| |
| |
| |
‘De wetenschap heeft geen behoefte aan de biografie’
Een biograaf moet meer schrijver dan historicus willen zijn
Willem Otterspeer
Wetenschap houdt zich bezig met het ontwikkelen van theorieën, het verklaren en het voorspellen van verschijnselen. Historisch onderzoek beantwoordt hier niet aan, en de biografie al evenmin. Desondanks poogt de biografie, in de wens au serieux genomen te worden, een wetenschappelijk en geen literair genre te zijn. Met alle gevolgen van dien.
Het ooit zo mooie metier van de geschiedschrijving is heilloos verkippehokt. Wat ooit een prachtige moederdiscipline was, een soort wijsheid met andere middelen, een vorm van goede smaak of wellevendheid, een basisingrediënt van gesprek en betoog, heeft steeds meer hoekjes afgeschot gekregen.
Eerst meenden literatuur- en kunstgeschiedenis een eigen onderkomen te moeten betrekken en iedereen weet dat kenners van de middeleeuwse bouwkunde inmiddels niets meer te schaften hebben met de cognoscenti der moderne schilderkunst. En wie zich verdiept in de arcana van de moderne Nederlandse letterkunde mag je aan tafel echt niet lastig vallen met een gesprek over Petrarca en eigenlijk al niet over Hooft.
En toch, het zijn allemaal eenvoudige bijvakken, naast de politieke, sociale, economische geschiedenis of oude en moderne geschiedenis of hoe men al die sekten noemt die wél binnen de moederkerk gebleven zijn. Wie het kippenhokken noemt krijgt van mij gelijk want elk hok kent zijn eigen kippendrift en zijn eigen kippenkrant. Er is geen perspectief, geen thema, geen locatie of periode of er is in de geschiedenis een zwaartepunt, onderzoeksschool, vereniging of stichting voor, alle voorzien van een tijdschrift, jaarboek, mededelingenblad of nieuwsbrief.
Het komische is dat deze organisatorische overdaad het antwoord was op een methodisch tekort. Het was bij wijze van plaatsvervangend schuldbesef, in de overtuiging dat de geschiedschrijving nauwelijks methodiek heeft, maar wel wetenschappelijke pretentie, dat in de jaren zeventig vrijwel elke vakgroep met een of meer theoretici werd gestoffeerd. Die hebben vervolgens een cabale de devots gevormd, die regelmatig tupperware-parties organiseert en hoofdzakelijk in een eigen dialect en voor eigen kring schrijft.
Het belangrijkste in die kring geformuleerde antwoord op het latente maar allengs gegroeide minderwaardigheidsbesef van historici was de omschrijving
| |
| |
van de geschiedenis als een sociale wetenschap. Een wetenschap die probleemgericht was, die uitging van eenvormigheden in het menselijk gedrag, die plaats en tijd overstegen. Een wetenschap die, zoals het betaamt, in staat was tot het doen van algemene uitspraken. Een wetenschap tenslotte die relevantie had voor de maatschappij die haar voortbracht.
Dat was de theorie van de wetenschappelijke geschiedenis. En al zagen we er niet zo vaak de praktijk van, de theorie is even waar als voor elke andere wetenschap. Het probleem was dat de praktijk zich er niets van aantrok. In die praktijk bloeiden duizend bloemen, van een zo groot mogelijke gerichtheid op een probleem via de verhalende geschiedenis tot microstorie, van kwantitatieve methoden via hermeneutische bezonnenheid tot postmodern pointillisme. Alles mocht, en het wetenschappelijk vergelijk werd gevonden in een beroep op de feiten en in sektarische opdeling.
| |
Biografen aller landen...
Sedert tien jaar kent de geschiedenis een nieuwe afgescheiden gemeente, de congregatie van biografen, broeders, zo niet in bedrog dan wel in bedachtzaamheid. Ze hebben hun eigen forumdebatten, symposia, natuurlijk hun eigen tijdschrift en ergens in dat tijdschrift las ik ook dat wat de meeste biografen aan financiële steun ontvangen in de verste verte niet in de buurt komt van wat een universitaire aio zou toucheren. Dus lijkt de tijd rijp voor een biografenbond.
In die discussies is ook regelmatig sprake van een eigen biografische methode. Wat ik daarvan gelezen heb, heeft me gestijfd in de overtuiging dat er in de humaniora een methodenverbod uitgevaardigd dient te worden. Zoals ooit het ornament in de architectuur verdoemd werd: Methode ist verbrechen, oder so etwas. De lectuur van uw tien jaar oude Biografie Bulletin gaf me het gevoel een ancien regime van meningen binnen te stappen, gaf me de negentiende-eeuwse smaak van debatten over de validiteit van het lombrosotype, of het nut van blootsvoets door het leven gaan, gaf me kortom het idee dat er een heilloos achterhoedegevecht gevoerd werd.
Al uw overpeinzingen over psychologie en psychoanalyse, over de genealogie en de voetnoot, over het generatieprobleem en het genrebegrip ten spijt, de biografie als wetenschappelijk genre zal het nooit verder brengen dan de zijlijn. Het achterlijke neefje in een toch al niet snuggere familie. Want de wetenschap heeft geen behoefte aan de biografie.
Zoals Le Roy Ladurie ooit zei: ‘l'historiographie contemporaine qui se veut quantifiée, structurale, a été contrainte préjudiciellement de tuer pour vivre: elle a condamné à une quasimort l'histoire évémentielle et la biographie atomistique.’ (de huidige quantitatieve, structurele geschiedschrijving moest wel bevooroordeeld zijn, moest wel doden om te leven en zij heeft de evenementiele geschiedenis en de individuele biografie dan ook tot een soort dood veroordeeld.) En in uw eigen blad las ik bij monde van Jaap Goedegebuure de officiële versie van de literatuurwetenschap, namelijk dat de biografie zijn vak alleen wat te bieden heeft in het fourneren van exemplarische figuren, van illustratiemateriaal zeg maar, het plaatje bij de
| |
| |
tekst, de stop van een lacune.
En geheel overeenkomstig de historische familie, die zich op het onvermogen een sociale wetenschap te realiseren, verblijd overgaf aan het zogeheten methodenpluralisme, beschouwt het neefje de wetenschap dan ook als een soort grabbelton. Zo juichte de inleider van een speciaal nummer van uw Bulletin over wetenschap en biografie dat de vogue van structuralisme, literatuursociologie en receptie-esthetica ten einde waren. En dat de biografie ook aan de universiteit weer in de aandacht kwam. Dat hij daarmee de discussie verdunde tot een vertoog over de mode en daarmee de biografie verankerde in het wisselend fortuin van de tijdgeest ontging hem.
Wat historici en biografen in hun zog ontgaat is dat wetenschap geen mode is. Wetenschap is wat het sedert de wetenschappelijke revolutie al zo'n eeuw of vier is, een zaak van zo rijk mogelijke theorieën, geformuleerd in een zo doorzichtig mogelijke taal, ter verklaring van een zo groot mogelijk aantal verschijnselen en ter voorspelling van een zo gedetailleerd mogelijke ontwikkeling. En daaraan heeft de geschiedenis nooit beantwoord. En daaraan zal de biografie ook nooit en te nimmer kunnen beantwoorden. En dat komt omdat de geschiedenis en a fortiori de biografie geen wetenschappelijk genre is, maar een literair genre.
| |
Toogdagen
Ooit was dat ook zo. Ooit waren literatuur en geschiedenis onontwarbaar. Ze vertelden beide het verhaal van eigen onderzoek, van eigen ervaring. Beide werden ze op hun woord geloofd en gebruikt op de manier waarop men goede raad accepteert. Sedert een zeker moment in de geschiedenis dook de geschiedschrijving onder in de wetenschap en de literatuur in het woord. De geschiedenis werd de manier waarop een bepaald soort academici met elkaar omgaat, de literatuur werd voortaan in eenzaamheid geboren en in eenzaamheid genoten. En goede raad werd duur. De geschiedenis werd een academische discipline, met een enorm wetenschappelijk apparaat, maar met een uiterst overzichtelijk intellectueel bereik. De methodiek en systematiek die ontworpen werden om van de geschiedenis een aparte discipline te maken leken uiteindelijk, in het verweer tegen wat echte wetenschap was, alleen maar neer te komen op een georganiseerde inspanning tot het toegankelijk maken van meer archivalia, tot het in gelid zetten van meer feiten.
Het leidde in de twintigste eeuw tot de heilloze situatie dat we hier in Nederland nu honderden kenners van de zeventiende, van de achttiende en van de negentiende eeuw hebben, maar geen groot boek over die eeuwen. En de ijkpunten die we binnenkort wel krijgen, geschreven door een zwaar gesubsidieerd collectief aan historici, zal niets veranderen aan die wonderlijke asymmetrie die bepaalt dat de geschiedenis naar mate we meer van haar aan de weet komen aan maatschappelijk belang inboet.
De literatuur leek hetzelfde lot beschoren. Als we de literatuurwetenschap mochten geloven, sloot de literatuur zich op in zichzelf. Alle boeken hadden, zo zei men, met elkaar te maken, de literatuur was één grote onderlinge verwijzing,
| |
| |
‘Disputerende geleerden’, geschilderd door Rembrandt
| |
| |
alleen niet naar een wereld erbuiten. Tot de wereld met geweld haar oude aandacht opeiste. Tot bleek dat de historische dimensie van het menselijk bestaan zoveel beter toevertrouwd was, niet aan de geschiedwetenschap, maar aan de literatuur.
Wie de moderne literatuur een beetje volgt weet hoe noodzakelijk die dimensie is. Wie wel eens naar Zeeman met boeken kijkt weet hoe dominant een bepaald thema is bij een nieuwe generatie schrijvers: de wisselwerking van persoonlijke en historische ontwikkeling, de osmose van individuele en culturele identiteit, de soms verscheurende, soms vertroostende identificatie van eigen integriteit met maatschappelijke rampspoed.
Maar in tegenstelling tot wat zich in de literatuur voltrekt, lijkt er in de geschiedbeoefening niets te wijzen op een terugkeer naar de oude verwevenheid met de kunst. Op een enkele uitzondering na - bijvoorbeeld het prachtige boek van Simon Schama over Landscape and Memory - is er alleen maar sprake van meer wetenschappelijkheid, dat wil zeggen minder verbeelding en meer opdeling.
En het verschijnsel biografie in Nederland lijkt daarbij aan te sluiten. Ook de biografie heeft, in de wens wederom au serieux genomen te worden, gewed op het paard van de wetenschap. De kenmerken waarover ook Zeeman in Feit & Fictie de staf brak, de neiging om een biografie bij wijze van academische dissertatie te verdedigen, de neiging om dat niet in één deel te doen, maar er twee dikke delen van te maken, zijn daar de uiterlijke tekenen van. Verhandelingen over biografiegenres, over biografiebronnen, over biografiesentimenten, die Methodenlust zeg maar, is er het onmiddellijke uitvloeisel van. Het hebben van een eigen vereniging, van een eigen clubblad en de organisatie van eigen toogdagen heeft alleen daarmee te maken.
| |
Drijfzand
En zo zijn we eigenlijk weer terug bij af. Want negentig jaar geleden schreef Lytton Strachey, in het voorwoord van zijn Eminent Victorians: ‘The art of biography seems to have fallen on evil times in England’. We zijn terug bij die twee dikke delen, waarover Strachey de staf brak: ‘with their ill-digested masses of material, their slipshod style, their lamentable lack of selection, of detachment, of design’.
En dat komt omdat de biograaf een historicus wil zijn. ‘Hoe meer feiten hoe beter het verhaal’ lijkt het adagium van de huidige biografie. ‘Hoe meer feiten hoe overbodiger het verhaal’ lijkt de wens van de biograaf. En als er al verhaal zit in die grote berg van feiten, dan lijkt dat te bestaan uit een soms nogal hardhandige reductie van het werk tot het leven en van het leven tot de tijd.
Strachey waarschuwde er al voor: ‘Human beings are too important to be treated as mere symptoms of the past’. Dat komt omdat in de geschiedschrijving geen ruimte is voor een aantal wezenlijk menselijke zaken. Wat zich bij het lezen van monografieën vaak opdringt is het besef dat de schrijver geen gevoel heeft voor die paradoxale combinatie van herkenning en onkenbaarheid, die elk menselijk contact kenmerkt. Zoals er ook geen plaats lijkt ingeruimd voor die al even algemeen menselijke combinatie
| |
| |
van volstrekte gedetermineerdheid en totale toevalligheid. Zaken die door de tijdsdimensie alleen maar geradicaliseerd worden. En in de biografie op scherp staan.
En toch is dat het belangrijkste ingrediënt van de historische ervaring: dat vreemde mengsel van echt contact en van het onvermogen daartoe, van nabijheid en afstand, iets dat overweldigt of waartegen we niets vermogen, van gebondenheid en zinloosheid. En in die onzekerheid schrijft de historicus zijn verhaal, op dat drijfzand bouwt hij zijn hutten.
Want het verhaal of het betoog van de historicus is niet gebaseerd op zijn feiten, maar zijn feiten zijn de constructie van zijn verhaal. In het archief worden duizenden moorden gepleegd en tijdens de lectuur worden honderden suggesties verwaarloosd. Wie schrijft neemt permanent beslissingen, sluit permanent andere constructies uit.
Het lijkt een paradoxaal geval, die combinatie van bijna door het verleden overvallen te worden aan de ene kant en het verleden zelf te construeren aan de andere. Aan de ene kant staat de authenticiteit van de werkelijkheid, aan de andere kant het verhaal dat die werkelijkheid vervangt. Die spanning tussen het gegevene en het ontwerp, definieert de biografie. In een goede biografie staan de overgave aan de werkelijkheid en hang naar de verdichting elkaar welhaast naar het leven. In eerste instantie is de biograaf een verzamelaar, een eekhoorn die een wintervoorraad aanlegt. Zijn omgang met de archivalia is die van een bezetene, een aangeraakte. Zo ontwikkelt hij een aparte loyaliteit met zijn object, die enkele figuur aan zijn zorg toevertrouwd. De biograaf als verzamelaar koestert die eigenzinnige, ooit wel subversief genoemde afkeer tegen alles wat typisch of classificeerbaar is. Hij vernietigt de context, waarvan zijn persoon deel uit maakt. Om die persoon zo, in zijn individualiteit, in zijn onvergelijkbaarheid te bezitten.
Eenmaal in het bezit van alles wat vindbaar is, met onder handbereik de zeedrift van jaren jutten, zet de biograaf zich tot zijn mozaïek van wrakhout. Van verzamelaar wordt hij verdichter. Van de waarheid duikt hij in de fictie, van de versplintering van de gegevens in de gedachte dat er zoiets zou zijn als een karakter, als een eenheid van de persoonlijkheid.
| |
Dwingende mal
Dezelfde breekbare houding neemt de biograaf in als het gaat om de verhouding van de persoon en zijn tijd of zijn omgeving. Die tijd of omgeving wordt in dienst gesteld van de persoon en niet omgekeerd. En dat is niet die ‘illusion biographique’, waarover Bourdieu zich zo opwond, de ondenkbaarheid van de ijdele eenling, zonder zijn ‘surface social’. Dat is geen ijdelheid en geen illusie, het is deemoedige waarheid. De sociologische illusie is niet minder begoochelend dan de biografische.
Ergens in dat spanningsveld bakenden de historicus en de biograaf hun landjes af. Aanvankelijk eiste de geschiedenis daarin voor zich op ieder die haar successtory vaart gaf, daarmee in democratische paradox de groten der aarde tot de slaven van haar verhaal makend. Wat buiten dat verhaal viel, al wat mislukte of marginaal was, daarover ging de biogra- | |
| |
fie.
Intussen boog de geschiedenis zich deemoedig over het deviante. Geen heks zo danslustig, geen boer zo overspelig of autodidact leesvaardig of zij of hij was de prachtinstantie van een culturele praktijk, de belichaming van collectieve representaties, ja zelfs de illustratie van een generatief schema van classificatiesystemen. Maar dat leverde geen biografieën op. De biografie is niet met de tijd, maar ertegen. Inderdaad, al wat mislukt, wat marginaal is, maar dan in overdrachtelijke zin, daarover gaat de biografie. De biografie is ook niet met de geschiedenis maar ertegen. Elke figuur die beeldvorming tart, contexten mengt en periodisering potsierlijk maakt, kortom die van de geschiedenis zo'n zootje maakt, die zijn voor de biograaf. En met een beetje goede wil is die niet minder imperialistisch dan de historicus. Bij een beetje goed opletten komt elke figuur daarvoor in aanmerking.
Naar mijn smaak kent de biografie dan ook een totaal ander soort genre-indeling dan naar het beroep op de betrokkene, of de geestelijke opmaak van de held. Het zijn ook eerder vormen dan genres. Genres zijn de geestelijke krukken voor eerstejaarslezers, die hun bestaan ontlenen aan de rubricering van mislukte boeken. Een geslaagd kunstwerk tart de indeling in genres en wellicht komt het daardoor dat de vormen die ik u tenslotte wilde voorleggen hun bestaan ontlenen aan hoop en verwachting eerder dan aan aanwijsbare instanties.
| |
Beleefd verzoek
De huidige biografie heeft een bijna onontkoombare mal, die zo dwingend is dat een belangrijk deel van de Nederlandse biografieproductie lijkt op de negentiende-eeuwse roman. Een voorgeslacht, een milieu, jeugd, volwassenheid en ouderdom, de tijdsomstandigheden, de respons, de verklaring, het zijn de ingrediënten die, de bronnen eenmaal gegeven, een soort automatische compositie opleveren.
Het psychologisch realisme van de biografie eist een catalogus van het erfelijk materiaal, het fysiek voorkomen, de gedragsmechanismen, de historische inbedding om zo de illusie te wekken dat de persoon in kwestie daaruit als het ware opgestaan is als een chemisch proces uit zijn receptuur. De gedachte dat elke leven een eigen vorm van vertelling eist, en dat de biograaf daarin participeert, het gemeengoed van elke moderne romanschrijver, wordt slechts bij grote uitzondering in de Nederlandse biografie aangetroffen.
Evenzo is het gesteld met de gedachte dat een afwisseling van stilistische middelen bij de biografie evenzeer op zijn plaats is als in de roman. Omkering van tijdsvolgorde, versnelling of vertraging van tempo, grote verhaallijn en korte vertelling, rapportage en essay, het zijn allemaal aanpassingen aan wat de stof eist en de persoon biedt.
En die in al zijn heterogeniteit dwingt tot wat het waarmerk is van een biografie, namelijk helderheid, stijl. Die middelen stellen in staat de geschiedenis als het ware op te heffen. De biografie heeft daartoe, in haar identificatie van plaats en tijd, dezelfde mogelijkheden als het stilleven en hetzelfde paradoxale resultaat: het weergeven van het verglijden van de tijd, zet de tijd stil, een meditatio mortis wordt een lofdicht op het leven,
| |
| |
een vanitas wordt een aansporing tot vrolijkheid.
In die zin is de biografie zelfs de erfvijand van de geschiedenis, is ze op zoek naar de mythe. Ze geeft de antagonist weer als de navel van de wereld, vertelt zijn leven als de handvol misverstanden, bouwt het verhaal op uit obsederende thema's.
Maar de biografie kan de geschiedenis ook juist meer beweging verlenen dan historici verdragen kunnen. De beweging kan het thema van het boek zelf zijn, de antagonist als een repertoire van mogelijkheden, het karakter als een voorstel van varianten. Een biografie dus niet als een verklaring, maar als een beleefd verzoek een persoon voor de duur van een boek in een bepaald licht te bezien.
En er is natuurlijk de essentialistische modus, het portret, de short story onder de biografieën, een vorm die in Duitsland en Engeland tot grote hoogten gebracht is maar door onze wetenschappelijke bezieling hier vrijwel uitgestorven is.
Gemeenschappelijk hebben ze het kenmerk dat ze de geschiedenis als het ware ‘overslaan’, dat ze literatuur geworden zijn. Dat ze het onvervreemdbaar merkteken dragen van een persoonlijke stijl, van een wereld in woorden. Want wie een biografie wil schrijven, moet schrijven. Niet rubriceren en analyseren, niet samenvatten en niet beschrijven, nee schrijven. Zinnen van torso en hoofd, zinnen van armen en benen, zinnen van ogen en mond. En dan zet de biograaf zijn handen van stijl en blaast er leven in.
Toespraak gehouden op het achttiende symposium van de werkgroep Biografie (23 april 1999) over ‘Het niveau van de Nederlandse biografie’.
|
|