Biografie Bulletin. Jaargang 9
(1999)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Lachen op de rand van tranen
| |
De biograaf van BrelWe zijn nu bijna twintig jaar verder en de wereld draait nog steeds door. Het bestaan van Anthierens drong in de tussentijd vooral tot mij door middels aankondigingen van een door hem te schrijven biografie van de chansonnier Jacques Brel. In 1988 zou en moest hij er komen, ter gelegenheid van de herdenking van de tiende sterfdag van de zanger. Johan Anthierens liet zich portretteren als de biograaf van Jacques Brel in de serie Andermans leven van Marjo van Soest in Vrij Nederland en hij sprak zich in dit artikel uit over zijn fascinatie voor de man die hij beschouwde als een ‘logé in mijn huis’: ‘Op den duur ben ik in de ban geraakt van zijn hele consequente manier van doen: het onmogelijke waarmaken, de droom domesticeren. Dat is heel weinigen gegeven. Hij heeft dat als levenstaak gezien en is daar heel consequent aan opgebrand’.Ga naar eind1. Helaas, die levensbeschrijving, de biografie, kwam er maar niet en Anthierens werd langzamerhand de Heintje Davids van de almaar niet ingeloste belofte. Dit niet verwezenlijken van een onmogelijke droom vrat zich bij ons, Brelianen, als zout in de wonde. Pauvre Jacques! Op een gegeven moment kwam het sein van overgave: Anthierens verklaarde zijn ambitie tot het schrijven van een Brel-biografie | |
[pagina 56]
| |
definitief te hebben gestaakt. Het was hem niet gegeven. Het was zoiets als Eckermann die nalaat zijn gesprekken met Goethe voor het nageslacht op papier vast te leggen. Of een astronaut die zich vlak voor het betreden van het maanoppervlak bedenkt en weer naar de cabine terugkeert omdat hij maanziek is of hoogtevrees heeft, terwijl de hele wereld ademloos toekijkt voor de beeldbuis. | |
Niet boos maar verdrietigAls er iemand het laatste woord zou kunnen zeggen over Jacques Brel, de Franstalige Vlaming, met zijn haatliefde verhouding tot het ‘vlakke land’, met zijn dweepzuchtige verachting voor het vrouwelijk geslacht, met zijn verschroeiende wijze van zingen, van leven en van doodgaan, met zijn boutades tegen de Flaminganten, de monopolisten van het Vlaanderen-vóór-alles, dan moest het zijn kompatriot Johan Anthierens zijn. Ach, was het maar bij een droom gebleven. Want Uitgeverij L.J. Veen bleef de arme Anthierens achter de broek zitten en dwong hem goedschiks, kwaadschiks en nog weer tien jaar later een boek af met de verbijsterend allittererende titel: Jacques Brel. De passie en de pijn. Dat kan niks worden, denk je als je die titel leest, dit is een farce. Dit is bouquet (met excuus aan journaliste Menne Merx, uit wier Margriet-artikel over Brel deze titel door Anthierens werd geplukt). Als je alle citaten uit interviews en liedteksten, uit prullaria en plaatselijke sufferdjes uit dit boek weglaat, houd je niet veel meer dan een paar middelmatige krantenartikelen over. Bij een kampioenschap leentjebuur spelen zou Anthierens ongetwijfeld hoge ogen scoren. Terwijl het beste wat hij in het verleden over Brel naar voren bracht niet in De passie en de pijn staat. Bijvoorbeeld een pagina in Het vervolg van de Volkskrant van 8 oktober 1988 met de titel ‘Hartzeer als hoofdzaak’ (Anthierens houdt van alliteraties, dat is een ding wat zeker is). Bijvoorbeeld een interview in dezelfde krant van 10 oktober jongstleden, waarin hij over Brel bekent: ‘Hoe dan ook, ik zie hem als een voorbeeld. Een broer. Een grotere broer’. Kijk, daar is het nou misgegaan. Brel is hem te nabij gekomen. De grote broer was hem een paar maten te groot. En Anthierens voelde zich steeds dieper zinken, zodat de interviewer hem de woorden kon ontfutselen: ‘Ik trek ook zelf het boetekleed aan. Ik ben te weinig consistent, de belofte wordt nooit écht ingelost. Daarom heb ik mij nooit gewaagd aan een literaire roman, nog afgezien van mijn schrijfkwaliteiten. Ik mis de lange adem voor een marathon. Ik moet het meer hebben van korte, felle sprints’.Ga naar eind2. Ik ben niet boos, meneer Anthierens, alleen misschien een beetje verdrietig. Maar U had Jacques Brel dit boek niet mogen aandoen. Dit is geen korte felle sprint. Dit is slenteren met losse schoenveters. | |
Grote broerDe tijd is voorbij dat Brel in België schandalen kon ontketenen door, zoals in het nummer Les F... van 1977, de Flaminganten er in het Frans op te wijzen dat ze nazi's waren tijdens de oorlogen en katholieken ertussen. Het beeld van Jacques Brel is al lang gecanoniseerd en van zijn pit ontdaan. En dan groeit er een heiligenverering, vol | |
[pagina 57]
| |
Jacques Brel
nostalgie en borrelpraat. ‘God’, zei Brel eens uit anti-paapse woede en agressie jegens het vlakke land waar de Noordzee zich vol minachting van teruggetrokken had, ‘God is een vermomming, met Belgische tongval’. Die God, dat is nu Jacques Brel. Hij kende de haat-liefdeverhouding tot zijn land die zo typisch is voor iedere banneling.Ga naar eind3. En datzelfde land femelt nu over Brel, zoals ieder land wanneer het eenmaal te laat is begint te femelen over een banneling die het heeft uitgestoten. ‘Brel is dood, hoera’, stond er onmiddellijk na de dood van de chansonnier in oktober 1978 met koeienletters op een brug ergens tussen Brussel en Luik. Intussen wordt met dat lijk jaar in jaar uit over de straten gezeuld in diepe eerbied voor de passie en de pijn. En langs de kant van de weg gonst het: daar gaat de Grote Broeder ‘Wanneer onder de wolken mensen dwergen zijn’, zong Brel, daar kun je vergif op innemen, dan ben je in België. Anthierens spreekt in verband met Brels van haat doordrongen verknochtheid aan zijn vaderland, van diens Belgitude. Mijn bezwaar tegen dat woord is dat het iets heeft van een mentale toestand, een manier van zijn: het verzelfstandigt in elk geval iets wat oorspronkelijk de activiteit van een subject was. Oorspronkelijk had Brel de wat klunzige artiestennaam Bérel aangenomen, anagram van rebel. Toen Georges Brassens hem in het begin van | |
[pagina 58]
| |
zijn carrière in Parijs hoorde zingen, noemde hij hem spottend ‘l'Abbé Brel’. Hij begreep heel goed dat hier iemand met een Boodschap op de planken stond. En Brel bezat voldoende ironie om dat te erkennen: ‘Ik ben een Don Quichot die één keer te veel van zijn paard is gevallen’. Waarmee hij te kennen gaf dat hij zich doorzag, geheel in tegenstelling tot de ridder van de droevige figuur, die zichzelf hoogst serieus nam. Het probleem van Anthierens is dat hij Brel alleen maar serieus neemt (dat doe je met een grote broer), waardoor niet de held, maar hij, de biograaf van het paard kiepert. | |
Vlaamse anekdotenOm Brels keuze tegen een burgerlijke loopbaan - Brel was voorbestemd een brave kartonfabrikant te worden (maar hoed je voor kartonfabrikanten, vooral de Belgische!) - en vóór een carrière als artiest te verklaren, ontwerpt Anthierens de redenering: ‘pas op het slappe koord hervindt hij zijn evenwicht’. Maar wat de biograaf niet ziet is dat hij de ‘burgerlijkheid’ hier alleen maar omdraait - want het evenwicht blijft de standaard - en dat hij die niet revolutioneert. En dat is waar het de eerwaarde Brel om te doen was. Niet de geboorte was voor Brel het meest flagrante onrecht ter wereld, zoals bijvoorbeeld voor de filosoof Cioran of de toneelschrijver Thomas Bernhard, aan wier levensinstelling je bij het lezen over Brel toch vaak moet denken, maar het gedrag van de volwassene tegenover het kind. Elk kind is een nomade, meende hij, een avonturier die wordt bijgebracht voorzichtig te zijn. In elk interview met hem, in veel van Brels teksten, vind je de obsessie om het beschadigde kind te revancheren. Het kind vertegenwoordigt bij Brel een staat van paradijselijkheid die nooit meer herwonnen kan worden. Deze cultus van het kind (die natuurlijk tot Rousseau teruggaat) vindt zijn pendant in de stelling dat het opgroeien in de burgerlijke wereld gelijkstaat met een val, met een verdrijving. Wil je trouw blijven aan het kind in je, dan heeft het leven alleen maar zin als je ernaar streeft iemand te worden die je niet bent, door almaar buiten je oevers te treden. Door overschrijding. Maar als je leeft vanuit een manco, zal alles wat je doet getuigen van overkill. Want het tekort kan nooit gecompenseerd worden. En wie zo leeft, zal altijd ‘lachen op de rand van tranen’, zoals een naaste vriend van de zanger, een restauranthouder in de vissershaven van Zeebrugge, bij wie Brel na zijn buitenlandse reizen altijd Belgische kost kwam nuttigen, over Brel opmerkte.Ga naar eind4. De cultus van het beschadigde kind dat weigert volwassen te worden en niet nalaat de ‘burgers’ de littekens van zijn beschadiging te tonen (Brel meende ook dat er veel te weinig tederheid in de wereld is en dat alleen gevoelige, tedere en warme mensen de moeite waard zijn) is niet exclusief afkomstig van Brel. Integendeel. Die cultus is de motor van veel creativiteit in de negentiende- en twintigste-eeuwse cultuur. Het is tegelijkertijd de motor van veel zelfvernietigingsdrang, of je nu denkt aan Janis Joplin en Kurt Cobain, of aan de vroege romantici die eeuwig jong wilden blijven en met het leven afgedaan hadden voordat zij eraan begonnen waren en daarom maar snel stierven. Aan een voortijdige | |
[pagina 59]
| |
dood herkent men meestal het beschadigde kind. Dat proces van creatieve zelfdestructie, waarmee de kunstenaar Brel als het ware zijn verdoemenis om niet als kind te kunnen leven heeft afgekocht, komt bij Anthierens nauwelijks uit de verf en is bij hem verworden tot het anekdotische gebrabbel over een grote broer bij wie de biograaf zelf in het niet valt. Er hangt veel wierook in dit jammerlijke boek en vaak krijg je de indruk dat Anthierens meer met zichzelf bezig is dan dat hij het gecanoniseerde beeld van Jacques Brel open durft te scheuren en ons waarlijk confronteert met een ecce homo. Laten we er geen traan om laten. Een goede biografie over Brel bestond er al, namelijk van Olivier Todd uit 1984, die ter gelegenheid van de twintigste sterfdag is heruitgegeven, maar nog niet in Nederlandse vertaling verscheen.Ga naar eind5. Heel verdienstelijk, want informatief, overtuigend en heel goed leesbaar, is het (recentelijk in een fraaiere uitvoering opnieuw op de markt gebrachte) boekje van Mohamed El-FersGa naar eind6. dat bovendien tal van aardige gegevens over ‘Jacques Brel en Nederland’ op een rij zet, bijvoorbeeld dat - de VPRO naar ik meen - het presteerde de zanger na een optreden tot diens grote ellende met een grote ronde Hollandse kaas op zijn knieën in een auto naar huis te sturen. Waarna de vertaler Ernst van Altena de stemming gelukkig nog wist te breken door Brel geen ‘bon voyage’ te wensen maar een ‘bon fromage’.
Ongetwijfeld een goede reis had Johan Anthierens naar het Marquises-eiland Hiva-Oa, Frans Polynesië, waar de aan longkanker lijdende Brel destijds het einde van zijn leven afwachtte. Wat de zanger bezielde om op dit ‘aarsgat van de wereld’ (Todd) neer te strijken, zoals overigens de schilder Paul Gauguin vijfenzeventig jaar eerder óók had gedaan in een wanhopige poging aan de westerse beschaving te ontkomen, geen zinnig woord daarover in De passie en de pijn. Het blijft allemaal randreportage die moet verhullen dat Anthierens over Brel geen originele gedachte in zijn bagage heeft en geheel beneden zijn journalistieke niveau blijft. De felle sprinter vermeldt overigens nog wel dat hij tijdens de reis Zen en de kunst van het motoronderhoud las en dat hij op de vloer bij het terrasraam van zijn restaurant een kever van veertien centimeter lengte zag terwijl er op het terras slechts plaats was voor twee vierkante tafeltjes (snapt U het nog?). Hij vervolgt: ‘Met behulp van een eetlepel schep ik het verdwaasde insect in een zeepdoos van transparant plastic, waar het precies in past. Deksel erop, doos in een kast: nu moet de gevangene op korte tijd bij gebrek aan zuurstof bezwijken’. Toen ik deze passage las dacht ik: dit kan onmogelijk toeval zijn. Want precies hetzelfde heeft Anthierens met Brel ook gedaan. Deksel erop, doos in de kast: hij heeft zijn grote broer in een kever veranderd.
Johan Anthierens. Jacques Brel. De passie en de pijn. Amsterdam, Antwerpen: Uitgeverij L.J. Veen, 1998. 285 p.; 20,5cm.; ISBN 90.204.5755.1; f 34,90. |
|