wil brengen. Integendeel, Rosa Montero ging alleen uit van haar eigen, puur persoonlijke voorkeur: ‘Ik koos niet zozeer de protagonisten, maar zij kozen mij. Ik ga over vrouwen spreken die op een gegeven moment mij aanspraken.’
In haar inleiding, getiteld Het onzichtbare leven, betoogt ze, - maar behoeft dit eigenlijk nog een betoog? - dat vrouwen millennialang tweederangsburgers zijn geweest. Ze laat een stoet van mythen over de vrouw uit alle culturen en van alle tijden de revue passeren: de bijbelse Eva die de mensheid in het verderf stortte, de mythologische Pandora die door Zeus werd geschapen om de mensen te straffen, Lilith, de eerste feministe uit de joodse traditie die werd veranderd in een kinderdodende duivelin, Messalina, het symbool van de nymfomane vrouw, en verder, om slechts enkelen te noemen, Catharina de Grote, Jeanne d'Arc, de heilige Teresa, de bloeddorstige gravin Elizabeth Bathory, de Italiaanse wiskundige Maria Pinottini en Johanna de Waanzinnige, echtgenote van Filips de Schone van Spanje.
De vijftiende en zestiende eeuw illustreert Montero met de heksenjacht op vrouwen die, vanwege contacten met de duivel, soms met honderden tegelijk naar de brandstapel werden gevoerd. Sommigen werden levend verbrand omdat ze andere vrouwen voorbehoedsmiddelen hadden verstrekt, een doodzonde in de ogen van de rooms-katholieke kerk. Het eind van de achttiende eeuw kende, mede dankzij de Franse Revolutie, een positievere houding ten aanzien van vrouwen. Als voorbeeld citeert Montero de Franse verlichte filosoof Condorcet, die in zijn essay Over de toelating van vrouwen bij het stadsrecht schreef: ‘Ofwel geen enkel lid van het menselijk ras bezit ware rechten, ofwel wij hebben allemaal dezelfde; wie stemt tegen de rechten van een ander, wat zijn godsdienst, kleur of geslacht ook is, zweert daarmee de zijne af’. Vervolgens stapt de auteur in de negentiende eeuw, waarin volgens haar de vrouw ‘een maatschappelijk probleem’ werd. De industriële revolutie zorgde ervoor dat veel van de tot dan toe belangrijke taken van de vrouw (wecken, pekelen, zeep maken) door machines werden overgenomen. Darwin citerend (‘wat de vrouw vermag op het vlak van intuïtie is kenmerkend voor inferieure rassen’) constateert Montero de vrouwen een studieobject wordt van mannen die haar voortaan beschouwen als een anomalie.
In het begin kun je als lezer nog begrip opbrengen voor Montero's niet-wetenschappelijke uitgangspunt, maar allengs raak je toch minder tolerant bij het lezen van deze inleiding. Niet wetenschappelijk, vooruit. Maar is het wel gerechtvaardigd hapsnap historisch materiaal te gebruiken of willekeurig citaten te selecteren om een eigen invalshoek te onderbouwen? Deze methode doet ook geen recht aan het uiteindelijke doel dat Montero voor ogen staat, namelijk ‘vrouwelijke voorouders uit de mist, uit de vergetelheid redden’. Veel vrouwen zijn daar beland door het ‘seksistische geheugenverlies’ van louter mannelijke geschiedschrijvers, academici en ‘bewakers van de officiële cultuur en van het publieke geheugen’. Dat het Montero