Biografie Bulletin. Jaargang 8
(1998)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
De valstrikken van de biografie
| |
[pagina 77]
| |
eerder sprake van de-bunking en wordt de gebiografeerde niet per se in zijn grootheid geportretteerd, maar ook in zijn kleinheid. De held blijkt een gewoon mens, onderhevig is aan dezelfde angsten en onzekerheden als de lezer. Ook aan dat winstpunt van de psychologie heeft de lezer van de biografie zich inmiddels aangepast. Die zoekt niet langer naar onberispelijke helden of navolgenswaardige grootheden, maar wil meer inzicht in of begrip voor de kunstenaar krijgen. Omdat het voor de lezer belangrijk is dat er één mensenleven centraal staat en omdat het weinig aantrekkelijk is totaal onbelangrijke mensen, non-entities of wat Schopenhauer ‘die Fabrikware der Natur’ noemde, te portretteren gaat een biografie nog altijd over figuren die op de een of andere manier een rol van betekenis hebben gespeeld, in de kunst of in de samenleving. Door dat mechanisme behoudt de gebiografeerde bijna automatisch de status van held of heldin naar wie de lezer kan opkijken. Dat is valstrik nummer één.
Een tweede en zo mogelijk gevaarlijker valstrik zit in de verwachting dat het lezen van een biografie een beter begrip van de gebiografeerde oplevert. Met name bij de kunstenaarsbiografie is die lezer op zoek naar het individu achter het kunstwerk. Die wil hij leren kennen teneinde het kunstwerk in zijn volledige diepte en omvang te doorgronden. Dwaasheid, betoogt Dresden. Want hoe zou je een werkstuk dat je van alle kanten en met behulp van allerlei middelen kunt onderzoeken ooit kunnen verklaren vanuit een leven dat nooit volledig gekend kan worden en zich nooit volledig prijs zal geven? Daarbij komt dat de persoon of de persoonlijkheid die het kunstwerk creëerde, aan voortdurende veranderingen onderhevig is. Temeer daar sommige kunstenaars of schrijvers, zoals Nerval en Philip Roth, zich voor het maken van hun kunstwerk een heel eigen, mythische wereld scheppen die vrijwel los staat van het leven dat zij leiden. Met dit soort vragen ondersteunt Dresden de ideeën van W. Hellinga die hij eerder in De structuur van de biografie en ook in het interview met Elly Kamp uiteen heeft gezet. Men moet eerst de man (vrouw, kunstenaar) leren kennen en dan pas zal het werk zich prijs geven. De bedoelingen van het werk kun je vinden als je de bedoelingen van de kunstenaar hebt achterhaald. Eeuwenlang is dat het idee geweest. Natuurlijk, een biograaf dient uitte gaan van de feiten. ‘Hij moet zich documenteren, van alle gegevens op de hoogte zijn, eigenlijk alles weten.’ Die feiten vormen het geraamte van de biografie. Maar wat is in dit verband een feit? En moeten die feiten onderling niet verbonden worden? Natuurlijk wel. Louter een opsomming van data voldoet niet. Maar hoe pak je dat aan? Zodra je gegevens in welk verband dan ook probeert te zetten, ontstaat er zoiets als een verhaal. En daarmee ben je bij de interpretatie of de manipulatie van het feitenmateriaal? Waar begin je, wat wordt met wat verbonden, vanuit welk perspectief schrijf je? Dresden ziet de biograaf als een dirigent. Ook die is gebonden aan de feiten die zijn partituur levert, maar elke dirigent en elke biograaf levert een | |
[pagina 78]
| |
andere uitvoering op. De lezer van de biografie krijgt dus te maken met een uitvoering, maar is vaak geneigd die uitvoering te zien als de werkelijkheid, de feiten. Dat idee wordt hem min of meer opgedrongen door de biograaf die weliswaar beseft dat zijn biografie slechts een beeld van de gebiografeerde levert, maar er zo intensief mee bezig is geweest dat hij zijn interpretatie en beeld wel als het enige juist moet zien. Op dit punt haakt het betoog van Dresden in op de discussie over het al dan niet anekdotische karakter van de biografie. De moderne biografie heeft veel te danken aan de techniek van de realistische roman. Hoe anekdotischer en verhalender de biografie, hoe prettiger om te lezen. Maar door het hanteren van dezelfde middelen voor biografie en roman ontstaat een nieuw gevaar of, zo men wil, een nieuwe valstrik. De biografie is immers geen weergave van verzinsels; de biografie wil de werkelijkheid portretteren, vastleggen. De derde of zo men wil vierde valstrik waar de lezer van de biografie mee geconfronteerd kan worden, is het standpunt of de filosofie van de biograaf. Nog afgezien van religieuze, wijsgerige of politieke opvattingen is er de technisch literaire kwestie dat de biograaf niet alleen orde wil scheppen in de ontzaglijke hoeveelheid gegevens maar ook een tot de verbeelding sprekende uitvoering wil leveren. De biograaf zal dus een geheel proberen te creëren waarin een bepaald patroon of structuur naar voren komt. Dat heeft tot gevolg dat de lezer een beschrijving tot zich neemt waaruit blijkt dat een leven niet voor niets is geleefd, dat er zin bestaat ondanks de schijn van het tegendeel. Juist daarin zit de bekoring van de biografie. Want zodra een lezer ervan overtuigd kan raken dat het beschreven leven wel degelijk zinvol is geweest, zal hij niet aarzelen te geloven dat het leven zelf zinvol is. En met dat laatste, concludeert deze lezer, is de biografie meer dan een verzameling valstrikken: eerder een drogreden of een droombeeld waarin biograaf en lezer willen geloven. In de Huizinga-lezing van afgelopen november introduceerde Richard Holmes voor dit droombeeld de metafoor van de omhelzing.Ga naar eind2 Uitgangspunt voor dat beeld was niet de lezer van de biografie, maar de schrijver ervan. In navolging van Sylvia Plath die de roman een open hand noemde en poëzie een gebalde vuist, stelt hij dat ‘de biografie is als een handdruk, een handdruk over de tijd, over de eenzaamheid van het mens-zijn, over de dood zelf heen, Het is een gebaar van aanraking, van contact, van vertrouwelijkheid tussen twee mensen.’ De kwestie van omhelzing geldt ook de lezer van de biografie. Het model of het inzicht dat hij hoopt te krijgen, hangt mede af van de wijze waarop hij zich wil laten aanraken. |