Biografie Bulletin. Jaargang 8
(1998)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Tussen biografisch dagboek en Bildungsroman
| |
[pagina 80]
| |
ruzie en gaat hoogoplopende conflicten aan met zijn leraren. Ongeremd geeft hij zich over aan hobby's als fotograferen, kanoën, en het doen van fantastische uitvindingen-op-papier - een zelfoppompende fietsband bijvoorbeeld. Als hij voor zijn gevoel onrechtvaardig wordt bejegend, is hij hartstochtelijk verontwaardigd. Huichelarij, iets wat hij vooral bij volwassenen waarneemt, haat hij tot in het diepst van zijn wezen. Naar buiten toe haalt hij onverschillig z'n schouders op over de alsmaar tegenvallende cijfers, maar inwendig lijdt hij er onder. Hij is wanhopig verliefd op een meisje dat niets van hem moet hebben, maar tegen beter weten in blijft hij haar trouw. Al zijn ongenoegen gooit hij er bij Barendsen uit in een typische jeugdtaal; zo voelt hij zich regelmatig ‘zemelappig’, of loopt warm voor dingen die ‘luizig’, ‘mieters’, of ‘reuzeketig’ zijn. Intussen droomt hij van een wereld waarin hij alles naar zijn hand kan zetten: ‘Als ik later maar eens koning van Palestina ben [...] Weet U hoe ik de scholen ga inrichten? In Jeruzalem maar één grote H.B.S. Daar komen dan voor elk leerjaar io parallelklassen in die elk een maand verschillen in vorderingen. Is er nu een jongen in een van de klassen die wat achter komt nou dan gaat ie eenvoudig over in een andere klasse waar ze met de leerstof een maand achter zijn. Is 't dan later nog eens nodig, nou goed dan gaat ie nog eens naar een andere klasse. Dat gaf reuze voordelen bij nu. 't Is idioot dat je een heel jaar weer moet overdoen. Dan kan 't je niks meer schelen. En dan allemaal tegelijk vacantie natuurlik. Ik zou ook de beste leraren uitzoeken - een heel streng onderzoek.’ Kortom: ruwe bolster, blanke pit, een grote mond en een klein maar gouden hartje. De kwetsbare binnenkant toont hij alleen aan Barendsen, zijn steun en toeverlaat: ‘Als jij geen vriend en mevrouw (Barendsens vrouw, MvE) geen vriendin meer van me is, dan kan ik me wel oprollen’, schreef Jaap in 1917 aan Barendsen. Al met al een prachtig egodocument. Maar was het spannend genoeg om uit te geven? Met andere woorden: bood de context voldoende interessante gegevens om lezers te boeien? En zo ja, hoe moest zo'n publikatie er dan uitzien? Kindvriendelijk Jaap bleek te zijn opgegroeid in een in veel opzichten uitzonderlijke omgeving. Hij werd geboren in een rijke joodse bankiersfamilie die al zo'n honderd jaar tot de kleine elite van Haagse bankiers behoorde.Ga naar eind2 Vader Kann was een bekend man,Ga naar eind3 niet alleen door zijn functie en de bijbehorende netwerken, maar ook vanwege zijn maatschappelijke activiteiten. Zo speelde hij in Den Haag een belangrijke rol op onderwijsgebied. Daarnaast was hij nauw betrokken bij het internationale zionisme. Hij en zijn broer waren de enige Nederlandse vertegenwoordigers op het eerste zionistencongres, dat in 1897 plaatsvond.Ga naar eind4 Moeder Kann was vooral geïnteresseerd in kunst. Zij inviteerde bijvoorbeeld jonge musici en kocht regelmatig schilderijen, waarbij zij zich liet adviseren door de bekende Haagse kunsthandelaar en pedagoog H.P. Bremmer.Ga naar eind5 Jaaps school, het Nederlandsch Lyceum, was destijds zo ongeveer de modernste, | |
[pagina 81]
| |
Jaap Kann op (vermoedelijk) 14-jarige leeftijd (foto uit De jongen Jaap Kann)
kindvriendelijkste school voor voortgezet onderwijs van Nederland.Ga naar eind6 De beroemde pedagoog Jan Ligthart had dit eerste lyceum van Nederland in 1909 mee helpen oprichten en belangrijke mannen, onder wie Jaaps vader, zaten in het bestuur. De school koesterde hooggestemde pedagogische idealen: kindgericht onderwijs, veel buitenschoolse activiteiten, leerlingeninspraak door onder meer een schoolparlement, en kameraadschap tussen leraar en leerling. Rector was de bezielde pedagoog Rommert Casimir - bijna even beroemd als Jan Ligthart - die in 1918 ook de eerste hoogleraar pedagogiek van Nederland zou worden. Jaaps mentor Otto Barendsen tenslotte was allesbehalve een gewone huiswerkleraar. Afkomstig uit een eenvoudig Overijssels bakkersgezin, kwam hij als jong onderwijzer in aanraking met mensen als Theo Thijssen, die samen met alweer Ligthart en Casimir deel uitmaakte van de fine fleur van de Nederlandse onderwijsvernieuwing. Toen hij in 1908 aan het Groningse doveninstituut H.D. Guyot benoemd werd, kreeg hij wetenschappelijk gezien de kans van zijn leven. Hij ging in zijn vrije tijd aan de Rijksuniversiteit colleges volgen bij de toen al vermaarde Heymans en raakte zo op de hoogte van de nieuwste psychologische inzichten.Ga naar eind7 Raadselachtig blijft, waarom hij in 1913 bij het doveninstituut ontslag nam, om zonder vaste bron van inkomsten met zijn jonge vrouw Lie naar Den Haag te vertrekken. Volgens Theo | |
[pagina 82]
| |
Thijssen wilde hij experimenteren met ‘het ideale bestaan [...] van een vrije geleerde of kunstenaar’.Ga naar eind8 Om geld te verdienen, ging hij bijlessen geven. Intussen las en studeerde hij veel, een investering die hem in 1918 een baan als leraar pedagogiek aan een Rotterdamse kweekschool opleverde. Tussen dat jaar en zijn vroege dood in 1923 publiceerde hij, naast een aantal artikelen, een paar boeken over pedagogiek en psychologie.Ga naar eind9 | |
HuiswerkmisèreDe context van de dagboeken was dus interessant. Met dat doel had Barendsen naar het lijkt zijn dagelijkse notities ook gemaakt. Hij wilde, zo maakten we op uit een van de schriften, de aantekeningen gebruiken als illustratiemateriaal voor een soort van psychologieboek over adolescenten, bestemd voor docenten in het voortgezet onderwijs. De adolescentie was een veelbesproken onderwerp. In navolging van de Amerikaanse psycholoog Stanley Hall verschenen in veel westerse landen boeken over dit ‘nieuwe’, fascinerende fenomeen.Ga naar eind10 Ook Heymans deed er onderzoek naar.Ga naar eind11 Barendsen heeft zich ongetwijfeld door zijn leermeester laten inspireren. Waarschijnlijk in 1916 schreef hij zijn eerste artikel, een op persoonlijke waarneming geënt verslag over de zieleroerselen van een dertienjarige jongen.Ga naar eind12 Maar van het boek waarin Jaap Kann als casus zou fungeren, is het nooit gekomen. Barendsens weduwe gaf de dagboeken aan Heymans, misschien in de verwachting dat de hooggeleerde adolescentie-expert aan de aantekeningen nog iets zou kunnen hebben. Voor zover we weten heeft Heymans ze nooit gebruikt. Op de manier die Barendsen voor ogen had gestaan, vielen de dagboeken natuurlijk niet meer uit te geven. Met de tijd was ook de inhoud verschoven. Tachtig jaar na dato lazen de aantekeningen niet meer zozeer als psychologische waarnemingen, maar als ‘levensechte’ schetsen over denken en doen van een individuele jongen aan het begin van de twintigste eeuw. Barendsens studiemateriaal was een biografisch dagboek over Jaap Kann geworden. Om toch zo dicht mogelijk bij Barendsens oorspronkelijke bedoeling te blijven, ging onze voorkeur uit naar een psychologisch perspectief: Jaaps ontwikkeling van een veertienjarige puber tot een achttienjarige jong-volwassene. Maar het egodocument was daarvoor te onevenwichtig van opbouw. De meeste notities stamden uit 1915 of 1916 en met de weinige aantekeningen uit de latere jaren viel geen verantwoorde psychologische ontwikkeling van Jaap te schetsen. Dus kozen we voor een thematische ordening van het materiaal aan de hand van de context: Jaap als benjamin van het gezin Kann, Jaap op het Nederlandsch Lyceum, en Jaaps relatie met zijn mentor. Integrale uitgave van de aantekeningen, getypt meer dan tweehonderd volle vellen A4, lag niet voor de hand. Daarvoor bevatten de dagboeken te veel details, zoals proefwerk- of rapportcijfers, en herhalingen - Jaaps dagelijkse leraartjepesten bijvoorbeeld, of Barendsens wanhopige pogingen om hem aan het werk te krijgen. We maakten een selectie in relatie tot de context. We zetten Jaaps verslag over het doen en laten in huize Kann af tegen het patriciërsmilieu zoals dat eldersGa naar eind13 naar voren komt, vergeleken | |
[pagina 83]
| |
zijn schoolverhalen met de mooie idealen van het Nederlandsch Lyceum, en namen tegen de achtergrond van de toenmalige pedagogische theorievorming de relatie tussen Barendsen en Jaap onder de loep. Die confrontaties leverden verrassende resultaten op. Zo hield de zestienjarige Jaap bij de dood van zijn grootmoeder scherp de fatsoensnormen in huize Kann tegen het licht. Zijn zusje Lies, zo vertelde hij Barendsen, mocht: ‘[...] wel gaan schaatsenrijden nu Grootje boven de grond staat, maar niet op de vijver, dat is te dicht in de buurt. Er wordt geen thee gepresenteerd op de condoleantievisite. Zijn oom wil toch thee en daarom wordt de thee weggeborgen telkens als er visite komt. Walgelik walgelik! Zeg maar gerust dat U het ook zo vindt!’ Interessant was ook het spanningsveld tussen de pedagogische idealen van het Nederlandsch Lyceum en de dagelijkse praktijk zoals Jaap die waarnam. Zo viel rector Casimir af en toe lelijk door de mand. Toen de arme Jaap, die vermoedelijk dyslectisch was, in de klas eens een stukje hardop moest lezen daar weinig van terechtbracht, zei Casimir sarcastisch: ‘Je gaat in de vacantie naar Nunspeet hè? Nou de dorpsscholen hebben later vacantie dan wij, dan moest je maar eens proberen op de dorpsschool daar te komen. Dan kun je wel een cursus van de derde klasse in lezen meemaken. Misschien leer je er dan nog iets van.’Ook de jonge, enthousiaste docent De Vletter, die in Jaaps tijd lyrisch schreef over kameraadschap tussen leraar en leerling, liet het in de praktijk regelmatig Kwatrijn van Jan Ligthart voor R. Casimir, maart 1902:
‘Voelt rijper leeftijd aan de jonkheid zich verbonden / Voelt zich de jonkheid aan den ouderdom verknocht / Dan hebben beide 't onvergankelijke gezocht / En in elkander de kiem der eeuwge jeugd gevonden.’ | |
[pagina 84]
| |
afweten. Zo mocht Jaap van deze modelpedagoog als teken van vertrouwen eens zijn eigen proefwerk nakijken. Maar, aldus Barendsen: ‘[...] 't bleek dat De Vletter toen alles nagekeken was Jaap vroeg om z'n papier. De Vletter stak het in z'n zak.’ Barendsen balanceerde in zijn pedagogische relatie met Jaap voortdurend tussen twee uitersten. Jaaps vertrouwen kon hij alleen winnen en behouden door zich op te stellen als een vriend, terwijl de dagelijkse huiswerkmisère juist vroeg om een consequente pedagogische houding. Regelmatig sloeg de balans door naar het eerste: ‘Zullen we met z'n tweeën naar Amerika gaan om daar te boeren - we hebben dan niets meer met die beroerde schoolmeesters te maken. Ik deug er toch ook niet voor. Nee, hij wil ingenieur worden en vliegen. Loop heen we kunnen daar toch ook vliegen. We bouwen een garage achter de boerderij en jij gaat dan 's middags proeven nemen en bouwen aan je machine.’ | |
Een biografisch dagboek‘Objectief’ was de biograaf Otto Barendsen niet geweest. Zijn liefde voor die onmogelijke puber en zijn onvoorwaardelijke solidariteit met de jongen Jaap Kann kleurden alle dagboekaantekeningen. Maar we namen wel aan dat hij een levensecht beeld had gegeven van zijn pupil. In dat vertrouwen werden we bevestigd door de reacties op onze bezorging. Bij de officiële presentatie van het boek, in oktober 1996, hield de Groningse hoogleraar persoonlijkheidspsychologie Wim Hofstee - min of meer de opvolger van Heymans - een prachtige inleiding. Daarin kenschetste hij de kleine biografie van jaap Kann als ‘een weergave van een persoon van vlees en bloed’ [...] De fusie van objectiviteit en sympathie (van Barendsen, MvE) maken het zuiverder dan van enig autobiografisch auteur [...] Trouw en getrouwheid zijn de karakteristiek.’ Jaaps oudste zoon Otto voltooide er, uitgebreider dan wij dat in de epiloog hadden gedaan, op indrukwekkende wijze de biografie van zijn vader. Zijn verslag van hun gezamenlijke gevangenschap en het transport naar het concentratiekamp Westerbork eindigde bij de dramatische afloop van hun sprong uit de rijdende trein. Ergens in het Drentse land liet Jaap zich toen met opzet door de zoekende bewakers pakken, om zo hun aandacht af te leiden van zijn zoon. De veertienjarige Otto ontsnapte, Jaap werd op 28 januari 1944 in Auschwitz vermoord. De lezer Otto Kann herkende de daad van zijn vader in Barendsens persoonsbeschrijving van de adolescent die Jaap ooit was. Ook de wetenschapper Ernst Mulder, die onderzoek deed naar zowel Casimir als het Nederlandsch Lyceum,Ga naar eind14 bevestigde de levensechtheid van de biografie. De waarnemingen van Jaap spoorden met Mulders scepsis over al die mooie idealen. Hij had, zo zei hij, altijd al vermoed dat het pedagogisch gehalte van de Casimirs en de De Vletters in de praktijk veel te wensen overliet. Deze drie ‘stempels van echtheid’ ondersteunden ons vertrouwen in het waarheidsgehalte van Barendsens biografische dagboek. | |
BildungsromanEen half jaar geleden dook echter een handgeschreven manuscript van Otto | |
[pagina 85]
| |
Barendsen op, een nooit uitgegeven Bildungsroman. De roman, De school van Helmar Brinkman, verhaalt van een jonge, intelligente adolescent die na de lagere school bij zijn vader in de molen moet gaan werken, maar zich afvraagt of dat nu alles is wat het leven hem te bieden heeft. Helmar verfoeit de huichelarij en de schijnkennis van de volwassen wereld. Zijn genadeloze kritiek treft vooral de schoolmeesters met wie hij te maken heeft. Hij is opstandig, droomt over zuivere meisjesliefde, en vlucht uit de alledaagse werkelijkheid. Dan doet in het dorp een nieuwe dominee zijn intrede. Samen met zijn vrouw werpt de dominee zich op als Helmars mentor en vriend. Hij biedt de jongen een luisterend oor, relativeert diens problemen, steunt en corrigeert. Helmars vage verlangen naar kennis en ontwikkeling zet de jonge dominee om in een concreet studieprogramma, waar de jongen zich onder begeleiding van zijn mentor met keihard werken doorheen worstelt. Zo slaagt Helmar uiteindelijk voor het staatsexamen gymnasium, waarna hij voor dominee gaat studeren. De Bildungsroman over Helmar Brinkman en het biografisch dagboek over Jaap Kann hebben - afgezien van de sociale achtergrond en hun studiehouding - veel gemeen. Zowel de romanfiguur Helmar als de jongen-van-vlees-en-bloed Jaap worden geportretteerd als opstandige maar eerlijke adolescenten die huichelarij verfoeien en dromen van een betere wereld. Allebei ontmoeten ze veel onaangename, kleinzielige volwassenen - in het bijzonder schoolmeesters - die ze haarfijn doorzien. En, last hut not least, ze kunnen beiden steunen op de liefdevolle begeleiding van een oudere vriend, die als hun enige vertrouweling fungeert en hun woelige leven in goede banen leidt. In hoeverre zat de romancier nu de biograaf in de weg? Het manuscript is ongedateerd en tot nu toe zijn we er niet in geslaagd te achterhalen in welke periode van zijn leven Barendsen de roman geschreven heeft. Onbekend is dus of Jaap Kann model heeft kunnen staan voor de romanfiguur Helmar Brinkman, of dat wellicht het omgekeerde het geval is geweest. Maar hoe dan ook, de vondst van het manuscript zet vraagtekens achter de levensechtheid van de biografie en vraagt daarmee om nog meer terughoudendheid. Immers: in hoeverre modelleerde Barendsen zijn persoonsbeschrijving naar de ‘ideale puber’ van de toenmalige adolescentiepsychologie en is Jaap, net als Helmar, verbeelding? Of - een afgeleide vraag - hoe serieus moeten we het verslag van de biograaf over het magere pedagogisch gehalte van jaaps leraren nemen als in de roman dezelfde kleinzielige schoolmeesters figureren? Het zijn vragen waarop we nog geen antwoord hebben, als dat al ooit zou kunnen. Toch geloof ik vooralsnog niet dat we met een verkapte Bildungsroman van doen hebben. Dat er tussen Jaap en zijn mentor echt een vertrouwensrelatie bestond bijvoorbeeld, daaraan hoeft niet getwijfeld te worden. Zo zat er tussen de dagboeken een openhartige brief van Jaap waarin hij, in Barendsens woorden, ‘bekent zich te hebben overgegeven aan zelfbevlekking’: ‘Na een paar uur te hebben gemaft, werd ik wakker en zoodra begon ik aan die laffe dingen te denken die een mensch 't meest in de weg zitten, | |
[pagina 86]
| |
Otto Barendsen (foto uit De jongen Jaap Kann)
en zelfs liet ik 't niet eens met 't denken daaraan, en deed dingen die niet mogen.’ Zo'n brief, geschreven in een tijd waarin masturbatie een beladen onderwerp was,Ga naar eind15 getuigt van groot vertrouwen. Dat Jaap jaren later zijn oudste zoon naar Barendsen vernoemde, is een extra bevestiging van de bijzondere relatie die er tussen de twee heeft bestaan. Maar vooral ben ik overtuigd van de levensechtheid van de biografie vanwege het grote verschil in stijl en uitstraling van beide documenten. De Bildungsroman doet de lezer niets. Het verhaal is stroef, bijna plechtstatig geschreven en de hoofdpersoon Helmar blijft een bloedeloze, sjabloon-achtige figuur. Barendsens biografisch dagboek daarentegen sprankelt, en fascineert bij iedere lezing opnieuw. In alledaagse taal zet hij met trefzekere bewoordingen een persoon neer ‘van vlees en bloed’. Een adolescent met ideaaltypische trekjes, dat wel. Maar ook en vooral een unieke, verrassende, telkens ontroerende jongen Jaap Kann.
Mineke van Essen is verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en bezorgde in 1996 met een aantal collega's De jongen Jaap Kann. Dagboekaantekeningen (1914-1978) van de pedagoog Otto Barendsen. |
|