Biografie Bulletin. Jaargang 9
(1999)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Van louter feiten wordt niemand wijzer
| |
[pagina 14]
| |
definiëren. Je kunt domweg niet om de mythes heen, die iemand uitstraalt. Als je dat doet, verdwijnt er iets heel essentieels. Beccari bijvoorbeeld ontleende haar identiteit als zieneres voor een belangrijk deel aan haar bedlegerigheid en lijden. En dus moest dat beeld, die mythe, een belangrijke plaats in haar biografie krijgen.’
Hoe onderzoek je die mythes? ‘Met behulp van autobiografische geschriften, want daarin creëert een mens een beeld van zichzelf. Daarbij doe ik graag een beroep op de Jungiaanse psychologie. Die doet meer met het narratieve element dan Freud. Die is me te eenzijdig en te eenduidig. Bij Freud heeft een symbool - en dus een mythe - een achterliggende betekenis die de onderzoeker kan decoderen en blootleggen. In de Jungiaanse psychologie hebben symbool, beeld en verhaal een eigen, complexe betekenis die verdwijnt als je er vanuit gaat dat er één enkele ware betekenis achter schuilt. Autobiografische geschriften - en dat in de breedste zin van het woord, dus ook opmerkingen in interviews, essays of wetenschappelijke werken - zijn heel duidelijk een middel om een beeld van jezelf te verspreiden. Dat beeld is natuurlijk niet het enige mogelijke verhaal, want er worden altijd dingen verzwegen of benadrukt. Juist daarom moet je de complexiteit ervan verkennen. Je moet dat beeld zowel aankleden als ontleden. Neem nu Maria Montessori. Wie haar huis in Amsterdam bezoekt waar zij de laatste jaren voor haar dood in 1952 doorbracht, krijgt met name in de studeerkamer een successtory voorgeschoteld: Montessori als de eerste en enige die een voorbeeldige pedagogie heeft ontworpen. Dat succesverhaal vind je ook in de boeken die zij heeft geschreven en in de verhalen van haar volgelingen. Maria Montessori heeft er werkelijk alles aan gedaan om te suggereren dat zij als eerste bepaalde ontdekkingen over kinderen deed, namelijk dat direct ingrijpen van opvoeders kinderen eerder remt dan stimuleert in hun ontwikkeling. Terwijl in werkelijkheid heel wat anderen al soortgelijke ideeën hadden gespuid. Die anderen noemt ze meestal niet. Al haar Italiaanse collega's heeft ze weggelaten. Dat wijst op een strategie. Ze wilde zichzelf belangrijker maken. Die gedachte wordt bevestigd door andere uitlatingen. Zo hamerde Montessori graag op haar medische achtergrond. De medische wetenschap stond (en staat) nu eenmaal hoger aangeschreven dan de pedagogische. Ze ging er ook prat op dat zij zich verdiepte in meisjes én jongens. Dat moest haar wetenschappelijke aanpak bevestigen. Een andere aanwijzing voor het ‘ontwerp’ van haar mythe vinden we in de theorieën over wonderkinderen die in de negentiende eeuw opgang maakten. Wie onbeholpen was in het ene, zou uitzonderlijk goed zijn in iets anders. Dit dubbele beeld gaat ook op voor Montessori die zich op bijna overdreven wijze verdiepte in: het verschijnsel wonderkind. In haar ogen waren dat kinderen die overgevoelig zijn voor prikkels, waardoor zij zich in hun reacties helemaal op die prikkels gaan richten en geen realistisch zelfbeeld ontwikkelen. Een dergelijk stokpaardje was haar fascinatie voor wolfskinderen, kinderen die opgroeien in de | |
[pagina 15]
| |
wildernis en bij opname in de beschaving uiterst ongelukkig worden. Voor dat type, uitzonderlijke kind maakte zij ruimte in haar pedagogie.’
Waarom maak je in je onderzoek gebruik van begrippen als mythes en sprookjes? Je inaugurele rede kreeg zelfs de vorm van een sprookje.’ ‘Voor mij telt vooral het verhalende aspect. Ik zie de mythe die iemand van zichzelf verspreidt of in stand houdt als een verbeelding van het leven. In die verbeelding zit meer dan de feiten en de gebeurtenissen. Als biograaf kun je die alleen maar tot leven brengen door ze in een bepaald, een zingevend verband te zetten. Dat proces van verdichting loopt via de verbeelding. Daardoor zijn twee biografieën nooit hetzelfde. Ik geloof dat de biograaf zich voortdurend af moet vragen waarom mensen een bepaalde mythe gebruiken en geen andere. Dat is in eerste instantie een psychologische kwestie. Een biografie is altijd een poging om de chaos te ordenen, en géén ontmaskering. Door het beeld dat je van jezelf verspreidt, wil je iets van jezelf laten zien. Dat heeft vaak te maken met dingen die je niet verwerkt hebt en waarvan je je maar half bewust bent. Het verhaal dat Montessori over zichzelf in stand hield had een duidelijke werkelijkheidswaarde voor haar. Het was een uitlaatklep voor iets dat in haar leven geen plaats had gevonden.’
Hoe kom je via Beccari en Montessori op de politica Klompé? ‘Die is me in zekere zin toegevallen. In eerste instantie lag het natuurlijk meer op de weg van Mieke Aerts die een grootMarjan Schwegman
deel van haar proefschrift aan haar wijdde.Ga naar eind4. Maar die wilde niet. En omdat ik haar bij het schrijven van haar proefschrift heb begeleid en Klompé allerlei beelden van zichzelf heeft gecreëerd, lag het voor de hand mijn kant op te kijken. Klompé was een fascinerende persoonlijkheid die velen heeft geïnspireerd. Door het schrijven van een Nederlandse versie van de biografie van Montessori ben ik behoorlijk achterop geraakt. Er is erg veel materiaal dat ik allemaal zelf wil zien. Je kunt in colleges wel deelaspecten aan de orde stellen, maar het onderzoek | |
[pagina 16]
| |
zelf kun je niet aan studenten overlaten. Dat werkt niet. Dan krijg je geen greep op het materiaal. Problematisch is ook dat Klompé veel dichterbij in de tijd ligt. Dat maakt het allemaal wat diffuser. Je kunt haar nog niet zo duidelijk in een traditie zetten als de vrouwen die rond de eeuwwisseling grensoverschrijdend bezig waren. Haar biografie zal een duidelijke politieke dimensie krijgen.’
Heb je een bepaalde aanpak voor ogen? ‘Als historicus ben ik een echte eclecticus. Ik ben vooral goed thuis in analyses van de hagiografische tradities. Dat wil zeggen dat ik vooral op zoek zal gaan naar de exemplarische functie van Klompé. Waarom was zij een voorbeeld voor anderen? Ik heb tot nu toe weinig echte egodocumenten gevonden, maar er zijn genoeg autobiografische uitlatingen en er is nog veel materiaal bij mensen die haar gekend hebben. Die moet ik allemaal interviewen. Met name over haar jeugd en adolescentie is betrekkelijk weinig bekend en die periode vind ik juist erg belangrijk. In de eerste twintig jaar van je leven worden nu eenmaal de patronen voor het latere leven uitgezet. Dat wil niet zeggen dat ik allerlei problemen of eigenaardigheden van later, bijvoorbeeld haar probleem met autoriteiten, in reductionistische zin zal terugvoeren op situaties uit haar jeugd. Dat is te simpel, maar je krijgt meer nuances als je iets weet over de ouders, haar schooltijd en opvoeding. Bij Montessori bijvoorbeeld was het veelbetekenend dat ze veel over kinderen schreef. Daarmee schreef ze in feite ook over zichzelf. Je kunt op zoek gaan naar dat soort verbanden zonder ze als oorzaak en gevolg te schetsen. Bij Klompé is het feit dat ze ongetrouwd is gebleven bijvoorbeeld betekenisvol. Dat heeft natuurlijk iets te maken met het katholieke idee dat je als celibatair meer beschikbaar bent. Als zij over liefde spreekt, is dat liefde in religieuze zin. Het is een kwestie van toewijding aan een grote zaak.’
Je bereidt je nu voor op je derde biografie. Wat betekent dat voor je? ‘In eerste instantie een enorm beslag op je tijd. Je gaat een relatie met iemand aan die je vasthoudt en tegelijkertijd op afstand zet. Daar moet je de tijd voor nemen. Eerst kruip je een tijdlang heel dicht op iemand en ben je vooral op zoek naar gemeenschappelijke elementen. Daarna komt de fase dat je jezelf weer los moet maken van je onderwerp. Anders kun je er niet over schrijven. Het leven van een ander leert je ook veel over jezelf. Nieuwe dingen die je nog niet kende. In die zin is het schrijven van biografieën een manier van leven. Natuurlijk kun je nooit alles over iemand boven tafel halen. Ik kies voor thema's die mij bezighouden, waar ik iets van weet. Het streven naar volledigheid is heilloos. Ik focus liever op de grote crises in het leven van mijn onderwerp. Wat ging daaraan vooraf en hoe zag het leven daarna eruit? Ik houd niet van ellenlange biografieën. Als je volledig wilt zijn, kun je geen keuzen maken. Dat wijst op gebrek aan afstand. En dat geldt ook voor biografieën waarin de bewondering of haat nog voelbaar is. Vanuit het beeld dat iemand van zichzelf geschapen heeft, ga ik op | |
[pagina 17]
| |
zoek naar de nuances. Mensen zijn van nature complex en de biograaf kan niet meer dan iets van die complexiteit verhelderen. Niet door dingen simpeler te maken dan ze zijn of onnodig gecompliceerd, maar ook niet door het achterwege laten van interpretaties.’ |
|