| |
| |
| |
Met voorsprong aan de finish
Het ‘Hermansboek’ van Hans van Straten
Arjen Fortuin
Precies zoals als in de race om de Multatulibiografie heeft Hans van Straten in de wedren om het levensverhaal van Willem Frederik Hermans alle concurrentie eenvoudig achter zich gelaten. En net als bij zijn vorige boek, heeft hij het aan de stok met de recensenten. Die wezen het boek unaniem af, met argumenten die een kenner van Van Stratens werk al had kunnen opschrijven voordat hij een letter had gelezen: het boek heeft te weinig visie. Maar zeker in het eerste deel zijn de anekdoten fraai en is de onzin aanstekelijk.
Sommige boeken hebben een centrale zin waar alles om draait. Eentje die de essentie van het hele werk zo bondig samenvat dat, eenmaal begrepen, de zin evenveel zegt als het hele boek. Zoals de titels van de twee boeken die Jan Fontijn over Frederik van Eeden schreef - Tweespalt en Trots verbrijzeld - uiteindelijk al zijn hele verhaal blijken te vertellen. Een dergelijk middelpunt heeft ook Hermans. Zijn tijd, zijn werk, zijn leven van Hans van Straten. In dit geval gaat het echter niet om een zin, maar om een foto: de allerlaatste in het als bijlage meegeleverde illustratieboekje.
We zien een wat gezette man op leeftijd in een op het oog kleine werkkamer onder een hobbylamp, achter een computer. De fotograaf heeft zichtbaar moeite gedaan, want hij heeft hem schuin van boven gefotografeerd, waarschijnlijk heeft hij eerst achter de computer een stoel of een trapje moeten aanschuiven om machine en mens in het juiste kader te vangen. We beleven dan ook een historisch moment: met gebalde vuisten is de man driekwart onderweg om zijn armen in triomf ten hemel te heffen, als een wielrenner die na een bovenmenselijke inspanning als eerste onder het finishdoek doorschiet, met de verbaasd-vermoeid-gelukkige grijns van de winnaar. Mogelijk klinkt er op dit moment wel een triomfantelijke oerkreet in dat kamertje.
Uit het onderschrift blijkt dat het zo'n huiselijk kiekje is dat vaak in biografieën opduikt: de achternaam van de fotograaf is gelijk aan die van de geportretteerde. Waarin deze foto echter wezenlijk verschilt van zijn collega's in het genre is dat we hier geen huiselijk tafereel van het onderwerp van de biografie te zien krijgen, maar van de schrijver van het boek. Niet Ruprecht Hermans fotografeert Willem Frederik Hermans, maar Erik van Straten legt Hans van Straten vast. Op het moment dat hij de laatste hand legt aan zijn boek over Hermans.
Het kijkje in de keuken van huize Van
| |
| |
Hans van Straten legt de laatste hand aan zijn Hermansboek (foto: Erik van Straten)
Straten en vooral het feit dat de afbeelding het boek heeft gehaald, maakt alvast een aantal zaken duidelijk. Dit is een biografie waarin de schrijver van die biografie een grote rol zal spelen; de biograaf is niet van plan onzichtbaar te blijven. Het voltooien van het boek is de bekroning van een grote, haast fysieke inspanning, om niet te zeggen een krachtsexplosie. Hier heeft iemand een wedstrijd gewonnen, al is niet helemaal duidelijk van wie. De schrijver van het boek is bovendien zeer tevreden met zijn prestatie: hij heeft zijn vreugde-explosie laten afdrukken en om dat mogelijk te maken is zijn zoon op een stoel geklommen. Vooral dat laatste duidt op een zekere ironie. Het doet denken aan de altijd zo slecht begrepen Harry Mulisch die zich op het omslag van De pupil in zwembroek liet vereeuwigen naast de Vesuvius.
| |
Geen biografie
In het bijschrift is sprake van het ‘Hermansboek’ van Hans van Straten. Niet van een ‘biografie’. In een kort vraaggesprek met het dagblad Trouw, enige weken na het verschijnen van het boek, heeft Van Straten duidelijk gemaakt dat dat geen toeval is: ‘Nergens in het boek staat dat het een biografie is.’ Dat is waar voor wat het boek aangaat: in het publiciteitsmateriaal spreekt uitgeverij Aspekt wel degelijk van de biografie van Willem Frederik Hermans.
| |
| |
Het interview in Trouw was een bitter noodzakelijke verdediging, want in de weken voordien had recenserend Nederland met vereende krachten gepoogd Van Stratens boek een kopje kleiner te maken: de Volkskrant (Aleid Truijens) miste ‘selectie, ordening en synthese’, Vrij Nederland (Ton Anbeek) beklaagde zich dat de auteur ‘knippend, plakkend en keuvelend’ niet aan de interessante kwesties van de ‘paradoxale persoonlijkheid’ Hermans toekwam en NRC Handelsblad (Arnold Heumakers) signaleerde onder andere dat de voor een beter begrip van Hermans onontbeerlijke katten buiten het boek waren gebleven. ‘Van Stratens biografie is hoogstens een bouwdoos vol losse onderdelen. Met sommige van die onderdelen is iets bruikbaars in elkaar geknutseld, de meeste onderdelen blijven in de doos liggen, terwijl andere (en niet alleen die poezen en katten) simpelweg zoek zijn. Maar het belangrijkste manco is ongetwijfeld de handleiding, die zich in het hoofd van de knutselaar had moeten bevinden.’
Er is een consistente flaptekst voor de tweede druk uit samen te stellen, maar het is gemakzuchtige kritiek. Wie vertrouwd is met het biografische werk van Hans Van Straten had deze aanmerkingen kunnen uittikken zonder een letter van het boek te lezen. Zowel in zijn boek over de drukker Hendrik Nicolaas Werkman als in Multatuli. Van Blanke radja tot bedelman uit 1995 maakte Van Straten al duidelijk een broertje dood te hebben aan al te uitputtend onderzoek, ingewikkelde theorieën en aan analyse in het algemeen. Vandaar dat ook dat laatste boek - evenals dat over Hermans vrijwel volledig gebaseerd op gepubliceerd bronnenmateriaal - vier jaar geleden in de pers buitengewoon kritisch onthaald werd, waarna uitgever en anekdotenfanaat Martin Ros prompt zijn medejuryleden van de Dordtse biografieprijs ertoe wist te verleiden het boek voor die bekroning te nomineren. Een opmerkelijke actie, vooral omdat Ros er bij de uiteindelijke prijsuitreiking geen misverstand over liet bestaan dat Van Stratens nominatie in de eerste plaats een geste was geweest en dat men er geen moment over had gepiekerd het boek daadwerkelijk de prijs te geven, waarmee de biograaf prompt een nieuwe publieke diskwalificatie kreeg.
Zo zal Martin Ros het niet bedoeld hebben, want Hermans verschijnt niet als Multatuli bij uitgeverij Bas Lubberhuizen, maar bij uitgeverij Aspekt, de uitgeverij die Ros van de grond tilde na zijn vertrek bij de Arbeiderspers. Het lijdt geen twijfel dat Ros graag een Hermansboek als het Multatuliboek wilde: vlot, vol met anekdotes en niet te ingewikkeld. Waarmee Van Straten opnieuw een grote massa aspirant-biografen, twijfelende onderzoekers en om papiersnippers ruziënde adepten van een groot schrijver te snel af zou zijn. Want de Multatilianen wijdden een jarenlang gekissebis aan de vraag wie zich over het vervolg op de halve biografie van de overleden Paul van 't Veer zou ontfermen. De Hermansianen voeren eveneens al jaren een ingewikkelde soapserie op met als belangrijkste elementen zeven hutkoffers vol documenten, een door de schrijver uitgesproken vijftigjarig embargo, een strenge weduwe, een dozijn in de loop der jaren door het onderwerp gebruskeerde fans en inmiddels zelfs een wetenschappelijke stich- | |
| |
ting die al een jaar gaans is met het selecteren van een biograaf die groot genoeg is voor ‘WFH’.
Dat wordt nooit wat, moet Hans van Straten (1923) hebben gedacht. En bovendien, het doorploegen van al dat materiaal zou hem zoveel tijd kosten dat hij aan het daadwerkelijke schrijven van het boek helemaal niet meer toe zou komen. Daarnaast was Van Straten jarenlang bevriend met Hermans en heeft hij een uitstekend geheugen. Niets stond hem dus in de weg om gewoon aan de hand van herinneringen, Hermans' oeuvre en een grote hoeveelheid secundaire literatuur eens een boek te gaan schrijven. En zo kon Van Straten na twee jaar inderdaad zijn vuisten ballen: hij finishte terwijl zijn concurrenten bij wijze van spreken nog aan het overleggen waren over de op de fiets te monteren versnelling. Precies zoals hij ook in de race om Multatuli het hele peloton achter zich had gelaten.
Nu is de biografie geen snelheidssport, maar Van Straten heeft reden tot tevredenheid. Voorlopig is hij de biograaf van de meest gelauwerde Nederlandse schrijvers van de negentiende en twintigste eeuw. Met boeken waar hijzelf waarschijnlijk best over te spreken is, getuige de foto die zoon Erik van hem maakte. En wat je ook van de druistige werkwijze van Van Straten vindt, een deel van de soms wel erg beschroomde biografengemeenschap zou best een injectie met zijn ondernemingszin kunnen gebruiken.
| |
Vindingrijkheid
De biograaf is tevreden; de recensenten zijn ontevreden. In de eerste plaats omdat ze blijkbaar een boek verwachtten waarvan iedereen kon weten dat Van Straten het nooit zou schrijven. Berust dat op een misverstand op of moedwil van critici die het niet kunnen velen dat een relatief pretentieloos auteur de komende jaren met een fraaie turf in menige boekenkast de enige biograaf van Willem Frederik Hermans (1921-1995) zal zijn. Of is dit simpelweg de manier om de meeste aandacht voor een boek te trekken: eerst meedoen aan de aankondiging van ‘de grote Hermansbiografie’ en dan om het hardst roepen dat het een mislukking is. Een artikel over ‘een verschrikkelijk teleurstellende grote biografie’ is voor een krant immers waardevoller dan een klein stukje over een niet zo belangrijk boek.
Laten we het voorlopig maar op een misverstand houden. Dat de critici de verkeerde, wetenschappelijk-biografische maatstaven in stelling brachten voor een boek dat slechts onderhoudend Hermans' levensverhaal wil vertellen, betekent natuurlijk niet dat ze ongelijk hebben met hun aanmerkingen. Voor wie een serieuze en gedegen biografie verwacht, is Hermans door het gebrek aan systeem en de overvloed aan anekdotiek inderdaad een bezoeking. Valt er desondanks toch nog iets aardigs aan te ontdekken of, met andere woorden, heeft de auteur reden om tevreden te zijn?
De biograaf (het boek heeft toch te veel van een biografie weg om het anders te duiden, ondanks Van Stratens apologie) is buitengewoon goed geluimd, of althans zo schrijft hij. Het moet heerlijk zijn eens een avond met Hans van Straten in de kroeg te zitten, want de man weet ontstellend veel en kan leuk vertellen. Hij doet dat zo vlot als je bij
| |
| |
W.F. Hermans, 1982 (foto: Gerald Dauphin)
een goed gesprek kunt verwachten. En ongeveer met de argumentatiekracht die bij een dergelijke gelegenheid hoort. Neem de dood van Hermans' zuster Corrie. Die was enkele jaren ouder, een stuk vriendelijker en veelbelovender dan haar jonge broer. Bovendien was ze een aanhanger van Menno ter Braak.
Corrie had een nooit helemaal opgehelderde relatie met een neef van de familie, Pieter Blind. Fysiek was deze politieagent volgens Hermans een kruising tussen Mussolini en Göring, in de praktijk ontwikkelde deze getrouwde man een innige vriendschap met Corrie, die zich onder andere uitte in gezamenlijk bezoek aan politieke bijeenkomsten. Het liep uit op een drama. Op de avond van de Duitse inval haalde hij Corrie bij haar ouders thuis in Amsterdam-West op en reed met haar naar de Zuidelijke Wandelweg aan de rand van de stad, waar ze samen zelfmoord pleegden. Terecht besteedt Van Straten veel aandacht aan het voorval, het ligt voor de hand dat het drama de toen negentienjarige jongeman later danig heeft beïnvloed.
Bij die aandacht hoort ook de precieze aard van de relatie tussen zijn zus en de getrouwde politieagent. Een liefdesrelatie? Je zou het haast gaan denken als twee mensen samen op een afgelegen
| |
| |
plaats een einde aan hun leven maken. Jaren later ging nog het gerucht dat Corrie zwanger was. Dat was niet waar, volgens Hermans. Integendeel. Ze was zelfs ongesteld. Wat Van Straten inzichtelijk probeert te maken aan de hand van een romanfragment over een stukje maanverband, maar dat terzijde.
Opmerkelijker is hoe de biograaf de vraag naar de aard van de relatie tussen de twee overledenen belicht. Van Straten lijkt de liefde van een man voor een vrouw uitsluitend te kunnen verklaren als een uitvloeisel van de lichamelijke elegantie van de dame in kwestie, waarbij Corrie Hermans helaas buiten de boot viel: ‘Maar een liefdesrelatie? Erg waarschijnlijk is dit toch niet. Pieter Blind was geen man die om vriendinnen verlegen zat. En Corrie was geen meisje om verliefd op te worden, of om zelf verliefd te worden.’ Volgt een kort exposé over haar houterige, onelegante figuur, haar truttige knotje, de volstrekte afwezigheid van modieuze kleding in haar garderobe en het citaat ‘Zij was op haar eenentwintigste evenveel vrouw als een oude vrijster van vijftig.’ Die kwalificatie is niet alleen afkomstig uit de pen van haar achtergestelde jongere broertje, maar staat bovendien in een roman.
Curieuzer dan dat bronnengebruik is het vervolg van de redenering: ‘Bovendien, waar hadden zij de liefde moeten bedrijven? In haar kamer? Uitgesloten. In zijn auto? Niet erg comfortabel. In een hotel? Riskant, met het oog op de politiecontrole. Of ergens buiten? Nog veel riskanter - als zij betrapt werden, had hij terecht moeten staan wegens openbare schennis der eerbaarheid, wat hem zijn baan had gekost.’ Tja. Het is niet chic om een biograaf direct op zijn leeftijd aan te spreken, maar iets meer respect voor de vindingrijkheid van verliefde jongelingen had de heer Van Straten hier gesierd.
| |
Satanisch medelijden
Toch is het eerste deel van het boek beter dan de rest. Overtuigend - maar voor geen ingevoerde lezer nieuw - laat Van Straten zien dat Hermans inderdaad de akelige jeugd moet hebben gehad die de uitstekende eerste zin van deze biografie belooft (‘De ergste ramp die Willem Frederik Hermans heeft getroffen, was zijn geboorte.’) Vader was een tiran met losse handjes. Hermans heeft zelf over de dood van zijn zuster gezegd dat zijn haat voor zijn ouders daardoor veranderde in ‘een bijna satanisch te noemen medelijden’. Hij is dan ook altijd met hen in contact gebleven: zolang hij in Amsterdam woonde, kwam hij wekelijks op bezoek, daarna stuurde hij iedere week een brief.
Hij mocht niet alleen thuis veel minder dan zijn zusje, ook op school werd Hermans achtergesteld: toen hij in 1939 een wedstrijd in welsprekendheid ex aeqo won, kreeg niet hij maar zijn medewinnaar de medaille. Ondanks toezeggingen en navraag heeft hij de trofee nooit gekregen. Dat zijn waardevolle details in de vorming van wat later een weerbarstige persoonlijkheid zal worden. Al gaat de gevolgtrekking van de biograaf wel erg ver: ‘We weten nu aan welke ervaring zijn weerzin tegen prijzen moet worden toegeschreven.’ Het zal de ironie wel zijn. Ook in de hoofdstukken die handelen over de eerste moeizame jaren van Hermans in literair Nederland zijn zonder openbarend te zijn, interessant.
| |
| |
Hermans heeft een groot deel van zijn schrijversloopbaan moeten besteden aan het leuren met zijn boeken. De Bezige Bij maakte herhaaldelijk duidelijk hem niet te moeten, en ook andere uitgevers hadden niet het idee dat de man die zichzelf graag aankondigde als ‘de grootste schrijver van Nederland’ de moeite van het uitgeven waard was. Toen uitgever W.L. Salm na een positief advies van Gerard den Brabander bereid was Hermans romandebuut Conserve in zijn bescheiden fonds op te nemen, gaf hij Hermans in een café weliswaar achthonderd gulden voorschot, maar hij was tevens zo onachtzaam het typoscript bij vertrek onder zijn tafel te laten staan. De auteur had gelukkig nog een doorslag. Hermans heeft hard gewerkt voor een bestaan als schrijver en die beginperiode komt mooi uit het boek naar voren: Hermans die onder pseudoniem vier detectives schrijft, in de ijdele hoop dat hij als snelschrijver van dergelijke boekjes het dagelijks brood zou kunnen verdienen, Hermans die zijn opwachting maakt bij zijn eerste literaire tijdschriften en zijn geheel eigen wijze van polemiseren introduceert, zoals die uiteindelijk in de Mandarijnen op zwavelzuur tot wasdom zal komen.
Van Straten is een biograaf die geen relletje ongemerkt voorbij zal laten gaan en in dit deel van het boek komt dat goed uit. In de eerste jaren van zijn loopbaan was Hermans vooral een controversiële schrijver, die weliswaar als jong en getalenteerd werd begroet, maar prompt met vrijwel alle mogelijke literaire bondgenoten ruzie kreeg. Was dat niet met een mede-literator, dan was het wel met een maatschappelijke groepering, zoals de katholieken. ‘Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg, met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten.’
Een halve eeuw na dato wekt eerder de vervolging dan de vrijspraak om deze passage uit Ik heb altijd gelijk nog verbazing, zoals ook de ‘honderden woorden in de tekst die je toen onmogelijk kon laten drukken’ (uitgever Wim Schouten) in De tranen der acacia's door het voortschrijden van de tijd kinderspel zijn geworden. Het was wel de reden waardoor dat boek uiteindelijk niet door Schoutens Bezige Bij werd uitgegeven, maar door Geert van Oorschot, met een jarenlange samenwerking en vervolgens een nog veel langere vete als gevolg. Al is het in deze misschien wat overdreven dat Van Straten de gehele jaren zestig meent te kunnen vangen in een enkel hoofdstuk met de titel ‘Ruzie met Van Oorschot’.
Zo tegen het einde van de jaren vijftig verliest de biograaf zijn held uit het oog. Fysiek zat hij minder dicht op het leven van Hermans en dat ontneemt de verslagen van Hermans brouilles veel van hun levendige elementen als ooggetuigenverslagen van lastige ontmoetingen op hoofdstedelijke terrasjes. (‘Daar zat, op een smal terrasje, Simon Carmiggelt. We konden hem niet passeren als hij zijn benen niet introk. Alsof er niets aan de hand was, voerden Hermans en hij een kort gesprek.’) Hoewel Van Straten zich buiten de beginhoofdstukken en een als bijlage opgenomen horoscoop niet waagt aan al te veel karakterologische duiding van het geval Hermans, komt hij hier wel degelijk tot leven.
| |
| |
| |
Huwelijkse voorwaarden
Een beetje stoken zonder dat er sprake is van een affaire is Van Straten ook wel toevertrouwd. De weduwe Emmy Hermans zal even weinig plezier aan het boek hebben beleefd als de meeste critici. Wim trouwde haar wegens het geld van haar familie, zo luidt een regelmatig terugkerende hypothese van de biograaf, onder andere stoelend op een opmerking die een flirtende WFH ooit tegen een jonge dichteres zou hebben gemaakt. Van Straten gaat er dankbaar op door: ‘Ten eerste had hij zich een veel te optimistische voorstelling gemaakt van het vermogen van zijn schoonmoeder. Ten tweede had hij, door dat contract van huwelijkse voorwaarden te tekenen, afstand gedaan van elk persoonlijk aandeel in de erfenis.’ Niet dat Van Straten iets onaardigs over Emmy wil zeggen: ‘Gelukkig voor hem hield hij er een aardige vrouw aan over, een vrouw die met meesterhand kon koken en die de keurige manieren had geërfd van haar grootvader van moederskant, de baron Schimmelpenninck van der Oye.’ De gedachtengang geeft blijk van een in het algemeen voor biografen te prijzen voyeurisme, maar wanneer de voors en tegens van de hypothese niet netjes op een rij worden gezet, blijft het bij een plaagstootje dat niemand serieus kan nemen.
In het tweede deel van het boek wreekt zich het enthousiasme dat zich van de biograaf meester maakt zodra hij iets sappigs op het spoor is. Weinreb, King Kong en de Amsterdamse boycot naar aanleiding van Hermans bezoek aan Zuid-Afrika passeren tergend uitgebreid de revue. Waarbij die laatste ruzie, van
Karikatuur van Hermans door Wim van Wieringen in Het Vrije Volk, 22 maart 1952
nog geen vijftien jaar geleden, minstens zo gedateerd aandoet als de schermutselingen met de katholieken een halve eeuw geleden.
Geleidelijk aan verdwijnt Willem Frederik Hermans achter de affaires en een niet aflatende stroom boekuittreksels waarmee Van Straten zijn werk neerzet en de meester hier en daar op een onnauwkeurigheid betrapt. Dat gaat zo: ‘Noot: Waar in Nederland wordt 's maandags de post al 's morgens bezorgd, nota bene al voor zeven uur?’ In die lijn past ook het potsierlijke persbericht dat de uitgeverij bij verschijning van het boek liet uitgaan
| |
| |
met als alarmerend nieuwsfeit: W.F. Hermans was slordig met feiten. Al was het maar omdat hij eens enkele biografische gegevens over Paul Léautaud uit een biografie van Stendhal plukte, met inderdaad inconsistenties als gevolg. Inzake slordigheid zijn Van Straten en zijn uitgeverij ervaringsdeskundigen. In alle enthousiasme over de voltooiing van het Hermansboek is een belangrijk deel van de eindredactie er helaas bij in geschoten.
In dat tweede deel komt dan ook onherroepelijk het moment waarop het boek zich tegen de lezer keert, of de lezer zich tegen het boek. De vreemde uitweidingen van de schrijver veranderen van aanstekelijke onzin in vervelend gezwets. Dat W.F. Hermans dacht dat hij negentig zou worden op basis van de gemiddelde leeftijden van zijn ouders en grootouders, wil je nog wel weten, maar om dan ook nog het geduld op te brengen voor de rekenkundige afwikkeling van die zaak is wel erg veel gevraagd van de lezer De gewoonte van de biograaf om allerlei dingen uit te leggen die je zelf wel kunt bedenken, zoals de omstandigheid dat een boek duurder wordt naar mate de oplage kleiner is. En de betrekkelijkheid van de op een literair tijdschrift afgedrukte verschijningsdatum. Of het feit dat Hermans debuutroman Conserve in tegenstelling tot wat de schrijver beweerde niet kort naar verschijning door de papiermolen is gehaald omdat een uitgever die dat met een pas verschenen boek doet volgens Van Straten niet goed bij zijn hoofd is. Daarin heeft hij gelijk, maar waarom moeten wij dat lezen? Wie overigens ooit nog eens de behoefte heeft aan een uiteenzetting van het verschil tussen een vijf- en zesvoetige jambe moet pagina 26 eens opslaan. Het zal de ironie wel weer zijn.
| |
U weet wel
De kracht van Hermans ligt zoals gezegd in het eerste deel, waarin de biograaf zijn held dicht op de huid zit. In het vervolg heeft Van Straten niets meer te zeggen dat de lezer kan verbazen of amuseren. Dan wordt het boek saai en de breedvoerigheid storend. Zodra de anekdotist er het zwijgen toe doet, blijkt er ook geen biograaf meer te zijn.
Die verdwijning heeft te maken met het verschil tussen een gewone anekdote en een de anekdote in de biografie. De gewone anekdote is een curiosum, men vertelt haar omdat men verwacht dat zij zonder verdere context voor ons interessant zal zijn. Omdat het iets buitennissigs is (schaap met vijf poten bijt postbode), of omdat er een persoon in voorkomt die ons interesseert (W.F. Hermans krijgt ruzie met Adriaan Morriën). Om die laatste anekdote boeiend te laten zijn, moet je als lezer bij voorbaat geïnteresseerd zijn in W.F. Hermans of Adriaan Morriën. Je moet de heren al kennen. U weet wel, Hermans, die ruziezoeker. Of: U weet wel, Hermans, onze beste schrijver van de laatste halve eeuw. Of: U weet wel, Hermans, de Wittgensteinliefhebber.
De Hermans waar Van Straten over schrijft is ook een bekende, een U-weet-wel-Hermans. Met ‘U weet wel’ zakt een biograaf echter razendsnel weg in het drijfzand. Het is juist zijn taak om alles wat zijn lezer ‘wel weet’, alle vooringenomenheden zo goed en zo kwaad als het gaat af te breken en dan uiteindelijk zijn eigen ideeën daarvoor in de plaats te zet- | |
| |
ten. Het boek zelf moet duidelijk maken waarom de hoofdpersoon de moeite van de biografie waard is.
Dat is Van Straten vergeten. Omdat hij er blijkbaar vanuit is gegaan dat het belang van Hermans hem door niemand betwist zou worden, heeft hij in het boek uiteindelijk geen poging gedaan om duidelijk te maken waarom die man dat boek verdient. Dat lijkt een futiliteit, maar al bij het Multatuliboek bleek de akelige consequentie van die omissie. Hoe meer je leest, hoe minder je duidelijk wordt waarom je al die dingen over die meneer zou moeten weten. Iedere anekdote, iedere mening en iedere zin in het boek wordt uiteindelijk triviaal.
Hans van Straten, Hermans. Zijn tijd, zijn werk, zijn leven. Uitgeverij Aspekt 606 p., fl. 79,90.
|
|