Biografie Bulletin. Jaargang 9
(1999)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Sophie, vorstin met inhoud
| |
Een geraffineerde tanteHet was naar aanleiding van mijn dissertatieonderzoek naar de Nederlands-Belgische betrekkingen in de jaren zestig van de vorige eeuw, dat ik ontdekte hoe er werd gedacht over de Nederlandse koningin. Mijn belangstelling voor Sophie was gewekt - zeker toen mij in 1965 bij onderzoek in de Royal Archives in Windsor bleek, dat Sophie in 1857 geprobeerd had de goede verstandhouding tussen Londen en Parijs te bestendigen en daarom een Russisch-Franse toenadering had pogen te dwarsbomen door inside information via een correspondentievriendin door te spelen naar koningin Victoria die er eigenhandig een kopie van maakte. Prins Albert had trouwens al eens een kopie gemaakt van Sophies negatieve beschrijving van de Russische minister van buitenlandse zaken Gortsjakov: haar opinies werden kennelijk serieus genomen.Ga naar eind4. Vervolgens verzocht ik om inzage in de briefwisseling tussen Sophie en de Britse minister van Buitenlandse Zaken Lord Clarendon die op het Koninklijk Huisarchief (KHA) berust.Ga naar eind5. Die briefwisseling werd door de toenmalige directeur van het Huisarchief gedeponeerd op het | |
[pagina 38]
| |
Rijksarchief Groningen, zodat ik hem daar kon doornemen. Ik kon Sophies streven naar Brits-Franse vriendschap volgen tot Clarendons overlijden in 1870. Daarbij kwam ook aan het licht dat zij en Clarendon een buitenechtelijke verhouding hadden die ze op allerlei gewiekste manieren voor de buitenwereld verborgen hielden. Zo was ik in korte tijd van enkele van Sophies politieke en amoureuze activiteiten op de hoogte geraakt. | |
Royale openheidIn dat zelfde jaar werd op een tentoonstelling in Delft herdacht, dat Sophie honderd jaar geleden overleed op Huis ten Bosch; een uitgebreide catalogus belichtte enkele aspecten van deze veelzijdige vorstin.Ga naar eind6. Dat de toenmalige prinses Beatrix de expositie opende en het KHA medewerking verleende, betekende dat er iets aan het veranderen was. Sinds Sophies overlijden hadden Willem III, Emma en Wilhelmina aan haar nagedachtenis geen aandacht geschonken, omdat zij de dynastieke impasse van het laatste kwart van de vorige eeuw aan Sophie en haar zoons toeschreven. De verantwoordelijkheid die Willem III droeg voor de dynastieke malaiseGa naar eind7., die Emma en Wilhelmina met veel moeite en zelfopoffering weer wisten te overwinnen, werd zo geminimaliseerd. Overigens moet hier even worden aangestipt dat de grote belangstelling voor Nederlandse koninginnen sinds Emma natuurlijk voortvloeit uit de hoofdrol die zij als regentes c.q. staatshoofd speelden in de representatieve monarchie. Omdat zij bovendien actief aan het regeringsbeleid deelnamen, hoeft de geschiedenis van hun bewind nooit saai of eentonig te zijn. Hoewel Sophie tot haar spijt nooit regentes, laat staan staatshoofd was, is historiografie over haar evenmin slaapverwekkend. Want terwijl Emma en Wilhelmina intelligente staatsvrouwen waren, had Sophie zowel staatkundige als intellectuele aspiraties en bouwde zij met de pen in de hand een internationaal netwerk op van correspondentievrienden; onder hen vorsten, staatslieden, geleerden en hun vrouwen. Persoonlijke ontmoetingen met hen arrangeerde zij tijdens haar maandenlange reizen in het buitenland. Haar rake commentaren op en scherpe waarnemingen van personen en situaties zijn talrijk en van niveau; alleen daarom al kan men haar eenvoudig niet doodzwijgen. Daarnaast ontbreekt het evenmin aan commentaren van tijdgenoten op la Reine Rouge. | |
Les vacances biographiquesBij Sophie komen uiteenlopende elementen op een interessante manier bij elkaar: de positie van een Nederlands vorst binnen de zich steeds transformerende monarchie en het eigene dat ieder van de Nederlandse monarchen daaraan gaf, de plaats van hun vrouwen, de patronen van de Europese vorstenwereld, de hofcultuur in de verschillende landen, de internationale betrekkingen, de Nederlandse, Franse, Britse en Duitse staatkunde en het intellectuele en culturele leven van haar tijd. Men kan met andere woorden haar individuele persoonlijkheid tegen de achtergrond plaatsen van meerdere socio-culturele systemen, terwijl vanuit haar belevenissen de historische samenleving en cultuur in hun samenhang kunnen worden voorgesteld. Een Sophie-biografie léék daarom een aantrekkelijke | |
[pagina 39]
| |
onderneming. Zo'n biografie is echter tot nu toe een niet te verwezenlijken ideaal gebleven, hoewel de toenmalige koningin Juliana er in 1977 toestemming voor verleende en ik toegang kreeg tot Sophies archief. Dit op voorwaarde, dat zij het boek zelf van tevoren zou mogen lezen. Ik vond dat een eervolle conditie, want zo had ik in ieder geval al één lezer. Maar ik heb er nooit aan kunnen voldoen, omdat ik het bijzonder omvangrijke bronnenmateriaal dat niet alleen op het KHA berust, maar ook over Europa verspreid ligt, wel heb getraceerd, maar niet geheel heb kunnen verwerken. Er is ook nog eens zo goed als niets bekend over het karakter van de negentiende-eeuwse Nederlandse monarchie en het orangisme, en dan vooral de verschuivingen die erin optraden vóórdat in ca 1880 het koningschap door liberalen als unificerend instituut werd voorgesteld toen de natie uiteen leek te vallen door klassenstrijd en antithese. Ten slotte behandel ik als docent in de Nieuwste Geschiedenis meestal thema's uit de internationale betrekkingen, zodat mijn onderwijs ook geen verlengstuk vormt van mijn Sophie-project. De speurtocht naar Sophies brieven en het bestuderen van hun inhoud vergde veel tijd. Pas in 1976 kon ik in Londen de uitgebreide briefwisseling van Sophie met Lady Salisbury-Derby integraal lezen bij de kunsthistoricus Robert Cecil, die zich er tijdens de oorlog over ontfermd had. Zij zijn na zijn overlijden op Hatfield gedeponeerd. En nog weer later kon ik in Londen Sophies brieven aan Lady John Russell integraal kopieren bij de historica Georgina Blakiston - een geboren Russell; zij zijn nu in de archieven vanPortret van koningin Sophie (Koninklijk Huisarchief, Den Haag)
Woburn Abbey. In 1978 kreeg ik dankzij bemiddeling van prins Bernhard toestemming in de villa van prins Napoleon aan het meer van Genève de ongeveer zeshonderd brieven te raadplegen die Sophie aan haar vertrouweling en ex-minnaar prins Napoleon (1822-1891) had gericht. Bij haar overlijden waren zij door hem verzegeld en vergeten. Na mijn bezoek verkocht de keizerlijke familie deze brieven met de rest van haar archief aan de Archives Nationales in Parijs. Dankzij een historicus uit Groningue had zij zich gerealiseerd een fortuin in haar bibliotheek te hebben laten sluimeren. Zo | |
[pagina 40]
| |
beschouwd bracht mijn bezoek die familie een aangename verrassing. In 1983 vond ik in een familiearchief op de Veluwe Sophies brieven aan de Engels-lerse historicus Lecky. Zij waren van belang omdat zij toonden dat Sophie als intellectueel niet alleen door Renan, Ranke en Motley maar ook door historici als Lecky en Carlyle serieus werd genomen. Die collectie werd door het KHA aangekocht. Ik zou nog kunnen vermelden, dat ik bij een afstammeling van een kamerdienaar van Willem III een exemplaar vond van de akte waarmee Sophie en Willem III op kerstavond van 1855 van tafel en bed scheidden. Hoe die kamerdienaar daaraan kwam laat ik nu maar in het midden. Er moest trouwens altijd veel gereisd worden: zo bracht ik in 1981 een zomer door in het Hauptstaatsarchiv in Stuttgart terwijl ik de eraan voorafgaande zomer in Parijse Archives Nationales sleet. | |
Briljante ideeënMijn Sophie-project verliep dus langzaam. Dat kwam ook door mijzelf, want vaak kregen artikelenbundels prioriteit waarin onder mijn redactie over Oranjes en Nassaus werd gepubliceerd. Het waren boeken waar op de een of andere manier aanleiding voor was door herdenkingsjaren of de op handen zijnde troonswisseling. Ik greep die gelegenheden aan, omdat ik tijdens een jaar onderzoek in Engeland in '76 en '77 kennis nam van de brede stroom biografieën over Britse vorsten en staatslieden, en van de mate waarin monografieën op het gebied van politieke geschiedenis leden van de diverse Britse dynastieën uit de laatste twee eeuwen in hun verhaal integreerden. Het Engelse voorbeeld gaf mij de moed acht collega's te vragen biografische artikelen en genealogische overzichten te schrijven over Nassaus, Oranjes en Oranje-Nassaus toen de troonsafstand van Juliana leek te naderen en een uitgever de onderneming aandurfde. Dit werd Nassau en Oranje in de Nederlandse Geschiedenis (1979). Sommige van die artikelen waren gebaseerd op archivalia uit het Koninklijk Huisarchief - zoals K.W. Swarts ‘Willem de Zwijger’, J.J. Poelhekkes ‘Frederik Hendrik en Willem II’ en J.A. Bornewassers ‘Koning Willem I’ en ‘Koning Willem II’. Het boek werd door de auteurs officieel aan Koningin Juliana aangeboden die haar zaterdagmorgen beschikbaar stelde om tien knapste jongens van de klas (mijn collega's en ik) haar hun briljante ideeën te horen uitleggen. Wanneer ik nu aan die onderneming terugdenk, sta ik verbaasd over de lef waarmee een aantal van ons (onder wie ikzelf) een artikel schreef zonder stukken in het KHA geraadpleegd te hebben. Wat Willem III en Wilhelmina betreft moet ik daaraan toevoegen: zonder in staat te zijn in het KHA te werken. Wilhelmina was de laatste Oranje die in de Oranjemythe geloofde en er tijdens de Tweede Wereldoorlog zelfs een levende werkelijkheid van wist te stileren.Ga naar eind8. Van historiografie over haar directe voorvaderen had zij een afkeer; daarom waren uit respect voor haar opvattingen de archieven toen nog gesloten.
Terug naar Sophie. Naast mijn artikel in Nassau en Oranje ‘Koning Willem III en Sophie’ schreef ik in de jaren tachtig een | |
[pagina 41]
| |
aantal Duitstalige en Nederlandse artikelen met deels thematische, deels chronologische levensbeschrijvingen waarin op bepaalde aspecten van Sophies persoonlijkheid, standpunten en activiteiten de klemtoon werd gelegd.Ga naar eind9. Aan paradoxen was daarbij geen gebrek. Jaarlijks ontvluchtte Sophie Nederland gedurende een aantal maanden en dan bekritiseerde zij het gebrek aan esprit in de cultuur en het intellectuele leven van haar tweede vaderland. Hier stond tegenover dat zij in het buitenland graag optrad als ‘Reine de Hollande’ en trots was op het verleden van de Oranjedynastie. Zij geloofde in de mythe dat Willem de Zwijger met zijn bloed de vrijheid der Nederlanden had gekocht. De koning-stadhouder vond zij verre superieur aan de door hem verdreven Stuarts.Ga naar eind10. Verder bewonderde zij Thorbecke en was zij er gelukkig mee, dat de doctrinair-liberale grondwet van Nederland na 1848 niet in conservatieve zin werd herzien; ook waardeerde zij de nieuwe Nederlandse droogmakerijen en de koloniale expansie. En evenals doctrinaire Nederlandse liberalen vond zij oorlog onbeschaafd en bepleitte zij internationale arbitrage om oorlogen te voorkomen. Als aanhangster van het parlementarisme bezocht zij in 1848 de Paulskirche in Frankfurt, het bolwerk van de Duitse revolutionairen. Vooral van de liberalen daar verwachtte zij veel. Tegelijkertijd koos zij resoluut partij voor Napoleon III en associeerde zij zich met het Bonapartistische regime in Frankrijk. Wat overigens niet wegnam dat zij graag bekende Franse geleerden en kunstenaars ontmoette die van dat regime niets moesten hebben. In Nederland bewonderde zij de beginselvastheid van de antirevolutionairen maar ze had een afschuw van religieus dogmatisme. Daarbij kwam nog dat de officieel hervormde Sophie zich een tijdje aangetrokken voelde tot het katholicisme en vol sympathie was voor de eerbiedwaardige figuur van paus Pius IX in zijn strijd tegen het koninkrijk Italië over de hoofdstad Rome, maar dat zij op latere leeftijd een spiritualistische levensbeschouwing aanhing, anti-ultramontaans was en een vereerster van de Bijbelcriticus Renan. Van intellectualistische vrouwen had zij een afkeer, al sympathiseerde zij met Elise van Calcar en betreurde zij het dat de negentiende eeuw niet evenveel ruimte aan intelligente vrouwen liet als de achttiende. L.J. Rogier typeerde haar dan ook als een verfijnd-neurotische, narcistische natuur die, snel reagerend, zich als een kameleon wist aan te passen aan de personen en situaties waarmee zij werd geconfronteerd.Ga naar eind11. Mijn indruk is eerder dat Sophie zich aangetrokken voelde tot mensen met vaste principes of de uitgangspunten van haar sympathieke personen vergoelijkte, zoals die van haar bepaald niet parlementair georiënteerde vader en van Napoleon III. Maar toch blijft ondanks al deze paradoxen een kern over, namelijk die van een doctrinair-liberaal georiënteerde, vrijzinnige vorstin die diametraal tegenover haar reactionaire echtgenoot stond zonder daar in Nederland in het openbaar uiting aan te kunnen geven. | |
Mythe, macht en eenzaamheidIn 1984 kwam ik tot een uitgave van Sophies jeugdherinneringen onder de titel Koningin Sophie 1818-1877. Jeugdherinneringen in Biedermeierstijl, | |
[pagina 42]
| |
Schilderij (plm. 1852) met Willem III, Sophie, links kroonprins Willem, in de wieg prins Alexander en aan de wand een portret van de in 1850 overleden prins Maurits.
wederom met medewerking van het KHA. Het was een vertaling van l'Histoire de ma vie waarin zij het voorstelde alsof zij vanaf haar geboorte het onschuldige, naïeve en machteloze slachtoffer was van het noodlot dat haar voorbestemd had tot een leven vol beproevingen. Hoewel persoonlijk levensgeluk haar ideaal vormde, was haar als prinses louter ongeluk beschoren. In een epiloog zette ik uiteen waarom wij ook een op andere dan de door Sophie geschetste manier, naar haar verleden kunnen te kijken. Met evenveel recht zou Sophie immers hebben kunnen stellen dat zij door haar | |
[pagina 43]
| |
huwelijk met een kroonprins had gezocht naar invloed en macht, maar dat haar streven jammerlijk was mislukt. In de eerste plaats omdat haar man zich niet door haar liet adviseren en in de tweede plaats omdat Willem III zijn voornemen om afstand te doen van de troon ten gunste van zijn oudste zoon nooit realiseerde. Sophie had zich daarbij af kunnen vragen of zij berekend zou zijn geweest op een taak zoals de Prince Consort die als mentor van het officiële staatshoofd op zich nam. Sophie was zich er al bij haar huwelijk in 1839 van bewust dat haar verstandshuwelijk ter wille van de Kroon der Nederlanden haar alleen bevrediging zou geven wanneer zij haar behoefte aan activiteit zou kunnen ontplooien. Weliswaar was zij geneigd zichzelf te overstelpen met activiteiten en informatie op de meest uiteenlopende terreinen, maar dat is heel wat anders dan dagelijks met engelengeduld samen met man of zoon staatsstukken doornemen en daarop reacties redigeren. Zowel in haar Jeugdherinneringen als in haar correspondenties en in getuigenissen van tijdgenoten manifesteert zich een intellectualistische Sophie die zich stelselmatig zette tot studie van geschiedenis, politiek, wetenschap en kunst en die daarbij de discipline opbracht dagelijks te corresponderen. Tegelijkertijd treedt een hoogst impulsieve, onbeheerste en tot exaltatie geneigde Sophie naar voren, een vrouw die enerzijds meer gevoel van eigenwaarde had dan de meeste andere mensen, zoals zij zelf verklaarde, maar anderzijds juist door haar ongelukkige huwelijk met Willem III sympathie en vriendschap aanvaardde uit de meest uiteenlopende hoeken en bijvoorbeeld bedelde om de genegenheid van Napoleon III. Kortom, Sophie was intellectueel wel opgewassen tegen haar echtgenoot, maar mentaal niet. | |
Koninklijke zijpadenIntussen was het in 1979 honderd jaar geleden, dat Wilhelmina werd geboren. Samen met Ad Manning en Daan Roorda organiseerde ik een symposium op Het Loo waar naast haar oud-ministers Burger, Kolfschoten en Lieftinck en haar particuliere secretarissen Max Kohnstamm en Jeannette Geldens ook Lou de Jong, André Donner, George Puchinger en Ad Manning het woord voerden. Manning betoogde er dat het tijd was voor een Wilhelmina-biografie. De ‘historische Wilhelmina’ bleek aan te slaan en met steun van de particuliere secretariaten van Juliana en Bernhard kon ik oud-ministers en oud-leden van Wilhelmina's hofhouding interviewen. Daaraan werden nog enkele herinneringen toegevoegd van mensen die in andere hoedanigheid contact met haar hadden gehad en het geheel resulteerde in Koningin Wilhelmina.Ga naar eind12. Deze verzameling egodocumenten en opstellen bezit een zeker nut, want hoewel oud-dienaren van de vorstin natuurlijk met respect over haar spraken en schreven, kon de lezer uit hun herinneringen distilleren hoe haar persoonlijkheid in de dagelijkse omgang met anderen zich manifesteerde: geen lief oud dametje, maar een krachtige, kordate vrouw die, als gevolg van haar ambt, mensen systematisch op de proef stelde. De tekst moest ik voorleggen aan de directeur van het Kabinet der Koningin, die alleen bezwaar maakte tegen de mededeling dat Wilhelmina in | |
[pagina 44]
| |
haar slaap snurkte. In mijn zwakheid stemde ik ermee in Wilhelmina niet te laten snurken. Verder was dit voorleggen van de tekst een formaliteit. Het was niet de laatste keer dat Sophie te lijden had van mijn overige activiteiten. In 1990 was het honderd jaar geleden dat Emma het regentschap aanvaardde. Ik werd door Emma-liefhebbers aangevuurd een herdenking te organiseren. En omdat ik gemakkelijk te bepraten ben, bevond ik mij weldra in een comité van notabelen dat regelmatig bijeenkwam. Er werd afgesproken, dat er in de Gotische Zaal van Willem II's voormalige paleis aan de Kneuterdijk een herdenkingsbijeenkomst zou worden gehouden, inclusief een wetenschappelijk symposium waarvan de bijdragen verschenen in Koningin Emma. Opstellen over haar regentschap en voogdij (1990). Voor dat laatste kwamen acht collega's en ik gedurende twee jaar regelmatig bijeen in het KHA. Wij kregen toegang tot het archief van Emma en Willem III. De directeur trad op als medeauteur en was voorts behulpzaam bij het zoeken naar materiaal, las de bijdragen maar censureerde de teksten niet. Bij de herdenking in het najaar van 1990 was Prinses Juliana aanwezig - evenals Ad Manning, Wilhelmina's officiële biograaf. Een van de medewerkers aan de Emma-bundel, Marcel Verburg, had toen al mede op grond van Emma's archief in het KHA een politieke biografie over de regentes geschreven. Een andere medeauteur, Gerhard Menk uit Marburg, raadpleegt voor een door hem te schrijven Emmabiografie nog steeds haar archief in het KHA. In deze bundel werd door Te Velde betoogd dat Emma als naast de troon staande prinses uit Waldeck Pyrmont haar uiterste best deed om de continuïteit van het Nederlandse koningschap te handhaven, maar haars ondanks, juist door haar besef van de kwetsbaarheid van het koningschap, nieuwe wegen insloeg. Was het koningschap voor Willem III iets vanzelfsprekends, Emma voelde dat zij haar regentschap diende te rechtvaardigen met een succesvolle vervulling van die taak.Ga naar eind13. Vandaar dat zij toegewijd, hardwerkend, plichtsgetrouw en deugdzaam haar staatkundige en representatieve taken vervulde. Zij had daarmee succes. Bij een breed publiek oogstte vooral haar openbare optreden met Wilhelmina grote waardering, want de burgerlijke elites in de Nederlandse samenleving voelden juist in die tijd een sterke behoefte aan een unificerend nationaal symbool als de monarchie. Omdat Emma voor de transformatie van het negentiende-eeuwse naar het twintigste-eeuwse Nederlandse koningschap van groter betekenis was dan Sophie, kan men om Emma niet heen, zo bleek uit dit nieuwe onderzoek. Daarom noemde ik in de nieuwe druk van Nassau en Oranje (1996) mijn herziene bijdrage ‘Willem III, Emma en Sophie’. Maar in mijn hart blijf ik Sophie de voorkeur geven - de vorstin van een vorige generatie die bij haar overlijden in Ernest Renans herdenkingsartikel ‘la dernière des grandes princesses’ werd genoemd.Ga naar eind14. Afgezien daarvan: van haar persoonlijkheid, van haar tijd en van de Nederlandse monarchie van vóór de transformatie van de jaren 1880 weten wij nog veel te weinig. |
|