Biografie Bulletin. Jaargang 8
(1998)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
Noodlot en homoseksuele wolken
| |
[pagina 278]
| |
Arnold Aletrino, geschilderd door Jan Veth in 1885 (coll. Letterkundig Museum, Den Haag)
kwestieuze karakter van een dergelijke benadering. De biograaf maakt zich op deze manier tot letterlijk alwetende verteller ten opzichte van zijn minder-verlicht biografisch object. Bovendien pleegt hij een ongeoorloofde retrojectie van het belang dat wíj aan seksualiteit hechten op het verleden.Ga naar eind3 Het is dan ook wellicht interessanter om te proberen in teksten uit die tijd waar te nemen hóé seks aan het einde van de negentiende eeuw dé sleutel tot auteurs en hun werken werd, dan die teksten te interpreteren vanuit een vooropgesteld idee van het cruciale belang van seksualiteit. Zo bezien is het niet langer de vraag of het alomtegenwoordige noodlot in Couperus' werk rechtstreeks in verband staat met zijn vermeende homoseksualiteit. De kwestie is dan of we een ‘homoseksualisering’ van het noodlot kunnen waarnemen in het oeuvre van Couperus en in de culturele context waarin hij werkte. In plaats van Bastets categorische duiding, werpt de vraag zich op of Couperus' werk onderdeel is van een ontwikkeling in metaforen en symbolen die voert tot aan het punt waar zwaarmoedigheid en een tevergeefs afgeweerd besef van het onafwendbare, samenvallen met homoseksualiteit. Deze vraag heeft ten opzichte van de stelligheden van de psycho-seksuele geschiedschrijving het voordeel dat we, in de woorden van literatuurhistoricus Alan Sinfield, op zoek kunnen naar ‘het moment van onbepaaldheid’Ga naar eind4; het moment waarop zekere seksuele of homoseksuele betekenissen zich hechten aan bijvoorbeeld de notie van zoiets als noodlot, maar waarop noodlot ook nog andere dingen kan betekenen. | |
DoodsangstVanuit een dergelijke benadering van de laat-negentiende-eeuwse en vroeg-twintigste-eeuwse verhouding van noodlot en homoseksualiteit ligt het voor de hand te kijken naar de wel zeer zwaar bewolkte parallelle levens en werken van Jacob Israël de Haan en Arnold Aletrino. In beider leven en werk regent het aanhoudend en als de zon al eens schijnt dan produceert die niet meer dan een ‘waterwit zonlicht’ dat achter de gordijnen ‘spookt’ en ‘ineens, luguber’ kan zijn verdwenen.Ga naar eind5 De doodenkele keer dat de zon fel schijnt, is | |
[pagina 279]
| |
ook dit onverdragelijk. De misère van het bestaan wordt dan zo ongenadig uitgelicht, dat prompt het verlangen rijst naar een omfloerst halfduister. Om in het geval van De Haan en Aletrino te spreken over parallelle levens is een leugentje om bestwil. Hun levens zijn slechts korte tijd met elkaar verknoopt geweest en dan nog niet eens nauw. Meteen na de publicatie van De Haans schandaalroman Pijpelijntjes in 1904 is het met de vriendschap, die in 1900 een aanvang had genomen, gedaan. Nadien zijn Aletrino en De Haan vooral verbonden in animositeit over het gebeurde en over het feit dat zij beiden moeten leven in de slagschaduw van de rel rond De Haans boek. Als Arnold Aletrino Jacob Israël de Haan in 1900 leert kennen is hij de veertig reeds gepasseerd en is hij werkzaam als politie- en brandweerdokter in Amsterdam.Ga naar eind6 Naast zijn werk als arts maakte de Portugees-joodse Aletrino ook naam als schrijver van de bijzonder somber getoonzette, naturalistische roman Zuster Bertha (1891) en een bundel vertellingen onder de titel Uit den dood en andere schetsen (1889) waarin ondermeer ‘Een dag van regen’, ‘Een einde’ en ‘Schemering’ zijn opgenomen. De aan een veelheid van lichamelijke kwalen lijdende Aletrino is geregeld in de greep van een obsessieve doodsangst, die zich voor het eerst manifesteert wanneer hij als student in het Amsterdamse Binnengasthuis zijn co-schappen loopt.Ga naar eind7 De zelfmoord met behulp van cyaankali van zijn eerste vrouw Rachel Mendes da Costa in 1897 versterkt bepaald de somberte van zijn gemoed.Ga naar eind8 Zijn depressieve natuur weerhoudt Aletrino er echter niet van zich te manifesteren in het openbare leven, bijvoorbeeld wanneer hij met zijn tweede vrouw Emilia (‘Jupie’) van Stockum de verpleegstersvakbond Nosokomos opricht.Ga naar eind9 De meeste bekendheid verwerft hij door zijn werk op het terrein van de criminele antropologie, die hij als privaatdocent aan de gemeenteuniversiteit doceert. Vanuit deterministische veronderstellingen over de menselijke natuur verkondigt Aletrino de leer van de absolute ontoerekeningsvatbaarheid van de mens en ontkent hij het bestaan van de vrije wil. De criminele antropologie brengt hem op het terrein van de homoseksualiteit of het ‘uranisme’, dat op dat moment een belangrijke discussiepunt is binnen die wetenschap. Aletrino laat zich ook op dit terrein als aanhanger van het determinisme kennen. Op een congres te Amsterdam in 1902 stelt hij dat uranisme aangeboren is en een natuurlijke variant betreft die niet als ziekte en evenmin als degeneratieverschijnsel mag worden bestempeld. Onder verwijzing naar zonde en zoutpilaren spreekt Abraham Kuyper in de Tweede Kamer schande van Aletrino's lezing. Die gaat echter door op het ingeslagen pad. In 1904 publiceert hij een vertaling van het werk van Magnus Hirschfeld onder de titel Oorzaken en wezen van het uranisme. In een voorwoord verklaart hij dat zowel Hirschfeld als hijzelf heteroseksueel zijn.Ga naar eind10 Als Aletrino bevriend raakt met Jacob Israël de Haan staat het bewolkte karakter van zijn literaire werk nog los van zijn schrijven over homoseksualiteit. In het werk van De Haan zal zich echter een samentrekking van ‘donker droevende winterdagen’ en ‘lichteloze morgens’Ga naar eind11 | |
[pagina 280]
| |
Jacob Israël de Haan
met homoseksualiteit voltrekken waaraan een gifwolk ontspruit die zich ook over Aletrino uitstrekt. | |
Een ‘jongensboek’Wanneer Jacob Israël De Haan Arnold Aletrino voor het eerst ontmoet is eerstgenoemde negentien jaar oud. Hij noemt zich Joop de Haan in een drang zich te onderscheiden van het provinciale, Askenazische jodendom waaruit hij geboren is. Hij heeft dan net een opleiding aan de Rijkskweekschool in Haarlem afgerond en probeert in Amsterdam een betrekking als onderwijzer te vinden. Dat valt nog niet mee voor een persoon die zich in anarchistische en socialistische kringen ophoudt, een zwakke gezondheid heeft en de indruk wekt te lijden onder een nerveus gestel. Desalniettemin verwerft De Haan een aanstelling, maar veel genoegen beleeft hij daar niet aan. Zijn journalistiek werk voor onder meer de kinderrubriek van Het Volk en zijn in 1903 aangevangen studie rechten lijken bedoeld om zich te bevrijden van het onderwijs. Naar het zich laat aanzien heeft Aletrino zich ontfermd over de labiele en zoekende De Haan en een grote genegenheid voor hem opgevat. Een belangrijk aspect van de vriendschap moeten De Haan's homoseksuele aanvechtingen zijn geweest. Aletrino heeft hoogstwaarschijnlijk geprobeerd zijn opvattingen over het uranisme aan de Haan over te brengen om hem op die manier met zichzelf in het reine te laten geraken. Later zou De Haan schrijven dat Aletrino ‘hem met alderscherpste aandacht’ dingen onderwezen had ‘die men niet aan een boy van twintig jaar onderwijst’Ga naar eind12. Dat was nadat hij in 1904 Pijpelijntjes had gepubliceerd, de naargeestige roman waarin het voortdurend somber weer is en waarin de studenten Sam en Joop in de Amsterdamse Pijp van kamer naar kamer trekken, ondertussen een homoseksuele vriendschap met sado-masochistische trekken onderhoudend. De Haan had het boek opgedragen aan ‘de goede A. Aletrino’ en in de figuur van Sam de zichzelf eveneens Sam noemende Aletrino geportretteerd. Aletrino had toestemming gegeven aan De Haan een boek aan hem op te dragen, dat De Haan | |
[pagina 281]
| |
een ‘jongensboek’ had genoemd. Dít jongensboek echter dreigde de zorgvuldig opgebouwde afstand tussen Aletrino's wetenschappelijk werk en zijn privé-persoon ongedaan te maken en Aletrino kocht samen met de verloofde van De Haan - de gemeentearts Johanna van Maarseveen - de hele oplage van Pijpelijntjes op. Nog hetzelfde jaar kwam een tweede versie van het boek op de markt waaruit alle verwijzingen naar Aletrino waren verwijderd.Ga naar eind13 De rel rond Pijpelijntjes maakt een einde aan de vriendschap tussen De Haan en Aletrino. De Haan verliest zijn baan bij de kinderrubriek van Het Volk; Aletrino stelt met het opkopen van Pijpelijntjes de banen van zichzelf en van Van Maarseveen veilig. En hoewel Aletrino erin lijkt te slagen de afstand tussen zichzelf en zijn wetenschappelijk werk te herstellen, heeft de affaire wel de compartimenten tussen Aletrino's proza en zijn geschriften over het uranisme doorbroken. Pijpelijntjes brengt de somberte en de woordkunstenarij uit het werk van de Tachtiger Aletrino samen met het wetenschappelijk werk over het uranisme van de medicus en crimineel-antropoloog Aletrino. Het zwaarmoedig besef van een leven dat nu eenmaal zo somber is als het is, connoteert in het boek moeiteloos met de opvatting dat homoseksuelen nu eenmaal zijn zoals ze zijn - hoe liederlijk of ondragelijk dat ook moge wezen. In de jaren na het schandaal blijkt dat De Haan en Aletrino zichzelf in disharmonische samenwerking hebben ingeschreven in een narratief waar geen van beide in voort kan of wil leven. Beiden zullen hun best doen de noodlotsvertelling en het wolkendek van Pijpelijntjes te ontlopen, en om die te vervangen door andere verhalen om in te leven. Het is vooral de Haan zelf die daarin slaagt: hij breekt het meest radicaal van de twee met de homoseksuele ondergangsscenario's van wat hij later zijn jeugd kan noemen. Voor Aletrino daarentegen blijft een verhaal waarin van geluk noch vooruitgang sprake kan zijn, de meest geschikte inleiding op zijn leven. De samentrekking van een dergelijk scenario met homoseksualiteit maakt hij natuurlijk ongedaan, en hij lijkt daarin zo goed te slagen dat hij meent door te kunnen gaan met publiceren over uranisme en seksuologie. | |
Joods zelfbeklagDe somberte neemt intussen niet af, ook niet als Aletrino in 1909 met vervroegd pensioen gaat en met zijn vrouw naar Zwitserland vertrekt. Zijn leven in die tijd doet nog het meest denken aan dat van de vele, door neurasthenische klachten geplaagde mannen, die zich in deze jaren uit het mannelijke openbare leven terugtrokken om zich te schikken in een passief bestaan in de huiselijke vrouwelijke sfeer.Ga naar eind14 Aletrino, die door vrienden geregeld als vrouwelijk, verwijfd en weekhartig werd beschreven, zichzelf - in zijn eigen woorden - ook niet een ‘echte man met een dikke rooie nek’ voelde en die in zijn artsentijd het liefst op de vrouwenafdeling van het Binnengasthuis werkte,Ga naar eind15 had met vreugde het actieve leven gedag gezegd. Zijn tijd in Zwitserland werd echter overschaduwd door een stroom van fysiek ongemak, een steeds sterkere doodsangst en een niet te verbreken morfineverslaving. In zijn correspondentie en werk klinkt aanhoudend het besef | |
[pagina 282]
| |
door van de zinloosheid van het bestaan en van de futiliteit van handelen tegen de krachten die terneerdrukken - lamentaties die overigens geregeld worden afgewisseld met een ironie die de brieflezer moet ontlasten. ‘Maak je niet bezorgd over mijn klaagliederen,’ schrijft Aletrino op 3 juli 1911 aan Herman Robberts, ‘er is veel joodsch zelf-beklag bij, zooals Coenen het noemt’.Ga naar eind16 Zijn pessimisme en zowel gekozen als gedwongen passiviteit lijken haaks te staan op een obsessieve belangstelling voor het overactieve leven van Napoleon, die Aletrino in zijn laatste levensjaren ontwikkelt.Ga naar eind17 Ook het boek over de Grote Keizer dat hij voor ogen heeft, beperkt zich echter tot diens ballingschap en dood. Op 16 januari 1916 overlijdt Aletrino. Hij keert nog één keer terug op een spiritistische séance ten huize van Frederik van Eeden. Hij maakt het, naar eigen zeggen, goed.Ga naar eind18 Als de materialist Aletrino Van Eeden en zijn gelovigen vereert met een bezoek, is De Haan inmiddels teruggekeerd tot het geloof van zijn vaderen. Aanvankelijk ging hij na Pijpelijntjes door op de ingeslagen weg; in 1908 publiceerde hij Pathologieën, een roman waarin de ondergang van ‘een zuiver homosexueelen jongen’ onder het voorwendsel van het tonen van degeneratie nog explicieter uit de doeken wordt gedaan dan in Pijpelijntjes al het geval was.Ga naar eind19 Het verhaal van de noodlottige levensloop van de homoseksueel verliest echter geleidelijk aan zijn greep over De Haans leven en werk. Het schuldgevoel over zijn levenswandel en publicaties neemt de gedaante aan van het verlangen terug te keren naar het joodse geloof. Vanaf dat moment spreekt hij over zichzelf en zijn leven in de termen van de Tesjoewa, de term die in de joodse traditie de inkeer aanduidt die tegelijk terugkeer is.Ga naar eind20 Van beschaamde bekeerling wordt hij vervolgens tot de fiere auteur van dichtbundel Het Joodsche Lied waarmee hij zichzelf de eretitel van De Dichter van het Joodsche Lied aanmeet. In 1912 wordt hij lid van de Nederlandsche Zionistenbond waar vooral de Mizrachi, de religieuze fractie binnen de bond, hem warm verwelkomt.Ga naar eind21 | |
Naar het Beloofde LandDoor het zionisme te omarmen plaatst De Haan zich in een historische vertelling die volstrekt haaks staat op de ondergangsscenario's van weleer. Het leven dient vanaf dan een streven te vestigen en opbouwend te zijn. De terneerdrukkende krachten zijn vervangen door een heel andere, maar niet minder onweerstaanbare kracht: ‘Ik ga gelijk de wolken gaan/Wanneer de zon hen trekt/Wie zal God's roep weerstaan/Die zijn volk wekt’.Ga naar eind22 Met het zionisme krijgt De Haan de beschikking over een taal die het de dichter en rechtsgeleerde, die in het spotblad De Ware Jacob ooit als Jacoba de Hen was bestempeld, mogelijk maakt zich mannelijk en zelfs martiaal te presenteren.Ga naar eind23 Op de eerste december 1918 neemt de Zionistenbond in de Beurs voor de Diamanthandel afscheid van De Haan, die als eerste Nederlander naar Palestina vertrekt. In zijn afscheidsrede roept De Haan op tot daadkracht, wraak voor de pogroms en hij eist ‘het bloed van de moordenaars voor het bloed van den vermoorde’. Voor zichzelf ziet hij in het daadkrachtige zionisme een plaats weggelegd als ‘strijdbaar dichter’, en bovendien, zo houdt hij zijn gehoor voor, zijn ‘Israëls wapenen en ruiterij (...) zijn wetsgeleerden’.Ga naar eind24 | |
[pagina 283]
| |
Helemaal sluitend wordt het verhaal bij De Haan echter nooit. Al in zijn eerste artikelen die hij voor het Handelsblad over zijn reis naaren leven in Palestina schrijft, brengt De Haan een Italiaans luitenantje ter sprake met wie hij van Parijs naar Rome reist. De Haan spreekt met hem over Couperus, 's nachts leunt het luitenantje slapend tegen hem aan.Ga naar eind25 Eenmaal in Palestina zullen de Arabische jongetjes veelvuldig in De Haans teksten voorbij komen dartelen. In het Zionisme raakt hij al spoedig teleurgesteld omdat hij het te werelds en te weinig religieus vindt. Hij raakt betrokken in verschillende politieke conflicten en intriges en wordt in 1924 door een zionist vermoord. De Haans levenseinde is wel noodlottig genoemd. In zijn documentaire over De Haan uit 1991 sprak Emile Fallaux bijvoorbeeld van een einde ‘dat niemand keren kon’. Wanneer we de persoonlijkheid van Jacob Israël de Haan - waarin oncorrumpeerbaar idealisme met een ziekelijke hang naar controverse en conflict samengingen - in acht nemen, valt er in zijn dood zeker een noodlotselement te herkennen. Tegelijkertijd moeten we echter opmerken hoe totaal dit noodlot verschilde van het zwaar bewolkte noodlotsverhaal waarin De Haan een goede twintig jaar eerder was begonnen zich in te schrijven. Of, zoals De Haan dichtte in Het Joodsche Lied: ‘En God sprak: “Ik, Ik vaag de wolken voort,/Als wolken veeg Ik uw zonden voorbij./Wat uw hartdaad was en uw drijvend woord/Als mijn open hemel is uw hart Mij.Ga naar eind26”’
Stefan Dudink (1967) is universitair docent homostudies aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij promoveerde in 1997 op het proefschrift Deugdzaam liberalisme. Sociaai-liberalisme in Nederland 1870-1901 (Amsterdam: IISG, 1997). Omslag van de vierde druk van Pijpelijntjes (1981)
Bovenstaand artikel is de bewerkte versie van een voordracht gehouden ter gelegenheid van de presentatie van het 18e Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis op 20 juni jl. |
|