bedoeling, want bij het schrijven heb ik weleens het gevoel gehad niet het leven van een persoon te beschrijven, maar de bouw en de inrichting van een huis. Ik had de indruk steeds opnieuw door een huis te dwalen, waarin ik voortdurend nieuwe vertrekken betrad, nieuwe uitbouwtjes ontdekte of onvermoede doorgangen tussen bepaalde vertrekken op het spoor kwam, zonder dat de structuur van het gebouw wezenlijk veranderde. Ik kwam regelmatig in dezelfde kamers terug, maar wist dan meer over de verbindingen met andere vertrekken, zag in de hoeken en nissen meer dan ik bij de eerste rondgang had gezien. Zo ik een steeds completer beeld van het hele huis. Al met al is die beschrijving vrij statisch gebleven en in zekere zin ook tamelijk formeel. Maar de veelzijdigheid èn de inwendige samenhang van de intellectuele wereld van Dijksterhuis kwamen zo wel het best tot hun recht.
Het psychologische element - nogmaals, gesteld dat ik stof had om daar uitvoerig over te schrijven - zou daar weinig of niets aan kunnen toevoegen. De betekenis van die intellectuele wereld is namelijk niet gelegen in de psychologische achtergrond ervan, de doorgaans strikt individuele psychische gesteldheid die Dijksterhuis tot bepaalde gedachten gebracht heeft. De betekenis van die gedachten, dat wil zeggen de betekenis voor ons als schrijver en lezer, ligt op een ander vlak en daarover heeft de psychologie niets te melden.
Natuurlijk kan een biograaf zich niet geheel aan de psychologie onttrekken. Ons hele taalgebruik is doorspekt met psychologische terminologie en een levensverhaal zou volstrekt onbegrijpelijk worden als op een elementair niveau - op dat van emoties, op dat van sympathie en antipathie, liefde en haat, om maar iets te noemen - ook elke referentie naar psychologische noties buitengesloten zou worden. Wie een levensverhaal op papier zet, kan daar dus niet omheen, anders wordt het leven een onsamenhangende reeks op zichzelf staande gebeurtenissen. Maar - en daar gaat het om - voor de duiding van het werk, voor de duiding dus van datgene wat de bestaansgrond van een biografie uitmaakt, is die psychologiserende benadering niet nodig.
Maar, zou men zich kunnen afvragen, is de biografie dan wel de meest geëigende vorm voor iemand die een herschepping van de intellectuele wereld van een geleerde of schrijver tot stand wil brengen? Is een monografie over het werk, eventueel voorafgegaan door een kort overzicht van de levensloop van mijnheer X of mevrouw Y, niet voldoende? Is de formele aanpak van de (geleerden) biografie die ik zojuist uiteenzette niet strijdig met ook het ontwikkelingsperspectief dat de biografie bij uitstek kan brengen? Is het niet de bedoeling van een biografie te laten zien hoe het werk groeit met de persoon, niet in zuiver biologische of sociale zin natuurlijk, maar ook en juist in geestelijke en psychologische zin?
Ik zou daar twee dingen over willen zeggen. In de eerste plaatst gaat achter deze overwegingen toch weer de gedachte schuil dat de biografie vooral een verklarende waarde heeft. En daarmee