| |
| |
| |
Allemaal meervoudige persoonlijkheden
Over de klinische biografie
Joost Baneke
Een huisarts vertelde mij het volgende verhaal. ‘Een oude vrouw komt op het spreekuur en zegt: Ik ben een paar jaar geleden het klooster ingegaan. En toen kwam ik iemand tegen in de gang en die zei iets. En toen ben ik mijn zelfvertrouwen verloren. Wilt u me alstublieft een pilletje geven, zodat ik mijn zelfvertrouwen weer terug krijg.’ Ze zei het alsof ze haar zakdoekje had verloren, vertelde de huisarts. ‘Dan moet je even alle logica en medische diagnostiek opzij zetten en gewoon luisteren, want anders gaat het je alleen maar irriteren dat iemand weer een pilletje wil hebben’.
Waar gaat het eigenlijk om, in dit verhaal van die huisarts? Een oude vrouw, die al jaren patiënt is in zijn praktijk, vertelt hem iets wat niet waar kan zijn. Dat ze een paar jaar geleden in het klooster is gegaan. Hij kent haar hele familie, ze zijn allemaal patiënten in zijn praktijk. Als deze vrouw al ooit het klooster is ingegaan, dan moet dat zeker zestig jaar geleden geweest zijn.
De feiten kloppen niet, maar is dat binnen deze context relevant? Wat is de belangrijkste mededeling van deze patiënte? Wat is de klacht waarmee zij de spreekkamer binnenkomt en waarvoor ze hulp zoekt? Dat zij haar zelfvertrouwen kwijt is en daar een pil voor wil hebben. Dan immers krijgt ze haar zelfvertrouwen terug, daarvan is ze overtuigd. Pillen zijn een stuk populairder dan zo'n tien, twintig jaar geleden het geval was. Iemand die twintig jaar geleden depressief was, daar werd mee gesproken. Nu wordt Prozac of een andere pil gegeven en gevraagd. De depressie zit meer in onze receptoren dan in de ziel tussen de oren - als ik het zo mag uitdrukken.
Misschien had die oudere patiënte van de huisarts wel iets gelezen over een nieuw medicijn tegen gebrek aan zelfvertrouwen. Zelfs in de wetenschappelijke bijlage van NRC Handelsblad kom je serieuze artikelen tegen over dergelijke onderwerpen. En als er een succesvol effectief medicijn is, waarom zou je het dan niet geven?
Het verhaal van de vrouw werd door de huisarts aangevuld. Hij vertelde mij dat hij de vorige dag haar iets oudere zuster op bezoek had gehad. Die had - voor iets heel anders - pillen gekregen. De jongere zus wilde ook pillen, maar ze zei ‘pilletjes’ alsof het snoepjes waren - vertelde de huisarts. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ze was
| |
| |
gewoon jaloers, dat is ze altijd geweest. Ze voelt zich de mindere van die oudere zus’. Als we nu terugkijken naar die patiënte die bij die huisarts op het spreekuur komt, dan zien we iemand die op een wat vreemde manier haar klacht uit. De betekenis van die klacht kan de huisarts eigenlijk alleen achterhalen door in de eerste plaats niet meteen in te gaan op het verzoek van die patiënte om pilletjes, maar eerst eens te gaan luisteren naar wat ze verder te vertellen heeft. Daarnaast moet hij wat hij hoort verbinden met wat hij eerder van en over haar en haar familie heeft gehoord.
Het feit dat haar zus de vorige dag op zijn spreekuur geweest is, verbindt hij al luisterend met de relatie tussen de zussen, die mede gekenmerkt wordt door jaloezie en gebrek aan zelfvertrouwen van de jongste. Zijn kennis van de biografieën van beide zussen en hun familie, zou je kunnen zeggen, helpt hem bij de interpretatie van de klacht waarmee de jongste zus op zijn spreekuur komt.
Zijn specifiek medisch-somatische kennis, de kennis van hun ziektegeschiedenis, is in dit verband minder relevant. Wat de oudere zus voor lichamelijke kwaal heeft, doet eigenlijk niet ter zake.
| |
Literaire autobiografie
Onlangs las ik Zwanen schieten, het laatste boek van Hella Haasse, een meer of minder autobiografisch boek. Bij het lezen ervan moest ik voortdurend denken aan de verhalen die patiënten mij vertellen. Opvallend vond ik dat zij haar leven als een reis beschrijft - iets wat ook dikwijls gebeurt in een psychoanalytische behandeling of in andere vormen van psychotherapie. Vanuit een literair-historisch oogpunt is het niet zo vreemd, want in de literatuur bestaan talloze voorbeelden van biografieën en autobiografieën in de vorm van een reisverhaal. Denk aan de biografie van Odysseus of de autobiografie van Dante.
Hella Haasse beschrijft in Zwanen schieten hoe zij onderweg van haar toenmalige woonplaats in Frankrijk naar Nederland, vanuit de trein een boogschutter zag die met zijn boog stond te oefenen. In Brussel komen twee Australische meis- | |
| |
jes in haar compartiment, die Neuschwanstein, het Beierse kasteeltje van Ludwig II, willen bezoeken. In Nederland tenslotte ziet ze vanuit haar coupéraam een dode zwaan in het weiland liggen, de wijduitgespreide vleugels met bloed bevlekt. Ze moet onmiddellijk denken aan de boogschutter aan het begin van haar reis.
De zwaan blijkt voor haar het verbindende element tussen de drie gebeurtenissen. Maar, lezen we even verderop, de zwaan roept nog veel meer gebeurtenissen uit haar leven, ook van jaren geleden, naar voren. Tenslotte sluit de thematiek aan bij het doel van haar reis van Frankrijk naar Nederland: op een symposium aan de Leidse universiteit een lezing houden over het onderwerp ‘Roman, reflet ou prémonition’. ‘Het verzonnen verhaal als projectie van ervaring, of als onder woorden gebrachte verkenning van nog niet eerder waargenomen samenhang’.
Ik vind het een prachtige ondertitel, die precies beschrijft wat er in een psychoanalytische behandeling gebeurt. Zij het, dat in die behandeling naast het verhaal ook de figuur van de analyticus een onmisbare functie heeft. Als projectiescherm in de overdracht, en als degene die de analysant elementen aanreikt om de nog niet waargenomen samenhang te gaan zien.
‘Hella Haasse is een on-Nederlandse schrijfster,’ zei laatst een vriendin tegen me. ‘Waarom?’ vroeg ik. ‘Omdat ze alles zo goed uitzoekt, de historische feiten, de archieven,’ luidde het antwoord. ‘Dat is waar,’ vond ik. ‘Maar ze weet die zo goed tot leven te brengen door haar stijl’. Stijl is de persoonlijkheid van de auteur, heeft Starobinski eens geschreven. Althans, dat meen ik me te herinneren. De cognitief psycholoog Bruner deelt die opvatting.
Op het omslag van het boek van Zwanen schieten lezen we: ‘Al eerder heeft Hella S. Haasse laten zien dat feiten, opgediept uit kronieken en archieven, pas gaan spreken als ze door de verbeelding worden aangeraakt. Wat verborgen of onverklaarbaar was, is altijd de voedingsbodem geweest voor de thema's van haar romans en verhalen. In Zwanen schieten worden feiten uit haar eigen familieverleden bron van speculatie. Niet de feiten zelf zijn belangrijk, maar de associaties die zij oproepen en het proces van verandering en herschepping, dat de herinnering aan die feiten ondergaat’.
Ook deze beschrijving sluit zeer goed aan bij wat in een psychoanalyse plaatsvindt: ‘niet de feiten zelf zijn belangrijk, maar de associaties die zij oproepen en het proces van verandering en herschepping, dat de herinnering aan die feiten ondergaat’.
| |
Verborgen herinneringen
Psychologen als Wagenaar, Crombach en Merkelbach hebben de laatste jaren terecht kritiek geleverd op talloze beweringen over zogeheten verdrongen herinneringen. Met name ten aanzien van al dan niet vermeende seksuele delicten is door velen een beroep gedaan op mechanismen als verdringing, dissociatie, meervoudige persoonlijkheid en wat dies meer zij. Zowel slachtoffers als daders konden de psychologie en psychoanalyse gebruiken om de feiten te ontlopen.
Zelf werd ik een tijd geleden als psychoanalyticus benaderd om op te treden als
| |
| |
getuige-deskundige in een zaak, waarbij een plaatselijke notabele beschuldigd werd van seksueel misbruik. De vraag van de advocaat was of er bij deze man geen sprake kon zijn van verdringing. Toen ik de stukken las, werd het mij al snel duidelijk dat de ten laste gelegde feiten waarschijnlijk juist waren: twee groepen slachtoffers uit verschillende plaatsen in het land en uit verschillende jaren, gaven zeer gedetailleerde beschrijvingen van wat was voorgevallen.
Tijdens het onderzoek van de verdachte merkte ik al snel dat hij op verbaal zeer kundige wijze om de hete brij heen wist te draaien en op allerlei vragen van mijn kant ontwijkend reageerde, terwijl hij op vriendelijke wijze de indruk wist te wekken dat hij heel coöperatief was. Hij vertelde graag en in het vuur van zijn betoog verklapte hij op een gegeven moment dat er ook nog een psychologisch onderzoek gedaan werd door een hoogleraar in de psychologie (die hij bij name noemde), van wie bekend is dat die het hele begrip verdringing totaal onwetenschappelijk vindt.
De tactiek van de advocaat drong op dat moment tot mij door: hij had zowel een - wat hij dacht - gelovige in verdringing (immers, psychoanalyticus) aangezocht, als een anti-gelovige (de bekende hoogleraar). Zo kon hij zelf kiezen welk rapport uiteindelijk het meeste baat zou bieden voor zijn cliënt tegenover de rechtbank. Hoewel ik vond dat die verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat hij zich dus niet kon beroepen op verdringing van herinneringen aan het seksueel misbruik van zijn slachtoffers, vond ik wel dat sprake was van een psychische problematiek. Het was iemand die beslist problemen had op seksueel gebied en die niet overweg kon met zijn emoties in het algemeen. Er was sprake van een splitsing tussen zijn intellectuele functioneren en zijn emotionele functioneren. In mijn spreekkamer zat hij als een opgeprikte pop te oreren, soms met het schaamrood op zijn kaken. Ik weet niet of hij dit laatste zelf doorhad.
De man riep bij mij compassie op, ondanks wat hij gedaan had en de schade die hij daarmee had aangericht. Hij was zelf een beschadigd mens, bleek uit het onderzoek naar zijn levensgeschiedenis. Zoals bijna altijd in het geval van zedenzaken, was bij deze man sprake van een herhaling van wat hem zelf was overkomen. Hij was zelf seksueel misbruikt.
Als puur cognitieve herinnering was wat hij had meegemaakt helemaal niet verdrongen. Wel was het afgeweerd: hij bagatelliseerde het en kon het emotioneel niet beleven.
Veel daders van zedenmisdrijven verschuilen zich achter hun eigen slachtofferschap uit het verleden. Maar ook in die gevallen ziet men meestal een splitsing tussen weten en beleven. Juist het in stand blijven van die splitsing, toch ook een vorm van verdringing, draagt er mijns inziens toe bij dat de traumatische gebeurtenis uitgeageerd wordt: de eigen machteloosheid als slachtoffer wordt omgekeerd in macht als dader. Door de herhaling van het trauma probeert het voormalige slachtoffer de enorme machteloosheid en vernedering ongedaan te maken, vermoed ik.
Tegenwoordige behandeling van daders is er dan ook vaak op gericht het hele delict, in al zijn details, te laten vertellen door de dader. In het zogenaamde delict- | |
| |
scenario wordt dan geprobeerd te komen tot een beleving van wat er is voorgevallen. Want tijdens het delict zijn de meeste gevoelens en gedachten van de dader dikwijls uitgeschakeld, ja, verdrongen. De opwinding van het seksuele of seksueel-agressieve gebeuren is op dat moment allesoverheersend. Bij de behandeling wordt door de hernieuwde enscenering geprobeerd ook andere gevoelens te stimuleren, bijvoorbeeld van compassie met het slachtoffer, en gedachten, bijvoorbeeld aan de gevolgen voor de toekomst. Ook dan gaat het niet om de feiten zelf, maar om ‘de associaties die zij oproepen en het proces van verandering en herschepping, dat de herinnering aan die feiten ondergaat’.
| |
Feiten en motieven
Liegen, als ik het even heel simpel mag stellen, komt bijna altijd voort uit angst. Als psycholoog ben ik geïnteresseerd in het hoe en waarom van die angst. Het klinkt misschien gek, maar wat er echt is gebeurd, interesseert me meestal minder dan die angst en andere psychologische motieven van iemands handelen. Toch is het al te gemakkelijk je af te maken van de feiten. Ook als je primair geïnteresseerd bent in motieven, is het van belang zoveel mogelijk informatie over de relevante feitelijke gebeurtenissen te verzamelen.
In één van de zaken van de afgelopen tijd waarbij iemand op straat is doodgeschopt, heb ik de hoofddaders onderzocht. Het is dan van groot belang alle gebeurtenissen die uiteindelijk geleid hebben tot het ten laste gelegde feit - in dit geval het doodschoppen van het slachtoffer - heel minutieus na te vragen. Bij de dader en mededaders, maar het liefst ook bij getuigen. Voor die laatste informatie ben je als gedragsdeskundige meestal afhankelijk van de processenverbaal van de politie. Soms zijn die goed, dikwijls zijn ze voldoende en soms zijn ze bar slecht of zelfs verkeerd en misleidend.
Maar: niet de feiten bepalen of iemand een moord dan wel doodslag heeft gepleegd, maar de motieven. De juridische term ‘moord’ betekent dat iemand bewust gepland, dus met voorbedachten rade, een ander heeft gedood. Bij doodslag kan weliswaar sprake zijn van schuld, maar is het doden van de ander niet bewust gepland. Het motief van de dader bepaalt of sprake is van moord dan wel schuld. En ik moet u zeggen dat de meeste ‘moorden’ zoals wij die noemen in ons alledaags spraakgebruik, geen moorden zijn in juridische zin, omdat ze niet bewust beraamd zijn. Veel moorden vinden plaats in de familie- of vriendenkring, misschien nog altijd de meeste. Partners die woedend zijn om een verlating. Ook bij de meeste kinderdodingen die de afgelopen twee jaar zo dikwijls het nieuws hebben gehaald, speelt verlating als motief voor het doden van de kinderen de belangrijkste rol.
Bij de diverse doodschopperijen voelde de dader zich dikwijls gekrenkt door het slachtoffer, omdat hij zijn gang niet kon gaan, zich door het slachtoffer op een of andere manier gehinderd voelde. Als men zulke daders onderzoekt, beseffen deze meestal niet vanuit welke motieven zij gehandeld hebben. Ze zeggen het echter wel, als je tenminste goed luistert naar wat ze vertellen. Om dat te kunnen horen is het belangrijk dat hun de gelegenheid
| |
| |
‘Ken u zelf’. Scene uit Oidipous Oidipous, toneelstuk van Harry Mulisch. Holland Festival 1972 (foto: Jutka Rona)
gegeven wordt om te vertellen, terwijl het bovendien belangrijk is dat ze ook over andere gebeurtenissen in hun leven kunnen vertellen, waarin diezelfde motieven naar voren zouden kunnen komen.
Klinisch en gedragskundig is de herhaling het belangrijkste element om achter een motief te komen. Belangrijke motieven in iemands leven herhalen zich immers, meestal al van jongs af aan. In ieders leven zijn er bepaalde thema's die kenmerkend zijn voor die bepaalde persoon. Ze verschillen van de thema's die in het leven van een ander een centrale rol spelen. We spreken dan dikwijls van kernthema's of ook wel van persoonlijke mythen. Mijns inziens heeft de waarneming van dit klinische verschijnsel Freud gebracht tot de formulering van zijn Oedipus-theorie.
| |
Veranderingen in de psychoanalyse
De psychoanalyse is vanaf het begin bekritiseerd. De psycholoog William James, broer van de bekende schrijver Henry James, noemde al aan het begin van deze eeuw Freud een begaafde maar bezeten man, en zeker geen wetenschapper. En dat, terwijl James heel sympathiek stond tegenover het begrip onbewuste. De zoektocht naar het kerntrauma, het oedipusconflict of het seksueel misbruik dat een analysant in de vroege jeugd zou zijn overkomen, is al lang niet meer de essentie van een psychoanalytische behandeling, laat staan relevant in de psychoanalytische theorievorming.
Misschien is het ook niet eens zo relevant of psychoanalyse wel een wetenschap is. De term wetenschap zou, volgens velen, niet eens gebruikt mogen
| |
| |
worden voor gebieden als geschiedenis en literatuur. Dus geschiedwetenschap en literatuurwetenschap zouden niet mogelijk zijn.
Ontwikkelingspsychologen, experimentele ontwikkelingspsychologen - meestal geen psychoanalytici, hebben aanwijzingen gevonden dat kinderen voor het eerst een besef van een zelf, van hun eigen subjectiviteit hebben, wanneer zij in staat zijn een verhaal te vertellen. Dat is natuurlijk in eerste instantie een verhaaltje, maar toch. Een mens wordt pas echt mens als hij verhalen kan vertellen. Mensen, zou je kunnen zeggen, maken zich kenbaar aan anderen via verhalen, verschillende verhalen. We zijn allemaal in zekere zin meervoudige persoonlijkheden. We vertellen niet één verhaal, maar diverse verhalen en gaan door met het vertellen van verhalen gedurende ons hele leven. Er is een zekere continuïteit in die verhalen, dat zou je onze persoonlijkheid of de kern van de persoonlijkheid kunnen noemen. Maar er zijn ook tal van varianten, die meer of minder bepaald worden door de omstandigheden of door onze ontwikkeling.
De mate waarin iemand in staat is al deze verschillende verhalen, zeg maar verschillende biografieën, te integreren, zegt iets over de kracht van de persoonlijkheid, over de psychische gezondheid. Als iemand star vasthoudt aan één bepaalde versie, overheerst de neurotische persoonlijke mythe. Wanneer iemand doorschiet naar de andere kant, een te grote veelheid van verhalen, overheerst de chaos, die we dikwijls zien bij psychoses. Dan overheerst ook de angst.
De kracht van de biografie - of die nu auto- of hetero-biografisch is - zit waarschijnlijk in de integrerende functie. Naarmate een biografie allerlei biografische thema's beter kan integreren, is zij geslaagder. Ik denk dat dat zowel geldt voor de persoonlijke, inwendige, of tegenover de analyticus uitgesproken biografie; als voor de publieke, op schrift gestelde en gepubliceerde biografie. Hier vinden literatuurwetenschap, geschiedenis, psychologie en psychoanalyse elkaar. Maar misschien geldt nog het meest dat de schrijver en de analysant (de patiënt) elkaar hierin vinden. In de herschepping van betekenissen, via een nieuw verhaal.
| |
Literatuur:
Baneke, J.J. (1991). ‘Persoonlijkheid of fictie?’ In: J.J. Baneke & H. de Jong (red.) Persoonlijkheid en personage. Over de grenzen van psychoanalyse en literatuur Amsterdam/Atlanta: Rodopi. |
Bruner, J. (1986). Actual Minds, Possible Worlds. Cambridge Mass.: Harvard University Press. |
Crombach, H.F.M. & Merkelbach, H.LG.J. (1996). Hervonden herinneringen en andere misverstanden. Amsterdam/Antwerpen: Contact. |
Haasse, Hella (1997). Zwanen schieten. Amsterdam: Querido. |
Starobinski, J. (1970). ‘L'imagination projective’. In: La relation critique. Paris: Gallimard. |
Wagenaar, W.A. & Crombach, H.F.M. (1995). ‘Verdrongen herinneringen’. Nederlands Tijdschrift voor de Geneeskunde, 139, p. 1275-1279. |
| |
| |
| |
Personalia
Dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog en psychoanalyticus, is verbonden aan het St. Lucas Andreas Ziekenhuis te Amsterdam en aan de Districts Psychiatrische Dienst van het Ministerie van Justitie. Hij is hoofdopleider van de postdoctorale opleiding tot forensisch psycho loog aan de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van de stichting Psychoanalyse en Cultuur. Mede onder zijn redactie verschenen o.a. Dutch Art and Character (1993), Psychoanalyse en Geschiedenis (1996) en Trauma en Identiteit (1998)
|
|