Constance Dowling, had Pavese de laatste onmogelijke liefde van zijn leven opgevat. Pröppers vraag is de vrijwel niet te beantwoorden vraag waarmee iedere zelfmoordenaar zijn dierbaren achterlaat. Een minibiograaf heeft haast om bij het antwoord te komen, zeker als hij zoals Pröpper zijn taak serieus opvat. Hij begint zijn boekje met een korte observatie over hoe biografen nogal eens een hekel aan hun held krijgen, naar mate het werk vordert. Dat is hem niet gebeurd, vertelt hij, om meteen over te gaan op Paveses ‘vervloeking van het hele vrouwenras’ waarover hij zich verbaasde. ‘Meer dan naar roem en succes verlangde Pavese naar een vrouw met wie hij een huis, een thuis kon delen.’
‘Grote dichters zijn even zeldzaam als grote minnaars,’ schreef Pavese in zijn dagboek. ‘Bevliegingen, razernij en dromen zijn niet voldoende; alleen het beste is goed genoeg; kloten. Wat ook wel een olympische blik wordt genoemd.’ Die olympische blik, als die van de goden die met boosheid en vertedering naar de mensen kijken, is iets wat Pröpper in Pavese zegt te bewonderen, al geeft hij toe dat zijn held die blik in zichzelf niet goed kon herkennen. Het korte levensverhaal van Pavese is een relaas van eenzaamheid, het verhaal van iemand die de kunst van het leven maar niet onder de knie kon krijgen en hoogstens in milde zelfspot een beetje verlichting vond: ‘Ik maak het best, als een vis in het ijs,’ schreef hij een paar dagen voor zijn dood aan zijn zuster.
Pavese kon maar niet deelnemen aan het leven en in het boekje van Pröpper wordt dat onvermogen gesymboliseerd door zijn vreselijke hekel aan geklets. Die uitte hij niet alleen aan wie het maar wilde horen, tot in het afscheidsbriefje aan toe, maar die blijkt ook uit zijn schrijfwijze. ‘In zijn romans wordt er vaak op een adembenemende manier gezwegen. Vooral zijn vertellers, die bijna zonder uitzondering een toeschouwersperspectief innemen, mengen zich zelden in gesprekken. Afzijdig en afstandelijk, maar soms ook om onverklaarbare redenen woedend, bestuderen zij de aanwezigen, wel met grote aandacht intussen, door een wat troebel vergrootglas waarachter de anderen zijn opgesloten. Het is een vertelwijze die een intense leegte schept. Alle zielscontact, tussen de verteller en de anderen en de anderen onderling, lijkt illusoir, een idee dat nog wordt versterkt door de onontkoombaarheid waarmee alles wordt gepresenteerd.’
In Paveses voorlaatste roman, Vriendinnen, komen het gepraat, de vrouwen en de eenzaamheid samen. ‘Hoe meer ik ervan overtuigd raak dat praten nergens goed voor is, des te meer betrap ik me erop dat ik toch praat. Vooral met vrouwen onder elkaar,’ verzucht hoofdpersoon Clelia in bad. De andere hoofdpersoon van het boek, Rosetta, pleegt op de laatste bladzijde zelfmoord. Ze vergiftigt zich in een Turijnse hotelkamer, zoals Pröpper op tweederde van zijn minibiografie beschrijft. Dan heeft hij zijn elegante verhaal eigenlijk al rond. De rest van het boekje dient om een aantal namen van ongelukkige liefdes in te vullen, Paveses innerlijke leegte bij het bereiken van langverwachte roem te beschrijven en om aandacht te schenken aan politieke strubbelingen. Dan treedt Pavese tot in detail in Rosetta's voetsporen.
Hoewel Pröpper een fraaie kortebaan-