1985 verscheen van de Britse publiciste Jane Brown Vita's other world, over de schrijfster en dichteres Vita Sackville-West. Hoewel ook dit boek een aspectbiografie is, staan hierin niet haar literaire activiteiten centraal, maar haar hobby, het tuinieren. Brown, die naam maakte met enkele publicaties over Britse tuinen en tuinontwerpersGa naar eind3., heeft geprobeerd ‘a gardening biography’ te schrijven. Zij constateerde dat de aan Sackville-West gewijde biografieën, alsook het befaamde Portrait of a marriage van Nigel NicolsonGa naar eind4., weinig aandacht besteden aan het tuinieren, terwijl dit toch, naast schrijven en dichten, haar tweede grote | |
[pagina 159]
| |
Vita Sackville-West en Harold Nicolson te Sissinghurst Castle in de zomer van 1959 (foto uit het besproken boek)
| |
[pagina 160]
| |
hartstocht was. Voor Brown is Sackville-West - samen met haar echtgenoot Harold Nicolson - bovenal de schepper van de tuinen van Sissinghurst Castle, die gerekend worden tot de mooiste van Groot-Brittannië. De droom die hier werd verwezenlijkt, kent Brown in het leven van haar heldin een minstens zo belangrijke plaats toe als de romans, gedichten en biografieën die zij schreef of de onconventionele liefdesaffaires die zij beleefde. Zeker, Sackville-Wests tuinierstalent is niet onopgemerkt gebleven, maar het heeft naar de mening van Brown nooit de aandacht gekregen die het verdient. Dit hangt volgens haar nauw samen met het feit dat tuinieren in artistiek opzicht doorgaans niet dezelfde verheven status geniet als het dichter- of schrijverschap. Brown vindt dit volkomen onterecht, en met instemming citeert zij de woorden die Sackville-West zelf in dit verband gebruikte. Tuinieren, zo schreef zij in 1939, moet, in tegenstelling tot het werk van een boer, worden gezien als ‘a luxury occupation, an ornament, not a necessity of life’. Een landbouwer streeft met zijn arbeid immers een economisch en geen esthetisch doel na. ‘Fortunate gardener, who may preoccupy himself solely with beauty (...). A useless member of society, considered in terms of economics, he must not be denied his rightful place. He deserves to share it, however humbly, with the painter and the poet’. In de geest van Sackville-West heeft haar biografe zich ten doel gesteld ‘to redress the balance’, ten einde haar ook in dit opzicht de plaats te geven die haar toekomt. Toch moet Brown in haar inleiding bekennen dat dit gemakkelijker is gezegd dan gedaan, want hoe doe je dat: hoe schrijf je ‘a gardening biography’? Zij koos ervoor het levensverhaal van Sackville-West zo te vertellen dat daarin de nadruk wordt gelegd op alles wat te maken heeft gehad met bloemen, planten, tuinen en tuinieren. Deze benaderingswijze stelt haar evenwel meer dan eens voor problemen, omdat het ‘groene element’ niet altijd even prominent aanwezig is in het leven van haar heldin of in de beschikbare bronnen. Tuinieren is nu eenmaal een vrij statische - of beter: een evolutionaire - bezigheid, waarin men niet met zekere regelmaat van opvallende prestaties blijk kan geven. Bovendien is het natuurlijk zo dat Sackville-West zich niet beroepshalve met de tuin bezighield: daarmee verschilt haar leven met dat van Le Nôtre, Capability Brown of onze eigen Zochers. Maar door juist de volle aandacht op de hobby van de hoofdpersoon te richten, geeft Vita's other world op een heel bijzondere wijze inzicht in het fenomeen van de aspectbiografie. Het loont daarom de moeite Browns boek eens wat aandachtiger te bekijken. | |
Boeken, bloemen en verliefdhedenZoals in een aspectbiografie waarin het werk van de hoofdpersoon centraal staat, alles wat daarbuiten valt slechts minimale aandacht krijgt, zo laat Vita's other world het meeste van wat niet tot het tuinieren behoort onder- of onbelicht. Browns bescheiden mededeling vooraf dat ‘clearly my book could not have been written without those that have gone before’, geldt mutatis mutandis ook voor de lezers van haar boek. Zonder kennis | |
[pagina 161]
| |
te hebben genomen van een van de eerder verschenen biografieën is het namelijk niet mogelijk om, alleen op grond van Browns boek, een volledig beeld van Sackville-Wests leven te krijgen. Alvorens na te gaan hoe dat leven er vanuit de optiek van een tuiniersbiografie uitziet, is het niet ondienstig daarvan nog even kort, in algemene zin, de hoofdlijnen te schetsen.Ga naar eind5. Victoria Mary (‘Vita’) Sackville-West werd geboren op 9 maart 1892 op Knole Castle in Kent als enig kind van een dominante en excentrieke moeder en een veelal afwezige vader. Haar jeugd in het onmetelijke Tudor kasteel ervoer zij als eenzaam en weinig gelukkig. ‘The great house itself became the chief companion of Vita's childhood’, aldus Brown. Eerst kreeg zij privé-onderricht van een gouvernante, en vanaf haar dertiende bezocht ze een particuliere meisjesschool in Londen. Zij toonde zich een leergierige leerling - ‘if I couldn't be popular, I would be clever’Ga naar eind6. - en las alles wat los- en vastzat. Vóór haar achttiende had Sackville-West al acht romans, vijf toneelstukken en vele gedichten geschreven. Nadat zij in 1909 als aristocratendochter haar debuut in de society had gemaakt, begon een leven van partijtjes en feesten, buitenlandse reizen en vele, vele verliefdheden, zowel op mannen als op vrouwen. In 1910 ontmoette zij de jonge diplomaat Harold Nicolson - ‘not rich, but well connected’ - met wie ze drie jaar later trouwde. Aangezien zij hem niet naar zijn buitenlandse posten wilde volgen, waren ze vaak en langdurig van elkaar gescheiden. Uit dit huwelijk zouden twee zoons worden geboren. In 1915 verhuisden Sackville-West en Nicolson naar Long Barn, een country house op enkele kilometers afstand van Knole, dat door hen geheel werd opgeknapt en uitgebreid. In datzelfde jaar beviel Sackville-West van een doodgeboren kind, een gebeurtenis die haar sterk aangreep. Toen haar echtgenoot anderhalf jaar daarna bekende door een minnaar met een geslachtsziekte te zijn besmet, geraakte zij opnieuw in een emotionele crisis. Het bracht haar in tweestrijd over haar eigen seksualiteit, ‘the secret of my duality’ zoals ze het zelf omschreef. Korte tijd later begon Sackville-West aan de geruchtmakende liefdesaffaire met een jeugdvriendin, Violet Keppel, die van het voorjaar van 1918 tot in de zomer van 1921 zou duren. Deze relatie stelde haar huwelijk met Nicolson weliswaar zwaar op de proef - men kan het in Portrait of a marriage nalezen -, maar kwam haar artistieke prestaties ten goede. De publicatie van haar eerste dichtbundel, in 1917, deed Sackville-West besluiten zich geheel aan de literatuur te wijden, en vanaf 1919 verschenen in een gestaag tempo haar sterk autobiografisch getinte romans, alsook een veelgeprezen historisch werk, Knole and the Sackvilles (1922). Het bracht haar in contact met leden van de Bloomsbury groep, onder wie Virginia Woolf. Met haar onderhield zij van 1924 tot 1928 een zeer intieme vriendschap, die eveneens een belangrijke bron van literaire inspiratie vormde. Het einde van de jaren twintig geeft zowel in het leven van Sackville-West als in dat van haar echtgenoot een diepe cesuur te zien. Nicolson besloot in 1929 zijn beloftevolle diplomatencarrière te verruilen voor een onzeker bestaan als | |
[pagina 162]
| |
Gezicht op Vita's toren te Sissinghurst Castle (foto uit: Sissinghurst Castle Garden, Kent (The National Trust))
journalist en publicist. Voor Vita was het juist toen een bittere ervaring dat Knole, het kasteel waarmee zij zich zo nauw verbonden voelde, na de dood van haar vader in 1928, overging naar een andere tak van de familie. In haar ogen was het hierdoor voorgoed verloren, en het viel haar moeilijk nog langer in Long Barn te blijven wonen: ‘it was rather too much like living next door to a lost love’, aldus Brown. Deze gevoelens droegen ertoe bij dat het echtpaar ging omzien naar een ander onderkomen, dat in 1930 werd gevonden in Sissinghurst Castle. Met de koop van dit eveneens in Kent gelegen buitenplaats begon een nieuwe fase in Sackville-Wests leven. Het kwam nu in rustiger vaarwater, en voortaan hield zij zich nog slechts bezig met schrijven - in haar werkkamer in de beroemde kasteeltoren - en met tuinieren. Aan het begin van de jaren dertig verschenen haar bekendste romans, The Edwardians (1930), All passion spent (1931) en Family history (1932) - alle drie best-sellers -, terwijl zij daarnaast en daarna nog enkele biografieën en vele gedichten schreef. Een groot aantal van deze werken werd uitgegeven door The Hogarth Press, de uitgeverij van Leonard en Virginia Woolf. Met de laatstgenoemde was Sackville-West steeds nauw bevriend gebleven, al behoorden de contacten met de andere bentgenoten van de Bloomsbury groep reeds lang tot het verleden. De zelfmoord van Virginia Woolf in 1941 raakte haar daarom diep. En dat deed ook de oorlogssituatie die op het platteland van Kent - vooral tijdens de ‘Battle of Britain’ - nadrukkelijk voelbaar was. Begin 1944 werd die constante dreiging zelfs even reëel, toen Knole door een bom werd beschadigd: ‘I cannot bear to think of Knole wounded, and me not there to look after it and be wounded with it’, schreef zij hierover aan haar man.Ga naar eind7. Was Sackville-West zich in de tweede helft van de jaren dertig al meer en meer op Sissinghurst gaan terugtrekken, na de Tweede Wereldoorlog nam die neiging tot afzondering alleen maar toe. Zij had genoeg aan ‘her little world’ en trad daar nog zelden buiten. Slechts de buitenlandse reizen die zij samen met Nicolson maakte, vormden hierop een uitzondering. | |
[pagina 163]
| |
Schrijven deed Sackville-West steeds minder, maar tuinieren des te meer. Op den duur kostte echter ook dat allengs meer moeite vanwege artritis, die zich van haar rug naar haar handen verspreidde. Zij was intussen een beroemdheid geworden. Een brief met een algemene adressering als ‘The Hon. Mrs Nicolson, A Castle Somewhere in Kent’ kwam zonder problemen aan. Die naoorlogse roem berustte overigens niet langer op haar literaire werk - zoals in de jaren twintig en dertig -, maar op haar activiteiten als tuinierster, een feit waarmee zij zich inmiddels had verzoend. Volgens Brown had Vita's leven omstreeks het midden van de jaren vijftig ‘de volle bloei’ bereikt. ‘From then onwards’, zo betoogt zij, ‘the door seems gently to close on her life, a halting closing, with occasional bright rays coming through, but nonetheless a calm and dignified decline, as befitted her nature’. In 1961 openbaarde zich kanker, waaraan zij op 2 juni 1962 op Sissinghurst overleed. | |
Het verloren paradijs herwonnenDe rode draad die door Browns boek loopt, is die van het verloren paradijs dat door wilskracht, noeste arbeid en bovenal creativiteit wordt herwonnen. De eenzame, maar beschermde en bevoorrechte jeugd op Knole zou ‘the key to Vita's life’ zijn. Zwervend door de ontelbare kamers en gangen van het kasteel en door de omliggende tuinen, bossen en landerijen raakte het jonge meisje doordrongen van haar verbondenheid met het verleden, de familietraditie en de voorvaderlijke grond. Brown accentueert het feit dat Sackville-West hier overal door bloemen werd omgeven. Binnen stonden ze niet alleen in vazen en potten, maar ze waren ook afgebeeld op schilderijen, meubels, gordijnen en behang; ja, zelfs ‘the brass light switches were engraved with tiny flowers’. En buiten waren er de immense tuin en boomgaard. Reeds als kind kreeg Sackville-West hier een eigen tuintje om haar op die manier - overeenkomstig de familietraditie - liefde en zorg voor bloemen en planten bij te brengen. Al deze indrukken en ervaringen droegen, volgens Brown, reeds in de kinderjaren bij tot de vorming van Sackville-Wests opvatting over hoe de ideale tuin eruit zou moeten zien. Dat de jeugdidylle van Knole niet eeuwig duurde, was voor Sackville-West een diep ingrijpende ervaring. Tot 1915 bleef zij hier wonen, sinds 1913 samen met Harold Nicolson. En ook nadat ze met haar echtgenoot en oudste zoon naar Long Barn was verhuisd, bleef het voorvaderlijk kasteel voor haar het ouderlijk huis, dat ze - immers op wandelafstand gelegen - veelvuldig bleef bezoeken. In 1929 kwam hieraan voorgoed een einde. Knole ging toen over naar een oom en daarmee - hoewel familie - naar een ‘vreemde’. Sackville-West besloot er nooit meer heen te gaan en sprak van ‘my voluntary exile’. Maar juist doordat ze dit geliefde oord zo krampachtig uit haar gedachten probeerde te bannen, kreeg het in haar herinnering steeds mythischer en magischer proporties. ‘I suppose my love for Knole has gone deeper than anything else in my life’, schreef ze in 1937.Ga naar eind8. Die liefde betrof echter niet zozeer de met het leven op het kasteel verbonden ‘pomp and position’, als wel de paradijslijke toestand van een door vele generaties geschapen schoonheid. | |
[pagina 164]
| |
Het was deze ‘world of poets, gazelles and flowers’ die ze op een andere plaats en op bescheidener schaal opnieuw tot leven wilde wekken. Brown gaat in haar boek uit van de stelling ‘that a good garden can only be created from deep within memories and beliefs’. Welnu, die ‘memories’ hadden betrekking op Knole, terwijl de ‘beliefs’ werden gevormd door de ideeën, kennis en ervaring die Sackville-West elders opdeed. Brown ziet in dit verband de jaren vóór 1930 als een periode van voorbereiding. Zij wijst allereerst op de invloeden die Sackville-West onderging tijdens vele reizen in het buitenland. Zo bezocht zij tuinen in Frankrijk, Spanje en zelfs Rusland. Maar de meeste indruk maakte in dit opzicht Italië op haar. Vooral van de fraai in het landschap opgenomen Renaissance tuinen nabij Florence - zoals die van de Villa Medici - was zij verrukt. Sackville-Wests inzicht in wat men met een tuin kan doen, werd verder verruimd tijdens de vele logeerpartijen op Engelse landhuizen, waar zij zich, aan de vooravond van de Eerste Werldoorlog, met de andere leden van de jeunesse dorée vermaakte met feestjes en flirts. Volgens Brown maakte Vita hier kennis met ‘a new dimension of houses and gardens. She found what she liked and what she didn't like’. De twee reizen die Sackville-West halverwege de jaren twintig maakte naar Teheran, waar haar echtgenoot toen was gestationeerd, betekenden een ommekeer in haar denken over tuinen en tuinieren. In de door kaarsrechte irrigatiekanalen gelede Perzische tuinen werd zij ingewijd in het formele tuinontwerp. ‘Persian gardens were the baccalaureate of Vita the gardener’, zo beweert Brown zelfs; ‘before she discovered them she had merely been a grower of flowers’. Van invloed op Sackville-Wests ideeën als tuinierster was ook haar echtgenoot, Harold Nicolson. Hun gemeenschappelijke liefde voor tuinen was één van van de fundamenten van hun uitzonderlijke huwelijk. Niet alleen bevat hun correspondentie legio opmerkingen over zaken die met de tuin of het tuinieren te maken hebben, maar ook in meer tastbare zin bestond er tussen hen een ‘garden link’, zoals Sackville-West het noemde. Steeds wanneer zij, in verband met Nicolsons diplomatieke werkzaamheden, voor lange tijd van elkaar waren gescheiden, stuurde Vita hem namelijk zakjes zaad, bollen, stekjes of bloemen toe. En zij bleef dat doen, ook na 1930 toen haar man voor zijn werk als journalist, publicist en later parlementslid, geregeld op een Londens adres vertoefde. Maar hoewel zij de liefde voor tuinen deelden, hadden ze daarover niet dezelfde denkbeelden. Nicolson had een classicistische smaak ‘tinged with sentimentality’ en was vooral geïnteresseerd in het tuinontwerp. Sackville-West daarentegen was een romantica pur sang voor wie de kleur en de geur van bloemen het belangrijkste in een tuin waren. De opvattingen van Sackville-West en Nicolson werden op harmonieuze wijze verwezenlijkt in de tuinen bij de twee country houses die zij achtereenvolgens bewoonden. Volgens Brown diende Long Barn daarbij als leerschool voor Sissinghurst. Althans in retrospectief, want het was geen bewuste voorbereiding. Tussen 1915 en 1930 stak het echtpaar al zijn energie en creativiteit in de | |
[pagina 165]
| |
aanleg en verfraaiing van deze tuin. Hier creëerden zij hun eerste paradijs: ‘the English rustic version of an Italian villa garden’. Voor Brown heeft Long Barn echter nog een andere betekenis dan als voorloper van Sissinghurst. Zij wijst erop dat de tumultueuze huwelijkscrisis uit de jaren 1918-1921 zich afspeelde tegen de lieflijke achtergrond van dit landhuis in Kent. Sackville-West kon in deze tijd weliswaar weinig aandacht aan de tuin besteden, maar zij vond er wel steeds een plaats om tot rust te komen. Bovendien was in deze jaren de tuin voor haar en haar man vaak het enige ‘veilige’ gespreksonderwerp. ‘In the end, Long Barn and all it meant to them won. It was the mooring mast for their high-flying spirits and slowly, slowly, but relentlessly, it tugged them home’. Voor Brown is het een onomstotelijke waarheid dat er ‘zonder Long Barn geen Sissinghurst zou zijn geweest, omdat zij ieder huns weegs zouden zijn gegaan’. Sissinghurst werd in 1930 voor ruim twaalfduizend pond gekocht en zou vervolgens nog eens anderhalf maal dat bedrag vergen voor restauratiewerk en tuinaanleg. Hoewel in feite niet meer dan een rommelig geheel van sterk verwaarloosde gebouwen en terreinen was het voor Sackville-West liefde op het eerste gezicht: ‘I saw what might be made of it. It was Sleeping Beauty's Garden: but a garden crying for rescue. It was easy to foresee... what a struggle we would have to redeem it’.Ga naar eind9. Voor de tweede maal konden Vita en Harold hun specifieke tuinierstalenten uitleven. Opnieuw belastte Nicolson zich met het tuinontwerp, terwijl Sackville-West zorg droeg voor de beplanting in een verantwoorde enVita Sackville-West met haar honden ‘Canute’ en ‘Pippin’ te Long Barn, begin jaren twintig (foto uit het besproken boek)
smaakvolle combinatie van kleuren en variëteiten. En zo kreeg ook hier in de loop van de jaren dertig de ‘alliance of classical lines and romantic flowers’ vorm. Daaraan gingen wel de gebruikelijke botsingen tussen Vita's emotionele temperament en Harolds cerebrale aanpak vooraf. Maar uiteindelijk konden hun zienswijzen toch met elkaar in overeenstemming worden gebracht dankzij hun ‘complementaire zielen’. ‘It was indeed a joint effort’, aldus Brown. | |
[pagina 166]
| |
‘An old Tory squire’De Vita Sackville-West van Sissinghurst was niet de Vita Sackville-West van Knole en Long Barn. In de jaren dertig, toen het werk aan de tuinen van het kasteel haar geheel in beslag nam, verdween allengs de flamboyante, gedistingeerde aristocratische verschijning die zo'n indruk had gemaakt op de partijtjes van de Bloomsbury groep. Zij werd tot ‘a fat and indolent country lady’. Ze had geen zin meer om nog een jurk aan te trekken en droeg nog slechts haar ‘Sissinghurst uniform’: een ribfluwelen broek en kniehoge rijglaarzen gecombineerd met een zijden blouse en een parelketting, zodat ‘the masculinity of the breeches and boots was mitigated by the femininity of the upper garments’.Ga naar eind10. Boeken en gedichten verdwenen naar de achtergrond en volgens Virginia Woolf waren het ‘nog slechts bloemen, herdershonden en op te knappen kasteelgebouwen die haar in vervoering brachten’. Zichzelf graag omschrijvend als ‘at heart nothing but an old Tory squire’ trok Sackville-West zich terug in haar kleine, zelfgeschapen paradijs en de daarbij behorende, door de seizoenen gedicteerde routine van werkzaamheden. Hoezeer zij inmiddels afstand had genomen van haar verleden, blijkt uit een opmerking in een in 1941 geschreven brief: ‘if you want real high-brow talk commend me to three experts talking about auriculas [sleutelbloemen]; Bloomsbury has nothing on it, I couldn't understand half they said...’. Brown legt in haar boek sterk de nadruk op de verbondenheid van Sackville-West met de grond. Bij herhaling heeft zij het over een ‘deeper feeling of places’ of een ‘rare affinity with the soil’. Dat gevoel zou Sackville-West tot uitdrukking hebben gebracht in The Land, haar 2500 regels tellende gedicht over het plattelandsleven dat in 1926 verscheen. Hoewel de ‘Bloomsberries’ smalend over ‘poetry in gumboots’ spraken, had dit werk veel succes. Twintig jaar later, in 1946, publiceerde zij opnieuw een lang gedicht, The Garden, waarin ze al haar herinneringen en dromen, al haar ‘beliefs and unbeliefs’ vastlegde. De ontvangst hiervan was echter aanzienlijk gereserveerder, wat voor Sackville-West aanleiding zou zijn de poëzie voorgoed vaarwel te zeggen en haar creativiteit voortaan tot uiting te brengen in het tuinieren. Brown kent aan beiden gedichten een grote betekenis toe, en zij citeert er lange passages uit, als uitingsvormen van Sackville-Wests dubbele talent en dubbele hartstocht. De gave van en liefde voor het schrijven en het tuinieren kwamen ook tot uiting in de tuinrubrieken die zij voor een aantal kranten verzorgde. Eerst leverde zij in 1931 en 1932 bijdragen aan Action, het blad van de Britse fascistenleider sir Oswald Mosley, door wie haar echtgenoot zich kortstondig op sleeptouw had laten nemen. Vanaf 1938 schreef zij de ‘Country Notes’ voor de New Statesman. De grootste populariteit verwierf ze echter tussen 1946 en 1960 met haar wekelijkse ‘gardeningcolums’ in The Observer, waarin ze allerlei tuinonderwerpen besprak, tuinadviezen gaf en tuinvragen beantwoordde. Veel lezers lazen op zondagochtend eerst haar rubriek, zelfs nog ze de vóór de sportpagina opensloegen. Tuinieren betekende voor Sackville-West niet het maaien van grasvelden, het snoeien van hagen of het telen van bollen of zaden, maar het tot bloei brengen | |
[pagina 167]
| |
van bloemen. Hierin stak ze al haar tijd en energie. Zij werd geprezen om haar zorgvuldig gekozen kleurenschema's en haar originele beplantingsideeën, zoals de beroemde ‘White Garden’ van Sissinghurst. Verder bezat Sackville-West een grote kennis van plantenvariëteiten, door Brown wat wollig omschreven als ‘an ability and patience to look into flowers and divine their characteristics’. Haar lievelingsbloemen waren rozen, vooral de zogeheten ‘old roses’, waarvan steeds weer gretig de welluidende namen worden vermeld: ‘Madame Lauriol de Barny’, ‘Gloire de Dijon’, ‘Zéphirine Drouhin’, ‘Souvenir de Malmaison’ enzovoort, enzovoort. In de jaren dertig werd Sackville-West zelfs een expert - ‘maar niet met een hoofdletter E’ - op het gebied van oude rozen. Het werk in de tuin deden zij en haar man overigens niet alleen. Al op Long Barn beschikte het echtpaar over een tuinman, en later, op Sissinghurst, waren er naast een hoofdtuinman ook ondertuinlieden. Tot het eigenlijke tuinieren kwam Sackville-West pas na vijf uur, wanneer het personeel de tuin had verlaten. Ze was zich daarbij bewust van het feit dat zij - als amateur met haar ‘more untidy view of what the garden should be’ - het in de ogen van een beroeps toch nooit goed deed. En inderdaad: de hoofdtuinman moest doorgaans alles wat zij had geplant, wanneer ze even niet in de buurt was, herplanten. Naarmate vanaf de jaren dertig haar roem als tuinierster groeide - in 1938 werden de tuinen van Sissinghurst opengesteld voor het publiek - en zij steeds meer als een deskundige werd beschouwd, maakte twijfel aan eigen kennis en kunde zich in toenemende mate van Sackville-West meester. Een gevoel dat werd versterkt door de rondreizen die zij in de naoorlogse jaren langs de belangrijkste tuinen van Groot-Brittannië en Ierland maakte. Was en bleef zij niet een autodidact, een amateur? Volgens Brown ‘she really doubted her own ability to be either a garden writer or a gardener’. Om die reden volgde Sackville-West in 1956 zelfs korte tijd een schriftelijke cursus tuinieren voor beginners. Deze onzekerheid vertedert Brown, maar is in haar ogen geheel onterecht. ‘Vita's place as a romantic gardener is secure, high in the annals of gardening legend’, zo stelt zij vast. Voor haar staat het als een paal boven water dat Sackville-West mag worden gerekend tot de tien beste tuiniers van de twintigste eeuw. Sterker nog: volgens Brown ‘behoort zij tot de top tien aller tijden’. | |
Om de tuin geleid?Na publicatie van Vita's other world verscheen er in The Spectator een - zacht uitgedrukt - weinig lovende recensie van de hand van Mary Keen, evenals Brown een gerenommeerde publiciste op het gebied van traditionele en historische tuinen in Groot-Brittannië. ‘Can this be the Vita that we know?’, fulmineert Keen al direct aan het begin van haar bespreking, ‘The one who goes to Bloomsbury parties..., who writes poetry and falls in love and looks immensely distinguished?’Ga naar eind11. Het is onbestaanbaar! Nee, de hier beschreven lusteloze en naar corpulentie neigende plattelandsdame die, afgezien van wat wandelen met haar honden, het liefst thuiszat, dat kan Sackville-West niet zijn. Keen beticht Brown ervan een karikatuur | |
[pagina 168]
| |
van Vita's levensverhaal te hebben gemaakt, waarbij de feiten maar al te vaak geweld wordt aangedaan. ‘No biographer tells the whole truth but this one tells less than most’, zo betoogt zij. Keen voelt zich door Brown bedrogen, of, om haar eigen woorden te gebruiken, zij voelt zich ‘om de tuin geleid’. Keens ongenoegen wordt gewekt doordat Brown in haar boek het biografische verwachtingspatroon doorbreekt. Dit komt des te harder aan omdat Sackville-West en haar echtgenoot sinds jaar en dag het onderwerp vormen van wat David Cannadine eerder heeft omschreven als ‘the cult of snobbish nostalgia’ die om ‘Vita and Harold’ hangt. Alleen al het feit dat het echtpaar door Jan en alleman zo vrijmoedig wordt getutoyeerd, illustreert volgens deze Britse historicus ‘the cosy immunity which they seem to enjoy’ en ‘the specious familiarity with which they are widely regarded’.Ga naar eind12. Door biografieën, gepubliceerde correspondentie, televisieseries en wat dies meer zij, heeft zich van Sackville-West een beeld vastgezet dat niet zomaar kan en mag worden veranderd. Zelfs wanneer een biografe als Brown, wiens boek op iedere bladzijde overloopt van fascinatie voor ‘wonderful Vita’, de euvele moed heeft Sackville-Wests leven vanuit een andere invalshoek te bekijken, wekt dat ergernis, zo blijkt. Keen ziet weliswaar in dat Brown geen beeldenstormster is, maar de gevolgen van verkeerd geuite liefde zijn in haar ogen niet minder desastreus. ‘Mrs Brown has fallen under Vita's spell all right’, constateert zij, ‘but it seems odd to fall in love with less than half a character - and to choose the duller half’. Welbeschouwd is dit een merkwaardige constatering. Doordat in Vita's other world alle aandacht uitgaat naar een aspect van Sackville-Wests leven dat naar Keens mening van ondergeschikt belang is, verwijt zij Brown eenzijdigheid. Maar dat de door haar geprefereerde conventionele levensbeschrijving waarin Vita de schrijfster en minnares centraal staat, op een vergelijkbare wijze even eenzijdig is, ontgaat haar. Vandaar het inzichtelijke van een aspectbiografie als die van Brown, van een levensbeschrijving die zich niet richt op datgene waardoor de hoofdpersoon bekend is geworden, maar op diens violon d'Ingres. Een dergelijke benaderingswijze maakt namelijk onmiddellijk duidelijk dat er sprake is van een beperking in de beschrijving van iemands leven, maar dan wel van een bewuste beperking die een andere - vanzelfsprekend beschouwde - beperking aanvult.
Jane Brown, Vita's other world. A gardening biography of V. Sackville-West (Viking: Harmondsworth 1985). |
|