bestaat over het genre is nonsens. Het is eerder zo dat de theoretische discussies rond de biografie - zowel hier als over de grens - elke paar jaar met cyclische regelmaat naar dezelfde punten terugkeren omdat er weinig echt nieuws meer over te zeggen lijkt. Maar om dit te constateren moet je het debat wel volgen, bijvoorbeeld in het Biografie Bulletin, in diverse andere publicaties en tijdens de her en der georganiseerde symposia. Zeeman geeft er op geen enkele wijze blijk van op de hoogte te zijn van de gedachtenvorming in dit circuit. Zo vermoedt hij dat de Nederlandse biografenwereld slecht geïnformeerd is omdat ze geen Engels leest. De Britse theoretici en practici van de biografie hebben in de voornoemde discussies steeds een plaats gehad. Sterker nog: er wordt juist weleens teveel in herhaling vervallen. Neem nu Michaël Zeeman zelf, die met het voorbeeld aankomt van Virginia Woolf die, alvorens te beginnen aan een biografie van haar vriend Roger Fry, ‘een hele reeks mogelijkheden’ (Zeeman) had overwogen. ‘Moest ze niet proberen het leven van Fry gedurende een dag te volgen, dat beschrijven en alle aanleidingen die ze daarin vond om zijn eraan voorafgaande levensgeschiedenis te onderzoeken aanvatten en dat onderzoek uitvoeren? Is een leven van begin af aan, tot in de onbenulligste details van belang, omdat iemand een halve eeuw later een belangwekkend boek schrijft, of is slechts dat van belang dat, zodra de held interessant geworden is, nog een rol speelt?’ Enzovoort. Zo noteerde Woolf, schrijft Zeeman. Haar notitie is een ‘verademende demonstratie van kritische zin jegens het genre,’ voegt hij eraan toe. Ooit was dat zo, maar voor iedereen die de afgelopen jaren de discussies in Nederland gevolgd heeft, is het oude koek.
Zeeman was diep onder de indruk van Hermione Lee's biografie van Virginia Woolf, net als recensente Claire Weeda in het Biografie Bulletin (nr. 97/3), en spreekt sindsdien even generaliserend over de Britse als over de Nederlandse biografie: de eerste is voorbeeldig, de tweede is niks. Maar hoogtepunten als Lee's boek zijn ook aan de overkant van de Noordzee zeldzaam, wat ondermeer te zien is aan het feit dat zij een hele reeks andere Britse Woolf-biografen in de schaduw stelt. Kort geleden is de Nederlandse vertaling verschenen van de biografie van Federico Garcia Lorca, geschreven door de Britse auteur Ian Gibson. Bij de verschijning in het Engels in 1989 waren er lofprijzingen alom. ‘De ultieme biografie’, heette het in de London Review of Books. In feite is het niet meer dan een behoorlijk werk en in Nederland is toch echt een aantal betere verschenen.
Overigens gaat Zeeman eraan voorbij hoe in Virginia Woolfs modernistische kijk op de biografie ook heel goed de gedachte zou passen dat een ongestructureerde opeenvolging van feiten de beste benaderingswijze biedt van iemands leven, in de wetenschap dat elke interpretatie van een onkenbare werkelijkheid nu eenmaal zinloos is. In de consequentheid waarmee Harry Prick te werk gaat - al is het vermoedelijk niet op theoretische gronden - zou je zo best een verademende demonstratie van kritische zin jegens het genre kunnen zien. En deze aanpak vermag bij lezers waardering te wekken, zoals bleek in Zeemans