Biografie Bulletin. Jaargang 8
(1998)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |
De schoonheid van het kwaad
| |
[pagina 241]
| |
ren wij ons - bewust of onbewust - een voorstelling te maken hoe dat toch zou voelen om zelf zo slecht te zijn, om zich geheel over te geven aan de duistere driften diep in ons. Ja, er schuilt schoonheid in het kwaad, een schoonheid die voortkomt uit de ambivalentie van onze gevoelens, door die mengeling van angst en fascinatie. Het ethisch verwerpelijke kan daardoor iets esthetisch aantrekkelijks krijgen. Het is wat men in de Romantiek - toen er een einde kwam aan de klassieke drie-eenheid van het Goede, het Ware en het Schone - aanduidde als ‘delightful horror’, ‘terreur agréable’, ‘angenehmes Grauen’.Ga naar eind2 Hoeveel interessanter is het dus om ons te beperken tot de linkerbladzijde van Kleio's eerder genoemde register, tot de personen die staan vermeld onder de rubriek ‘Slecht’. Van die ‘bad guys’ zullen er hier enkele voor het voetlicht worden gebracht. Aan de hand van deze voorbeelden zal enerzijds worden aangegeven in hoeveel gedaanten het kwaad zich in de mens manifesteert en zal anderzijds worden nagaan hoe biografen met het probleem van de slechtheid in hun hoofdfiguur zijn omgegaan. Bij deze rondgang zullen vier aspecten - afzonderlijk of in combinatie - aan bod komen, namelijk: de reeds genoemde fascinatie die er van het kwaad uitgaat, het beeldvormingsproces, en verder de noodzaak van objectiviteit en de behoefte een verklaring te zoeken voor al die slechtheid. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat Kleio de linkerbladzijden in haar grootboek verder heeft onderverdeeld, met uiterst links de ‘evil men’, de door en door slechte mensen, die het eerst ter sprake zullen komen, en rechts op de pagina deDe Romeinse keizer Gaius Caligula
(plm. 12-41 n. Chr.) ‘wicked men’, de mensen met slechte eigenschappen, met wie zal worden besloten. | |
Monsters op de troonEen van de eerste auteurs in wiens werk het ultieme kwaad in de mens uitvoerig aan bod komt, is de Romeinse biograaf Suetonius uit de tweede eeuw na Christus. In zijn De vita Caesarum heeft hij de levens beschreven van Julius Caesar en van de elf Romeinse keizers die na hem kwamen. Onder hen bevindt zich een aantal notoire booswichten, zoals Tiberius en Nero, maar voor Suetonius was de slechtste van allen Gaius Caligula (plm. 12-41 n. Chr.). Elk | |
[pagina 242]
| |
van zijn twaalf keizerlevens heeft hij een samenbindend thema gegeven, en bij Caligula is dat de wreedheid: het scheppen van een sadistisch genoegen in aan anderen, meestal op arbitraire wijze, toegebrachte pijn. Suetonius geeft hiervan een groot aantal voorbeelden. Zo beschrijft hij hoe de keizer in volstrekte willekeur zijn naaste omgeving terroriseerde; hoe hij - bij wijze van vermaak - bevel gaf onschuldigen in de arena voor de wilde dieren te werpen, tegen gladiatoren te laten vechten, als levende fakkels in brand te steken of doormidden te zagen; hoe hij ter opluistering van maaltijden en feesten gevangenen liet martelen en onthoofden; en hoe hij zich nu en dan ook zelf aan deze wreedheden overgaf. Suetonius verzuimt daarbij niet de woorden te citeren die Caligula bij dit alles steeds weer gebruikte: ‘Oderint, dum metuant’ (‘Laat ze mij maar haten, zolang ze mij maar vrezen’). Voor Suetonius is Caligula het princeps-monstrum, het monster op de keizerstroon. En met zijn in de zwartste kleuren geschilderde portret heeft hij er in belangrijke mate toe bijgedragen dat deze keizer de geschiedenis is ingegaan als het archetype van de megalomane, wrede heerser, als het zinnebeeld van de uiterste slechtheid. Mede daarom heeft juist dit ene van zijn twaalf keizerslevens een breed publiek door de eeuwen heen zo aangesproken. Deze belangstelling is overigens niet zo verwonderlijk, omdat De vita Caesarum juist met dit doel is geschreven. Suetonius was immers geen historicus die nauwkeurig het verleden probeerde te reconstrueren, maar een schrijver die een sensatiebelust publiek probeerde te behagen binnen de traditionele vormentaal van het biografische genre. Daarmee is tegelijk ook de beperking van zijn werk aangegeven. De meeste anekdotes over de keizerlijke wreedheid, waarmee Suetonius de levensschets van Caligula heeft gelardeerd, bevatten weliswaar een kern van waarheid, maar zijn niet allemaal noodzakelijkerwijs authentiek. Het zijn de stereotypen van een despoot. Het zijn tirannen-topoi. Dit is het soort slechtheid waaraan een slecht heerser zich schuldig maakt.Ga naar eind3 Bij Suetonius' beschrijving van de gruwelen en perversies van keizer Caligula zou men kunnen denken dat die plaatsvonden in geheel andere tijden, bijna tweeduizend jaar geleden. Toch is deze vorm van het ultieme kwaad, bedreven door een zijn macht misbruikende heerser, veel dichter bij dan men zou vermoeden. Nog maar kort geleden, begin november 1996, overleed in Bangui, de hoofdstad van de Centraal-Afrikaanse Republiek, een man die dertien jaar lang - van 1966 tot 1979 - in zijn land een schrikbewind uitoefende dat in grillige wreedheid niet onderdeed voor dat van Caligula, namelijk Jean-Bédel Bokassa (1921-1996), sinds december 1977 - Napoleon imiterend - keizer Bokassa I. Evenals bij Caligula zien we ook hier de onberekenbaarheid van de despoot tegenover zijn naaste omgeving: zijn vrouwen, zijn maîtresses, zijn kinderen, zijn bedienden die voor het minste of geringste werden gestraft. Ook hier de opsluitingen, folteringen en moorden. En ook hier een pervers genoegen in wreedheid en geweld, waaraan Bokassa ook zelf placht mee te doen. Hoe relatief kort geleden de bizarre Afrikaanse keizer zijn wandaden ook mag hebben begaan, ook in zijn geval | |
[pagina 243]
| |
bestaat er de neiging de zaken nog gruwelijker voor te stellen dan ze waren. Het is niettemin de taak van de biograaf om feit en fictie te scheiden, ook al is het door de exotische context waarbinnen zijn hoofdfiguur optreedt des te verleidelijker om geloof te hechten aan sensationele verhalen. Ook wanneer hij de uiterste slechtheid beschrijft, mag de biograaf nooit redeneren dat de waarheid omtrent een gruwel meer of minder er niet toe doet. Iemand die in het geval van Bokassa aan deze verleiding weerstand wist te bieden, is André Baccard in zijn boek Les martyrs de Bokassa uit 1987. Deze Franse jurist en rechter moest na grondig onderzoek en getuigenverhoor ter plaatse vaststellen dat niet alle misdaden waarvan Bokassa later is beschuldigd, kunnen worden bewezen. Zowel voor de beweringen dat hij veroordeelden in zijn buitenverblijf in Kolongo levend liet serveren aan leeuwen of krokodillen als voor de veel gehoorde aantijging dat Bokassa zich graag tegoed deed aan de lijken van zijn tegenstanders, ontbreken de harde bewijzen. Het zijn gruwelverhalen die sterk tot de verbeelding spreken en - naar Baccards mening - waarschijnlijk in verband moeten worden gebracht met het volksgeloof. Evenmin vond Baccard bewijzen voor de beschuldiging dat de keizer hoogstpersoonlijk zou hebben deelgenomen aan de moord op een honderdtal tegen zijn regime protesterende scholieren in de beruchte Ngaragba-gevangenis in Bangui in april 1979. Een gebeurtenis die overigens internationaal zoveel afschuw wekte dat zij de directe aanleiding werd tot de val van Bokassa.Ga naar eind4 Gilles de Laval, seigneur de Rais (1404-1440)
| |
Monsters in de huiskamerHet ultieme kwaad komt niet alleen tot uiting in het optreden van heersers die hun macht misbruiken, die hun persoonlijke wreedheid in een schrikbewind botvieren op hun onderdanen. De uiterste slechtheid kent ook een individuele verschijningsvorm, waarbij één persoon - los van een staatsverband of enig politiek kader - zich overgeeft aan misbruik, marteling en moord van grote aantallen weerloze slachtoffers. Van dit soort slechtheid is de Franse edelman Gilles de | |
[pagina 244]
| |
Rais (1404-1440) de onbetwiste icoon. De Rais was een machtig feodaal heer die zich, na militaire successen in de Honderdjarige Oorlog, terugtrok op zijn Bretonse landgoederen, waar hij zich acht jaar lang te buiten ging aan de ergste misdaden. Geholpen door handlangers werd het platteland afgezocht naar mooie jongetjes tussen de acht en vijftien jaar oud, die naar een van de kastelen van De Rais werden gelokt, waar de baron zich aan hen vergreep, waarna hij ze op beestachtige wijze doodmartelde. Waarschijnlijk heeft hij zo ten minste 140 slachtoffertjes gemaakt.Ga naar eind5 Ondanks - of juist vanwege - zijn monsterlijke gedrag heeft de figuur van Gilles de Rais zes eeuwen lang tot de verbeelding gesproken en is hij in de loop van de tijd uitgegroeid tot een ware cult-figuur. Hij vormde een inspiratiebron voor schrijvers als Flaubert, Michelet, Huysman, George Bataille en natuurlijk de markies De Sade. De duivelse baron zou model hebben gestaan voor diens Les cent vingt journées de Sodome. De fascinatie voor het onmetelijke kwaad van Gilles de Rais komt ook tot uiting in het relatief grote aantal levensbeschrijvingen en andere studies dat aan hem werd gewijd: vijftien jaar terug waren dat er reeds meer dan twintig. Al deze biografen uitten hun verbijstering en afkeer over de aard en omvang van zijn misdaden. Enkele auteurs deinsden ervoor terug om weer te geven aan welke verschrikkingen de baron zijn slachtoffertjes onderwierp; de meesten laten hun weerzin blijken en proberen aan de hand van een korte, maar krachtige impressie het onbeschrijflijke te beschrijven. Zij zoeken naar een verklaring en menen die - zeshonderd jaar na dato - te vinden in de psychiatrische handboeken. Een zeer verhelderende benadering van het geval Gilles de Rais geeft Philippe Reliquet in zijn boek Le Moyen Age: Gilles de Rais uit 1982. Reliquet probeert diens optreden begrijpelijker te maken door het te plaatsten binnen de sociale, economische, politieke en mentale context van het einde van de Honderdjarige Oorlog. Die tijdsomstandigheden zouden het de baron gemakkelijk hebben gemaakt zijn gruwelijke fantasieën in daden om te zetten.Ga naar eind6 Gilles de Rais, zo stelt Reliquet vast, was de middeleeuwse versie van een seriemoordenaar: iemand die, gedreven door seksuele instincten, gedurende een langere periode achter elkaar zorgvuldig geselecteerde slachtoffers ontvoert, vaak verkracht en martelt, en uiteindelijk vermoordt. Reliquet plaatst De Rais aan het einde van zijn boek in een breder tijdsverband door hem te vergelijken met prominente tegenhangers uit deze eeuw. Dat deze moderne seriemoordenaars sterk tot de verbeelding van het grote publiek spreken, is bekend: zij vormden de inspiratiebron voor vele romans en voor films als Eine Stadt sucht einen Mörder (1931) van Fritz Lang, Le juge et l'assassin (1975) van Bertrand Tavernier en The silence of the lambs (1991) van Jonathan Demme. In de Verenigde Staten, waar driekwart van de geïdentificeerde serial killers actief is, worden de bekendste van hen tegenwoordig zelfs tijdens hun leven als cult-figuren vereerd, met een daarbij behorende commercie van ansichtkaarten, posters en t-shirts. Jeffrey Dahmer (1960-1994), ‘de kannibaal van Milwaukee’, die minstens zeventien mannen vermoordde en | |
[pagina 245]
| |
gedeeltelijk consumeerde, ontving, voordat hij in 1994 door een medegevangene werd doodgeslagen, in zijn cel stapels fanmail en vele dure geschenken. Ook hier weer blijkt dat het ultieme kwaad fascineert. Het fascineert en het erotiseert: een ‘bewonderaarster’ van Ted Bundy (1946-1989), die meer dan twintig langharige college-girls vermoordde, trad zelfs vlak voor diens executie in 1989 met hem in het huwelijk.Ga naar eind7 De fascinatie voor seriemoordenaars weerspiegelt zich ook in het indrukwekkende aantal biografieën dat aan hen is gewijd, variërend van je reinste pulp tot zeer gedegen studies.Ga naar eind8 De grote favoriet daarbij is natuurlijk Jack the Ripper, hoewel biografisch minder geschikt, aangezien de moordenaar van minstens zeven prostituées in de Londense sloppenwijk Whitechapel in 1888 nooit met volledige zekerheid is geïdentificeerd. In publicaties over seriemoordenaars staat doorgaans de wijze waarop de dader zijn gruweldaden pleegt centraal - met bijzondere aandacht voor de altijd gecompliceerde manier waarop de betrokkene zich van de lijken van zijn slachtoffers ontdoet -, gevolgd door de onvermijdelijke ontknoping in de vorm van arrestatie, berechting en strafvoltrekking. Hieraan gaat in veel gevallen een stereotiepe beschrijving vooraf van een problematische gezinsachtergrond en van ellendige kinder- en jeugdjaren, waarin al te gemakkelijk een verklaring voor het ogenschijnlijk onverklaarbare wordt gezocht. Niet alle meervoudige moordenaars worden bij hun misdaden overigens geleid door geperverteerde seksuele drijfveren. Sommigen handelen ‘gewoon’ uit criminele motieven, uit zucht naar financieelHenri Désiré Landru (1869-1922) voor het gerecht
gewin. Het is het onderscheid tussen ‘mad’ en ‘bad’, zoals dat in de Angelsaksische literatuur wel kernachtig wordt aanduid. Het beroemdste voorbeeld van het laatstgenoemde type booswicht is Henri Désiré Landru (1869-1922).Ga naar eind9 Landru was een Franse zwendelaar die tussen 1915 en 1919 door middel van contactadvertenties en relatiebemiddelingsbureaus betrekkingen aanknoopte met een groot aantal alleenstaande dames van middelbare leeftijd. Die palmde hij dan zodanig in met trouwbeloften dat zij hem al hun bezittingen toevertrouwden. Vervolgens lokte hij hen mee | |
[pagina 246]
| |
naar zijn buitenhuis, waar hij ze vermoordde. Hoe Landru dat precies deed is niet helemaal duidelijk, en helemaal niet duidelijk is wat hij met de lijken deed van de tien vrouwen die zijn slachtoffer werden. De Britse journalist Dennis Bardens, die in 1972 een kundig uitgezochte biografie van Landru publiceerde - onder de toepasselijke titel: The ladykillerGa naar eind10 -, ziet in hem geen lustmoordenaar of een sadistische wreedaard. Voor Bardens is Landru veeleer een gevoelloze man die werd geleid door koele berekening, iemand voor wie de moorden nu eenmaal een noodzakelijk onderdeel uitmaakten van de door hem gekozen werkwijze om zich ten koste van anderen te verrijken. De banaliteit van het kwaad Naast het soort kwaad dat zich ‘manifesteert in spectaculaire misdaden en perversies of in explosies van geweld’Ga naar eind11, heeft deze eeuw een andere vorm van slechtheid te zien gegeven. Het is een slechtheid die schuilgaat in maatschappelijke deugden als gehoorzaamheid, plichtsbetrachting, nauwgezetheid, doorzettingsvermogen, gezagsgetrouwheid en conformisme, en die door de politiek-filosofe Hannah Arendt is aangeduid als ‘the banality of evil’. Zij gebruikte deze uitdrukking in haar boek Eichmann in Jerusalem uit 1963, waarin ze, naar aanleiding van het proces tegen de Duitse oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann (1906-1962), een analyse tracht te geven van het doen en denken van de man die vanachter zijn schrijftafel in het beruchte Referat IVB4 van het Reichssicherheitshauptamt de transporten van de joden uit heel Europa naar de vernietigingskampen in Polen organiseerde.Ga naar eind12 Toch is Eichmann niet het zuiverste voorbeeld van dit fenomeen. Er is op gewezen dat zijn weigering - medio 1944 - gehoor te geven aan het bevel van de Reichsführer SS Heinrich Himmler om de massale deportatie van de Hongaarse joden op te schorten, aangeeft dat Eichmann welbeschouwd niet de emotieloze bureaucraat was die ‘slechts’ naar beste vermogen de orders van zijn superieuren ten uitvoer bracht. Deze weigering verraadt immers bij Eichmann een fanatiek antisemitisme, een obsessieve gedrevenheid het jodendom te vernietigen.Ga naar eind13 Een beter - zo niet het beste - voorbeeld van Arendts banaliteit van het kwaad vormt het optreden van Rudolf Höss (1900-1947), van mei 1940 tot oktober 1943 commandant van het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. Over Höss is geen biografie in boekvorm verschenen, hoewel die er zonder meer zou moeten komen.Ga naar eind14 De zin van een dergelijke levensbeschrijving blijkt uit de Autobiographische Aufzeichnungen die Höss schreef, kort voor hij in april 1947 in Auschwitz werd opgehangen. De bewerker van deze aantekeningen, de Duitse historicus Martin Broszat, noemt ze in zijn inleiding een fascinerend-angstaanjagend ego-document, waarvan de shockerende zakelijkheid een tegelijk onthutsende en verlammende sensatie is. ‘Ma Falie Höß wird in aller Eindringlichkeit klar’, aldus Broszat, ‘daß Massenmord nicht mit persönlicher Grausamkeit, mit teuflischem Sadismus, brutaler Roheit und sogenannter “Vertiertheit” gepaart zu sein braucht, welche man sich naiverweise als Attribut eines Mörders aussdenkt’. De man, in wiens handen de dagelijkse leiding van de vernietiging der joden lag, was ‘alles in | |
[pagina 247]
| |
allem recht durchschnittlich geartet, keineswegs bösartig, sondern im Gegenteil ordnungsliebend, pflichtbewußt, tierliebend und naturverbunden, ja auf seine Weise “innerlich” veranlagt und sogar ausgesprochen “moralisch”’. Voor Höss geldt in dit opzicht hetzelfde als wat Hannah Arendt bij Eichmann opmerkte: hij was ‘terribly and terrifyingly normal’. Rudolf Höss was de ideale bureaucraat in een totalitaire staat. Hij zocht en vond het hoogste goed in het volbrengen van de opgedragen taak. En in zijn geval was dat genocide, volkerenmoord op een ongekende schaal, uitgevoerd met de efficiëntie die de moderne technologie mogelijk maakte. Deze weerzinwekkende taak verrichtte hij zonder ideologisch fanatisme, zonder haat, zonder schuldbesef, zonder gewetenswroeging. Höss leidde Auschwitz als een bedrijf, als een gigantische moordfabriek, waarbij de maximalisatie van de ‘productie’ centraal stond. De massamoord moest snel, ordelijk en zindelijk verlopen, op zodanige wijze dat de moordenaars niet het gevoel hadden moordenaars te zijn. In zijn Autobiographishe Aufzeichnungen beschrijft Höss dan ook hoe opgelucht hij was, toen bleek dat met Zyklon B op zeer eenvoudige, geruisloze en onbloedige wijze grote aantallen mensen konden worden gedood, zodat de zenuwslopende ‘Gruppen-Erschießungen’ voortaan achterwege konden blijven. Broszat noemt Höss het voorbeeld van de sentimentele moordenaar, die de gaskamer als werktuig prefereert, ‘weil sie ein kaum beunruhigendes Seelenleben verschafft, indem sie das Töten zur Technik, zur bloßen Organisationsfrage macht’.Ga naar eind15 Zoals gezegd behoeft Höss een biografie, omdat die mogelijk inzicht zou kunnen geven in het leven en de persoonlijkheid van een man, die samen met zijn echtgenote en vijf kinderen, een comfortabel huis bewoonde met een mooie tuin, vlakbij, maar afgescheiden van het vernietigingskamp. Hier leidde hij een vredig gezinsleven, hoewel vanuit zijn slaapkamerraam de schoorstenen van de crematoria duidelijk zichtbaar waren. Höss leefde in twee werelden - een huiselijk paradijs enerzijds en de hel op aarde anderzijds -, waartussen hij jarenlang dagelijks heen en weer pendelde. Hij was daartoe in staat door zijn heilige overtuiging dat alles wat er in Auschwitz gebeurde een nationaal Duits belang diende, dat het deel uitmaakte van een groots plan van de Führer om de aartsvijanden van zijn land te vernietigen. Hieraan een bijdrage te mogen leveren, vervulde hem met grote trots.Ga naar eind16 | |
Van goed tot kwaad en vice versaWanneer is slecht slecht? En betekent ééns slecht, ook voor eens en altijd slecht? Wanneer wij ons, op de linkerbladzijde van Kleio's register, van de ‘evil men’ tot de ‘wicked men’ wenden, dan blijken het vooral deze vragen te zijn, waarmee biografen zich hebben beziggehouden. Het zijn vragen die te maken hebben met beeldvorming en daarin ligt onvermijdelijk een oordeel besloten. De reputatie van een persoon - want daarover gaat het hier - kan voor de biograaf een handicap zijn. De Utrechtse hoogleraar literatuurwetenschap Ann Rigney bijvoorbeeld heeft erop gewezen dat alleen al het noemen van de naam Robespierre (1758-1794) het beeld oproept van de guillotine, van de Terreur | |
[pagina 248]
| |
Philips II, koning van Spanje (1527-1598), geschilderd door Antonio Moro
van 1793/'94. Het feit dat de ‘historische figuur’ Robespierre met zoveel connotaties is omgeven, maakt het des te moeilijker om tot de ‘man’ Robespierre door te dringen.Ga naar eind17 Daarentegen kan de biograaf ook juist een uitdaging zien in iemands bestaande reputatie, zoals bijvoorbeeld de eerder genoemde Crane Brinton, die zich op tegendraadse wijze ten doel stelde ‘to write a life of Talleyrand in which he is finally classed as “good”’. Van een opmerkelijke wijziging in reputatie is sprake in het geval van koning Philips II van Spanje (1527-1598). Over hem schreef de negentiende-eeuwse Amerikaanse historicus john Lothrop Motley in 1856 de befaamde, veel geciteerde woorden: ‘If Philip possessed a single virtue it has eluded the conscientious research of the writer of these pages. If there are vices - as possibly there are - from which he was exempt, it is because it is not permitted to human nature to attain perfection even in evil.’Ga naar eind18 Nee, de Spaanse koning heeft nooit een goede pers gehad. Men kan zelfs spreken van een zwarte legende, die zich reeds tijdens zijn leven vooral in de protestantse landen verbreidde en daar diep wortel zou schieten. Met name de zogeheten Apologie van Willem van Oranje uit 1581 heeft daaraan bijgedragen. Philips II wordt hierin beticht van de ergste misdaden: niet alleen despotisme, dubbelhartigheid en bedrog, maar ook van overspel, incest en de moord op zijn vrouw en zijn zoon Don Carlos. Generaties protestantse historici en biografen - zoals Motley - hebben vervolgens het karikaturale beeld geschetst van de wrede, fanatieke, mensenschuwe monarch die in het schemerdonker van zijn klooster- | |
[pagina 249]
| |
cel in het Escorial, dag in dag uit bezig was de Hollanders te onderdrukken, de ketters te vervolgen en te verbranden, de indianen te bekeren of uit roeien en om zich, met een niet te stelpen hebzucht, van alle rijkdommen van Azië en de Nieuwe Wereld meester te maken.Ga naar eind19 Het zou tot in onze eeuw duren voordat deze eenzijdig negatieve schildering van Philips II op grond van nieuw archiefonderzoek door een vollediger en genuanceerder portret werd vervangen. In deze moderne visie verliest de koning zijn demonische trekken en wordt hij een mens van vlees en bloed. Zo liet de Britse historicus Geoffrey Parker de Spaanse monarch in zijn biografie uit 1978 zien als iemand die hield van jagen, van tuinen, van lekker eten en van vrouwen, als een groot muziekliefhebber, kunstverzamelaar en maecenas. Ook in het nieuwe beeld blijft Philips de harde werker en gedreven verdediger van het katholieke geloof, maar er is meer oog voor de persoonlijke tragedies in zijn leven en de dilemma's waarvoor ‘el rey prudente’ zich aan het hoofd van zijn immense wereldrijk zag gesteld. Philips wordt niet langer afgemeten aan hedendaagse politieke en morele maatstaven, maar in zijn tijd geplaatst en daardoor begrijpelijker gemaakt. Het verst in deze herwaardering gaat Henry Kamen in zijn vorig jaar verschenen Philip of Spain. Deze Britse historicus poneert de stelling dat de koning nooit en te nimmer heel zijn rijk heeft kunnen beheersen en dat hij dus slechts voor een klein deel van wat er zich tijdens zijn regering afspeelde, verantwoordelijk kan worden gesteld. Alle negatieve oordelen over Philips persoonlijkheid worden door Kamen de een na de ander weerlegd, waarna hij tevreden kan vaststellen dat ‘his character was utterly normal’.Ga naar eind20 Zo worden schurken weer mensen. Maar het kan ook andersom. Men kan ook in omgekeerde richting in Kleio's register van plaats veranderen. Daarbij valt te denken aan de ontwikkeling die de reputatie van de Amerikaanse president John F. Kennedy (1917-1963) de afgelopen decennia heeft doorgemaakt. Kennedy had bij zijn gewelddadige dood in november 1963 het imago van jeugdig élan, van durf en dynamiek, van hervormingen, van een nieuwe, moderne manier van politiek bedrijven na de grauwe middelmatigheid van de Eisenhowerjaren en het door McCarthy's heksenjachten afgedwongen conformisme. JFK had het! Of - beter - hij leek het te hebben: het ongedwongen, zelfverzekerde optreden met stijl en gevoel voor humor, de elegante echtgenote en het jonge gezinnetje, de ambiance van kunst en cultuur op het Witte Huis, de uit de knapste koppen van het land gekozen adviseurs et cetera. Hier was voor het Amerikaanse publiek iemand om tegenop op te zien, iemand in wie het zijn idealen van een betere wereld zag belichaamd: Kennedy ‘lit the skies of this land bright with hope and promise’.Ga naar eind21 Van deze Kennedy-mythe is vijfendertig jaar na dato bij de historici niet veel meer over. Inmiddels is duidelijk geworden dat er van alle beloften bitter weinig is uitgekomen, dat zijn bewind eigenlijk helemaal niet zo'n sterk contrast vormde met dat van zijn voorgangers. Er is op gewezen dat JFK, door zijn dwangmatige vertoon van mannelijkheid in het buitenlands beleid, de bewapeningswedloop | |
[pagina 250]
| |
heeft versterkt, zijn land steeds verder heeft betrokken bij de oorlog in Vietnam en in de Cubaanse raketcrisis de wereld op de rand van een kernoorlog heeft gebracht. Verder is onomstotelijk komen vast te staan dat Kennedy's carrière door zijn vader voor hem werd gekocht en dat hij al vóór zijn verkiezing in nauw contact stond met maffiabazen die voor hem, als president, in binnen- en buitenland ‘smerige karweitjes’ opknapten als moord, intimidatie en omkoperij. Dat hij er bovendien een uiterst promiscue levenswandel op nahield, doet op zich niet terzake, ware het niet dat dit gedrag grote veiligheidsrisico's met zich mee bracht. Zo onderhield het Amerikaanse staatshoofd onder meer intieme betrekkingen met een uit de DDR afkomstige communiste en met de minnares van een gangsterboss uit Chicago. Deze schaduwzijden van zijn persoon en bewind - nog onlangs door de Amerikaanse journalist Seymour Hersh beschreven in The dark side of CamelotGa naar eind22 - wist JFK door zorgvuldige imagebuilding en mediamanipulatie, of zeg maar gerust door leugen en bedrog, uit de openbaarheid te houden. | |
De ‘goede’ moordenaarDe vraag wanneer slecht slecht is of - anders geformuleerd - of slecht ook goed kan zijn, laat zich illustreren aan de hand van het fenomeen van de politieke moordenaar, gedefinieerd als iemand die om politiek-ideologische redenen een vooraanstaand figuur uit het openbare leven doodt. Moord behoort tot het ergste kwaad, maar geldt dat ook wanneer de vermoorde zelf als een slecht mens zou kunnen worden gezien? Hier schuilt een probleem. Het oordeel over de daad en daarmee over de persoon van de politieke moordenaar is namelijk onlosmakelijk verbonden met het oordeel dat men over zijn slachtoffer heeft. Het archetype van de politieke moordenaar is natuurlijk Marcus lunius Brutus (plm. 85-42 v. Chr.). Brutus gold als de belangrijkste van de samenzweerders tegen Caesar en was één van degenen die hem op de Idus van maart van het jaar 44 voor Christus neerstaken. Met betrekking tot Brutus hebben er steeds twee visies naast elkaar bestaan. Enerzijds die van de perfide booswicht die het genie Caesar, de belichaming van Rome's grootse toekomst, op verraderlijke wijze om het leven bracht. Deze visie is terug te vinden bij Dante, die Brutus in de Divina Commedia een plaatst geeft in de onderste hellecirkels, naast Judas, de verrader van Christus. Anderzijds kan Brutus worden gezien als de tyrannicide, de man die de uiterste consequentie trok uit zijn oud-republikeinse vrijheidsliefde door de naar alleenheerschappij strevende dictator te doden. Deze visie treffen we aan bij Shakespeare, die Brutus in zijn tragedie Julius Caesar aanduidt als ‘the noblest Roman of them all’.Ga naar eind23 Van een verschil in beoordeling is ook sprake met betrekking tot de persoon van Balthasar Gerards (±1557-1584), de katholieke klerk uit de Franche-Comté die op 10 juli 1584 in het Prinsenhof in Delft Willem van Oranje met een pistoolschot van het leven beroofde. De meeste mensen zullen hem onmiddellijk indelen bij de ‘bad guys’, maar dat is beslist geen vanzelfsprekendheid. Het bestaande, aan generaties schoolkinderen bijgebrachte beeld van Gerards als ‘een uiterst onguur persoon, een verachtelijke | |
[pagina 251]
| |
De moord op Willem van Oranje door Balthasar Gerards (plm. 1557-1584) in het Prinsenhof te Delft op 10 juli 1584
man die vanuit een hinderlaag lafhartig de Vader des Vaderlands doodde’, is van calvinistische makelij. Er is namelijk ook een andere visie op Gerards mogelijk, zo valt te lezen in de twee biografietjes van hem die bij gelegenheid van de vierhonderdjarige herdenking van de moord in Delft verschenen.Ga naar eind24 Balthasar Gerards kwam tot zijn daad uit trouw aan de kerk van Rome en aan Zijne Katholieke Majesteit Philips II, de koning van Spanje. In zijn ogen was Willem de Zwijger een ketter en een rebel die de dood verdiende. Om die reden is hij aan | |
[pagina 252]
| |
katholieke zijde als een held geëerd en als een heilige vereerd. Dit laatste zelfs letterlijk. Na in het openbaar eindeloos te zijn gefolterd en ten slotte te zijn gevierendeeld werd Gerards hoofd op een staak bij een van de Delftse stadspoorten te kijk gesteld. Kort daarna werd het door katholieken ontvreemd en naar Keulen gebracht, waar dit lichaamsdeel nog vele jaren lang, tot in de zeventiende eeuw, als een relikwie werd aanbeden. Ook ondernam men serieuze pogingen deze martelaar des geloofs zalig en uiteindelijk heilig te laten verklaren. Een poging die overigens op niets uitliep. Als derde tyrannicide zij ten slotte gewezen op Georg Elser (1903-1945). Elser was een ambachtsman, die, na de Sudetencrisis van 1938, tot het inzicht kwam dat Hitler Duitsland in een nieuwe, desastreuze wereldoorlog zou storten en daarom moest worden gedood. Geheel alleen en na zorgvuldige voorbereiding bracht hij op de avond van 8 november 1939 in de Bürgerbräukeller in München een bom tot ontploffing. Doordat de Führer, die daar een toespraak hield - geheel tegen zijn gewoonte in - al vroeg was vertrokken, ontkwam deze met een verschil van dertien minuten aan de aanslag.Ga naar eind25 Elsers eenmansactie mislukte en raakte in de geschiedschrijving van het Duitse verzet geheel overschaduwd door de eveneens mislukte samenzwering op 20 juli 1944. Pas vanaf 1989, bij de vijftigjarige herdenking van Elsers aanslag, kwam er meer aandacht en waardering voor deze moedige en vastberaden man, onder meer door de film Einer aus Deutschland van de acteur Karl Maria Brandauer en door de biografie die Helmut Ortner, onder de titel Der Einzelgänger, over diens leven schreef.Ga naar eind26 Maar - zo kan men zich afvragen - zou het oordeel over Elser ook zo gunstig zijn geweest wanneer hij wèl in zijn opzet was geslaagd? In de inleiding van zijn lijvige Hitler-biografie schrijft Joachim Fest: ‘Wenn Hitler Ende 1938 einem Attentat zum Opfer gefallen wäre, würden nur wenige zögern, ihn einen der größten Staatsmänner der Deutschen, vielleicht den Vollender ihrer Geschichte, zu nennen’.Ga naar eind27 Een jaar later - na het Hitler-Stalin-pact en na de snelle en zegenrijke Poolse veldtocht - was zijn populariteit bij de meerderheid van de bevolking nog steeds zeer groot. De honderden kerkelijke dankdiensten en massale vreugdemanifestaties over het behoud van de Führer doen vermoeden dat, was de aanslag wel geslaagd, het oordeel over Elser zonder meer negatief zou zijn uitgevallen. Het verschil tussen goed en slecht bestaat hier dus uit welgeteld dertien minuten..... | |
BesluitTot zover deze rondgang langs de ‘bad guys’ in Kleio's register. Over degenen die daartoe behoren, bestaat bij het grote publiek geen twijfel, zeker niet wanneer het gaat om personen die zich hebben schuldig gemaakt aan moord, marteling, seksueel misbruik en machtswellust. Voor deze onbetwistbare vormen van slechtheid is hier overigens bewust gekozen, om zo de lastige definitiekwestie - wat is wel en wat is geen kwaad? - te vermijden. Maar welke vorm en mate van slechtheid een persoon ook vertoont - door en door slecht, maar in één opzicht slecht, af en toe slecht of volgens som- | |
[pagina 253]
| |
migen wel en volgens anderen niet slecht - in ieder geval moge duidelijk zijn dat zo iemand door dergelijk gedrag fascineert en een aantrekkelijk onderwerp vormt voor een biografie. Op de biograaf rust dan de taak diens doen en denken zo volledig en objectief mogelijk te beschrijven, om feit en fictie te scheiden en - daaraan lijkt niet te ontkomen - om te proberen die slechtheid te verklaren.
A.J.C.M. Gabriëls is redactiesecretaris van het Biografisch Woordenboek van Nederland. Dit is de bewerkte tekst van een voordracht gehouden op 15 mei 1998 ter gelegenheid van de thema-avond ‘Slechte mensen’ van de werkgroep Biografie.Ga naar eind* |
|