| |
| |
| |
‘Het publiek mag nooit weten, wat wij bestrijden’
Kartini: een nieuwe biografie over een 25-jarige
Wim F. Wertheim
Het leven van iemand die niet ouder dan vijfentwintig jaar is geworden, zal heel zelden inspireren tot het schrijven van een biografie. Nog merkwaardiger wordt dit, wanneer het gaat om een Javaanse vrouw die een eeuw geleden leefde onder het Nederlands koloniaal bewind. Het meest paradoxale van Elisabeth Keesings Hoe ruim een kooi ook is: Leven en lot van Kartini en haar werk is de vraag waarom het nodig was in 1996 in het Nederlands een biografie te publiceren over iemand, over wie nog twaalf jaar tevoren een Nederlandstalige biografie was uitgekomen. In 1977 was immers van de hand van de Indonesische journaliste Sitisoemandari Soeroto in Indonesië een biografie gepubliceerd, die in 1984 werd vertaald: Kartini: Pionierster van de Indonesische onafhankelijkheid en vrouwenemancipatie.
Kort na het begin van de twintigste eeuw werd de naam Kartini een begrip in Nederlandse kringen met belangstelling voor toenmalig Nederlands-Indië. Tot verbazing van ‘Indische oudgasten’ verscheen opeens een boek, met de titel Door duisternis tot licht: Gedachten over en voor het Javaansche volk van Raden Adjeng Kartini, waarin brieven werden gepubliceerd van een jonge Javaanse vrouw, dochter van de regent van Japara (in het noorden van Midden-Java), geschreven in uitmuntend Nederlands, waarin zij blijk gaf niet alleen van grote belezenheid, maar ook van een strijdbare geest en een kritische houding. Zowel tegenover de verstarde hiërarchische gezagsverhoudingen binnen de Javaanse samenleving, als tegenover de koloniale misstanden die vaak voortkwamen uit vooroordelen en gebrek aan kennis omtrent het Javaanse volk. Maar binnen de Javaanse adel, waartoe zij behoorde, kritiseerde zij daarnaast heel scherp de ondergeschikte positie waarin vrouwen vanouds werden gehouden. In een tijd waarin vrouwenemancipatie ook in Nederland nog in een beginstadium verkeerde, bepleitte zij met kracht de gelijkwaardigheid van haar eigen geslacht, waarmee zij in haar eigen gemeenschap en zelfs binnen haar eigen gezin op veel weerstand stuitte. De publikatie van 1911 vond in Nederland plaats zes jaar nadat Kartini, op de leeftijd van 25 jaar, enkele dagen na de geboorte van haar zoontje was gestorven.
Onder Nederlanders met een ‘Indische’ achtergrond en met moderne, ‘ethische’ opvattingen, wekte de persoon Kartini veel sympathie. Figuren als mr. C.Th. van Deventer en Mr. J.H. Abendanon (samensteller en initiatiefnemer tot de uitgave van Door duisternis tot licht) zagen in de verschijning van deze verzameling brieven vooral een steun voor een belangrijk onderdeel van de sinds 1900 van regeringswege gepropageerde goedwillende ‘ethische politiek’: bevordering van de opvoeding van de Indonesische jeugd, en dan met name ook voor vrouwen. Maar door zo sterk de nadruk te leggen op haar aandacht voor het onderwijs voor meisjes, werd Kartini toch in een te beperkt kader geplaatst.
In Indonesië werd ‘Door duisternis tot licht’ in 1922 in Maleise vertaling uitgegeven
| |
| |
Adjeng Kartini (foto uit besproken boek)
| |
| |
door het in Batavia gevestigde Kantoor voor de Volkslectuur; maar pas in 1938, toen het boek opnieuw werd gepubliceerd in een vertaling door de bekende Indonesische schrijver Armijn Pane, werd het door een breder Indonesisch publiek gelezen.
Maar een biografie over Kartini ontbrak vooralsnog. En ook toen in 1945 Marie van Zeggelen een boek over het tragische leven van Kartini liet verschijnen, moest zij zich baseren op de door Abendanon gepubliceerde brieffragmenten en deze aanvullen met een hoeveelheid fantasie. Zij noemde haar boek dan ook: Kartini: Een baanbreker voor haar volk - Een roman.
| |
Nieuw licht op Kartini
Maar omstreeks de souvereiniteitsoverdracht aan Indonesië had Armijn Pane in een inleiding tot zijn in die tijd verschenen herdruk van zijn vertaling van Door duisternis tot licht een geheim onthuld, dat in de Nederlandse editie totaal was verzwegen: Kartini was namelijk niet een dochter van de adellijke hoofdvrouw van de regent van Japara, Raden Adipati Ario Sosroningrat, maar van diens ‘bijvrouw’, een vrouw uit het gewone volk.
Enkele jaren later, in 1954, werden nadere bijzonderheden over deze onthulling, die nieuw licht wierp op de levensloop van Kartini, meegedeeld in een boekje van nog geen tachtig bladzijden. Het boek was geschreven door een gewezen bestuursambtenaar in Indië, dr. H. Bouman, en was getiteld Meer licht over Kartini. Bouman heeft stellig zijn best gedaan om in Door duisternis tot licht ontbrekende correspondentie met Kartini in handen te krijgen, maar was daar maar zeer ten dele in geslaagd. Terecht schreef hij daarom:
‘Het is nog niet mogelijk de biografie van Kartini te schrijven. Allereerst zijn er nog teveel brieven niet bekend geworden. Bovendien bestaan er teveel tegenstrijdige verklaringen over haar omgeving, karakter, houding ten opzichte van het huwelijk enz., dan dat ik het zou wagen haar levensbeschrijving te geven’ (p.7).
Uit het vorenstaande wordt duidelijk, dat de heer Abendanon in zijn selectie voor de tekst van Door duisternis tot licht met opzet uit Kartini's brieven passages heeft weggelaten, die hetzij voor de betrokken familie, hetzij voor het Nederlandse publiek - en misschien ook voor het Nederlands-Indische bewind - gevoelige gegevens zouden kunnen openbaren. Polygynie bestond onder de Islamitische adelsgeslachten op Java - maar naar buiten toe trad alleen de ‘garwa padmi’, de hoofdvrouw, op als echtgenote van de bestuurder en als opvoedster van de kinderen. De bijvrouw, de ‘garwa ampil’, bestond voor de buitenwereld niet. Door Boumans onthulling in 1954 werd een psychologische verklaring mogelijk voor Kartini's opstandigheid, zowel tegen de achterstelling van vrouwen als tegen de hiërarchische gedragsregels binnen de Javaanse aristocratie. De eerste die hierop wees, was de sociologe Dr. Cora Vreede - de Stuers. In haar aan de Parijse Universiteit in december 1957 verdedigde proefschrift L'émancipation de la femme indonésienne, naderhand in het Engels verschenen onder de titel The Indonesian Woman: Struggles and Achievements (1960), schrijft zij:
‘A recent publication about Kartini casts a revealing light on the exceptionally independent character of this girl; in it the fact is disclosed that she was the daughter of one of the wives of the Regent of Japara who was not the raden aju, the principal wife. This fact, not mentioned by Abendanon, explains perhaps the ardor with which Kartini voiced her antipathy to the evils of polygamy. She knew at first hand the suffering it cost her mother, confined to the back of the house, and the raden aju, too, who brought Kartini up as her own child (...). It is not surprising that this girl, forward for her age as so many girls of her generation must have been because of all
| |
| |
these hidden sufferings, expressed herself in such impetuous terms against the society around her’ (p.54). In een voetnoot vermeldt Cora Vreede dat Bouman erin geslaagd was een flink aantal totdusver niet gepubliceerde brieven van Kartini uit privécollecties te achterhalen, en dat zijn onderzoek hem in staat stelde ‘to give a more complete picture of this girl's life - less sentimental, more perspicacious and independent - than the image which legend had created’.
In Indonesië - intussen onafhankelijk geworden - leidde Boumans onthulling in de jaren zestig tot nader onderzoek naar Kartini's afkomst. Informaties van overlevenden en nakomelingen uit Kartini's gezin waren hierbij van grote betekenis. Niet alleen de naam van Kartini's eigenlijke moeder, Ngasirah, kon worden getraceerd, maar zelfs een portret van haar kwam voor de dag (opgenomen in Keesings biografie). Bovendien bleek de positie van Ngasirah in het gezin van de regent veel belangrijker, dan men uit de door Bouman gebezigde term ‘bijvrouw’ zou afleiden. Ngasirah was namelijk de eerste, wettige vrouw van Kartini's vader Raden Mas Sosroningrat, die het huwelijk met haar sloot toen hij districtshoofd van Majong was. Uit dat huwelijk waren al drie zoons voortgekomen toen Kartini in 1879 geboren werd. Intussen had Sosroningrat in 1875 een nieuw huwelijk gesloten, ditmaal met een adellijk meisje, Moerjam geheten, die vanaf 1880 als Raden Aju zijn ‘first lady’ zou zijn in zijn nieuwe functie als regent van Japara. Terwijl Bouman het terecht nog niet had aangedurfd, een toch nog grotendeels op Door duisternis tot licht te baseren biografie te schrijven - in zijn eigen boekje komen ook nogal wat vergissingen voor - konden in Indonesië schrijvers, op basis van persoonlijke inlichtingen van familieleden van Kartini, zich aan de taak zetten een biografie van Kartini te schrijven die niet langer uitsluitend gebaseerd was op het door Abendanon en diens vertalers aan een breder publiek prijsgegeven materiaal.
Op deze manier begon de later wereldberoemd geworden schrijver Pramoedya Ananta Toer in de vroege jaren zestig aan een levensbeschrijving van Kartini, waarvan destijds twee deeltjes in druk verschenen onder de titel Panggil aku Kartini sadja (‘Noem mij maar Kartini’, een zinnetje uit de eerste brief van Kartini aan Stella Zeehandelaar). De overige twee delen, die al gereed waren gekomen, zijn niet meer gepubliceerd als gevolg van de door generaal Suharto in de jaren 1965/66 ontketende contra-revolutie. Deze had tot gevolg dat Pramoedya al in oktober 1965 in langdurige gevangenschap en verbanning geraakte, en vele van zijn manuscripten en verder materiaal ten offer vielen aan vandalisme.
In april 1997 zijn de beide eerder verschenen delen in Jakarta samen in boekvorm heruitgegeven. Hoewel Pramoedya van Kartini's stamboom niet volledig op de hoogte was, bracht zijn analyse toch een aantal belangrijke facetten naar voren, die in andere geschriften over Kartini ontbreken. Zonder een verband met Kartini's afkomst uitdrukkelijk te leggen, suggereert Pramoedya, dat Kartini's sterk democratische principes, haar opstandigheid tegen het Javaanse feodale stelsel en haar liefde voor het Javaanse volk, niet geheel los kunnen worden gezien van haar geboorte uit een volksvrouw en het zo ontstane besef dat de feodale verhoudingen zich uitstrekten tot haar eigen gezin.
In de jaren zestig werden in de Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde twee belangrijke artikelen van Dr Vreede-de Stuers geplaatst (dl.121, 1965, pp.233 vv.; dl.124, 1968, pp.368 vv.), evenals een bijdrage van Kardinah Reksonegoro, een toen nog in leven zijnde jongere zuster van Kartini (dl. 122, 1966, pp.283 vv.). In deze artikelen vond men aanvullende informatie over Kartini en haar familie, waarbij ook
| |
| |
een complete stamboom.
In de jaren zeventig verscheen, zoals eerder al vermeld, opnieuw een biografie over Kartini, die deze keer, behalve op de vroeger gepubliceerde brieven van Kartini, was gebaseerd op gesprekken met Kartini's toen nog levende jongere zuster Kardinah. Sitisoemandari, die de artikelen van Cora Vreede in de Bijdragen kende, zocht de stokoude Kardinah in het bergoord Salatiga op. Als Indonesische vrouw en feministe was zij in staat Kartini in haar milieu en in haar tijd te plaatsen. Ook kon zij op basis van wat in de jaren zeventig bekend was een fijnzinnig en genuanceerd beeld schetsen van Kartini's idealen en van haar persoonlijkheid - niet als een legendarische figuur, maar als een mens van vlees en bloed.
Het zou de eerste min of meer volledige biografie over Kartini worden. Het leek de definitieve versie van Kartini's leven te worden - maar intussen was er iets in ons land gebeurd, waardoor beide biografieën, van Pramoedya en van Sitisoemandari, in één slag aan een grondige herziening toe waren. In de Nederlandse vertaling van Sitisoemandari's boek treffen wij, op pagina 154, het zinnetje aan: ‘maar wie zal ooit weten wat er in haar hart is omgegaan?’ En dan verschijnt in 1987 een boek, waardoor wij opeens veel te weten komen, van wat er in Kartini's hart is omgegaan.
| |
Eindelijk licht op Kartini
In dat jaar 1987 verscheen de bundel Kartini: Brieven aan Mevrouw R.M. Abendanon-Mandri en haar echtgenoot met andere documenten, bezorgd door F.G.P. Jaquet. In zijn inleiding schrijft Jaquet: ‘Op 11 Augustus kwam ik op het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde met een tamelijk zwaar kistje. Als hoofd van de Afdeling Documentatie Geschiedenis Indonesië was ik bij de heer J.H. Abendanon en diens vrouw in den Haag op bezoek geweest’. Dit kistje bevatte de complete verzameling brieven van Kartini en haar zusters aan de Abendanons, en nog een aantal andere documenten.
Het zijn in het bijzonder de brieven van Kartini aan Rosa Abendanon, die nu met inbegrip van alle door haar man destijds weggelaten brieven en brieffragmenten in druk zijn verschenen, welke ineens een volkomen nieuw licht werpen op de diepste gedachten van de jonge vrouw, en op de achtergrond van handelingen en gebeurtenissen, die tot dusver raadselachtig waren gebleven. Kartini voelde bij haar zulk een geestverwantschap en mate van begrip, dat zij in haar brieven aan deze vrouw haar meest intieme gevoelens en gedachten kon toevertrouwen. Het zal zelden voorkomen, dat een biografie gebaseerd kan worden op zulke authentieke bronnen - en dan nog wel gedachten en gevoelens, met grote openhartigheid in geschrifte, en in prachtig Nederlands, geuit door een jonge Oosterse vrouw zo'n honderd jaar geleden, in een periode waarin Oosterlingen werden geacht tegenover de vijandige buitenwereld hun diepste gedachten te verbergen.
In 1994 publiceerde Bijdragen een kort ‘In Memoriam’ van de hand van Cora Vreede met als titel ‘Siti Soemandari - Ter herinnering’ (dl. 150, pp.207/8). Daarin vermeldde zij, dat Siti Soemandari nog begonnen was aan een herziening van haar eigen biografie op basis van nieuwe feiten die sinds 1987/88 bekend waren geworden. Maar haar achteruitgaande gezondheidstoestand had haar niet toegestaan deze taak te volbrengen. Onder deze omstandigheden kwam Elisabeth Keesing ertoe een nieuwe biografie over Kartini op stapel te zetten.
| |
Elisabeth Keesing, historica en romanschrijfster
Van de achterflap van Elisabeth Keesings bij Querido uitgegeven Hoe ruim een kooi ook is... citeer ik: ‘Vanaf Indonesische postzegels kijkt zij ons aan - maar wie was zij eigenlijk, dat Javaanse meisje, dat prachtige
| |
| |
Elisabeth Keesing
brieven schreef in de taal van de overheerser, en die lang na haar dood nationale heldin werd? In Nederland is ze een bijna vergeten figuur. Het vele dat er, vooral in Indonesië over haar geschreven is vormt een onontwarbare kluwen van waarheid, veronderstellingen, misverstand en verdichtsel. Een recente uitgave van onuitgegeven brieven heeft al voor verrassend nieuw licht gezorgd; nu is het tijd voor een evenwichtige biografie, die teruggaat op de authentieke bronnen’.
Is Elisabeth Keesings biografie over Kartini het werk geworden van een historica of van een romanschrijfster? Beide. Elisabeth Keesing is stellig als een ervaren historica te werk gegaan. Zij heeft zich van te voren niet alleen via de beschikbare literatuur verdiept in de historische achtergrond en de bestuurlijke situatie, aan het begin van de eeuw, van het betrekkelijk kleine en afgelegen regentschap Japara, met zijn veel grootser historisch verleden. Zij heeft ook de nog niet gepubliceerde brieven en andere documenten bestudeerd, die op het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde aanwezig waren.
Elisabeth Keesing had ontdekt dat, ondanks de in 1984 uitgekomen biografie in de bewerking van Cora Vreede, wanneer zij het in een lezing had over Kartini, de naam voor het publiek hetzij volkomen onbekend was, hetzij alleen bekend was als die van een in Indonesië legendarische figuur. Zij wilde de persoon Kartini laten herleven, niet als een legende, maar als een levend
| |
| |
wezen, zoals zij zich in haar werkelijke gedaante geopenbaard had aan haar hartsvriendin Rosa Abendanon. Zo is een gevoelig, en vaak ontroerend boek over het leven van Kartini tot stand gekomen.
Een sterke nadruk kwam daardoor te vallen op het polygynie-vraagstuk, zoals dit gedragsbepalend was voor jonge vrouwen onder de Javaanse ambtsadel, de prijajiwereld. Een aandachtig lezer van Door duisternis tot licht had al uit enkele verspreide passages kunnen aanvoelen, hoe belangrijk dit aspect was voor Kartini's denkbeelden, naast haar strijd voor onderwijs als onderdeel van vrouwenemancipatie, en voor de maatschappelijke vooruitgang van het gehele Indonesische volk.
Maar pas nu, uit de sinds 1987 bekend geworden brieven aan Rosa, bleek hoe allesbeheersend het polygynie-vraagstuk was geweest voor Kartini persoonlijk en voor haar hele levensgeschiedenis. Het is dit aspect, dat voor het eerst grote nadruk krijgt in het eerste deel, getiteld ‘Vijfentwintig jaar’, van Keesings biografie. Daarnaast heeft zij, in het tweede deel met de titel ‘Honderd jaar’, veel aandacht geschonken aan wat ik zou willen noemen ‘Kartini's naleven’, en daarbij belangrijke teksten gereproduceerd uit brieven door Roekmini, de jongere zuster die Kartini het naaste stond, kort na Kartini's dood geschreven aan de familie Abendanon.
Wat Keesing duidelijk niet gedaan heeft, in dit deel over Kartini's naleven, is als historica analyseren waar de vele belangrijke verschilpunten zijn tussen haar biografie en de vroegere pogingen. Daar het niet haar doel was te schrijven voor een beperkte groep deskundigen, maar voor een algemeen Nederlands publiek, wilde zij kennelijk het beeld van Kartini dat zij schetst, niet verbrokkelen door in discussie te treden met vroegere biografen, als Bouman, Pramoedya en Sitisoemandari - Vreede.
Zij laat deze discussie over aan andere historici, die het belangrijk achten de verschillen van haar Kartini-beeld met dat van vroegere, deels op ‘gissingen en onderstellingen’ (Keesing, p.191) berustende levensverhalen, te belichten. Daarmee pas kan verklaard worden waarom het nodig was in 1996 opnieuw een biografie te laten verschijnen over iemand, over wie kort tevoren al een knappe biografie was uitgekomen.
| |
Polygynie als Kartini's persoonlijk probleem
Wij weten al dat Bouman in 1954 in Meer licht over Kartini onthulde, dat Kartini dochter was van een ‘bijvrouw’. Op pagina's 173/4 van de Nederlandstalige uitgave van het boek van Sitisoemandari kunnen wij lezen: ‘Naar aanleiding van het huwelijk van de Regent van Japara met twee vrouwen schrijft dr. Cora Vreede-de Stuers in haar artikel “Kartini; feiten en ficties”, 1965, heel terecht: “Hebben de beide vrouwen, beiden volwaardig echtgenote in Islamitische zin (...) te lijden gehad van de gedeelde genegenheid van de Regent? Als vrouw ben ik geneigd te antwoorden: ja, beiden. En ik geloof niet dat deze zienswijze uitsluitend kan worden verklaard uit het feit dat een Westerse, niet-Islamitische vrouw dit zegt”’.
Sitisoemandari vervolgt: ‘dat Kartini in haar brieven aan Hollandse vrienden geen melding maakte van haar vaders polygamie, moet niet worden toegeschreven aan opzettelijke verzwijging. Waarschijnlijk is de zaak met opzet in de doofpot gedaan door de uitgever van Kartini's brieven, de toenmalige directeur van onderwijs in Nederlandsch-Indië, mr. Abendanon.’
De uitgave uit 1987 geeft een duidelijk bevestigend antwoord op deze veronderstellingen: in haar brief van 21 december 1900 schrijft Kartini aan Rosa Abendanon: ‘Ik heb twee moeders. Nooit heb ik 't iemand verteld - zelfs mevrouw Ovink mijn vertrouwde, moederlijke vriendin niet: Mevrouw, ik heb de hel van nabij gekend - | |
| |
ik heb erin geleefd - een wereld van zieleleed ligt in de jaren, die achter mij zijn begraven’.
Keesing (pp.27/28) citeert het vervolg: ‘Ik heb zien lijden en zelf geleden om 't leed mijner moeder en ... omdat ik ben háár kind... Er waren dagen zoo troosteloos en droef, dat ik hijgde en snakte naar 't einde van mijn aardsch bestaan en zelf had ik een einde daaraan gemaakt - als ik niet zoo ziels liefhad ... mijnen vader.’
Hoe belangrijk het polygynie-vraagstuk voor Kartini was, bleek al uit een in Door duisternis tot licht opgenomen brief van Kartini aan haar Nederlandse penfriend Stella Zeehandelaar van 25 april 1903, in verband met haar plan om met haar zuster Roekmini samen een school in Batavia te stichten: ‘Het publiek mag nooit weten, wát wij bestrijden. Den naam van den vijand, waartegen wij te velde trekken, mag nooit, nooit gehoord worden: polygamie. Weet men dit, dan zal geen mensch ons zijn kind ter opvoeding willen geven’. Pas uit de biografie door Elisabeth Keesing zal het Nederlandse publiek nu kunnen begrijpen, welke overheersende rol het polygamievraagstuk ook in het gezinsleven van Kartini zelf speelde - en bleef spelen.
Het vierde hoofdstuk ‘Drie dolle meisjes’, ‘Het Klaverblad van Drie’, Kartini, Roekmini en Kardinah, gaat vrijwel geheel over dat polygynie-vraagstuk. Er was in 1900 een huwelijksaanzoek binnengekomen bij Kartini's ouders, van een ‘stiefneef’ die patih (onderregent) was in Pemalang, aan de noordkust van Java, en die al een ‘bijvrouw’ met kinderen had. Het uitverkoren ‘slachtoffer’ bleek niet Kartini te zijn, maar Kardinah, Kleintje, ‘ons lieve klimopplantje’, ‘ons troetelkindje’. Kardinah zelf wist het eind december 1900 nog niet. ‘Ze schrijft een opgewekte nieuwjaarsbrief aan de Abendanons en droomt nog van een opleiding in Modjowarno’ (p.70). Maar al spoedig kwam zij het te weten:
‘Mama had Roekmini en Kartini toevertrouwd dat het huwelijksaanzoek Kleintje betrof en Roekmini had Kleintje gewaarschuwd. Het uitstellen van de bekendmaking kwam voort uit medelijden met de twee oudere zussen, omdat de jongere eerst aan de man was’. En Kartini schreef in maart aan Rosa met bittere spot: ‘En Kleintje zelf - die is zoo ingelukkig, dat ze van puur geluk bijna de eeuwigheid was ingegaan. Dat was de oorzaak van haar hard ziek worden (...) daags na 't vernemen dier tijding - (wij achtten 't ons plicht haar te waarschuwen) werd ze ziek en den derden dag zweefde ze tusschen hemel en aarde (...) Kleintje is kalm en gerust - niet bang - dat het huwelijk plaats zal hebben - ze vreest alleen dat oogenblik van alleen zijn met pa en ma...’
Het is haar namelijk nog niet door de ouders verteld. Zodra ze 't haar vertellen zal ze weigeren. ‘Kleintje sterft liever dan dat huwelijk aan te gaan, en als Ma 't haar heeft gezegd, zal ze met of zonder toestemming naar Modjowarno gaan.’ (Keesing, p.71).
Tenslotte bezwijkt Kardinah toch voor de druk van de ouders. Vader Sosroningrat had een hartkwaal en moest ontzien worden. Kartini schrijft: ‘Als vader door haar schuld dood ging, zou ze het zich blijven verwijten. Maar, zegt ze, jullie moeten weggaan, jullie (Kartini, Roekmini en Kartono) moeten de strijd voortzetten’ (p.75).
Hun werkelijke gevoelens weten de drie ‘dolle meisjes’ voor iedereen te verbergen. Ook in de brieven, die Kartini na voltrekking van het huwelijk aan vriendinnen schrijft, lijkt alles rozengeur en maneschijn. Maar Kartini blijft in haar brief aan Rosa realistisch: ‘Wij moeten alle lichtzijden opzoeken en als er geen is, dan de donkere wat oppoetsen’ (pp.87/88). Die ‘donkere zijde’ kwam maar al te duidelijk aan het licht, toen Kartini met Roekmini en Mama, na ontvangst van een briefje dat klonk als
| |
| |
De drie zusjes: Kartini, Kardinah en Roekmini (foto uit besproken boek)
| |
| |
een wanhoopskreet, Kardinah in april 1902 in Pemalang kwamen opzoeken. Kartini schrijft over dit bezoek, dat Kardinah er goed uitzag en ook de verhouding met haar man leek goed. En zijn kinderen zijn ‘hare lichtstralen in huis’. Maar dan komt het: ‘Maar nu 't andere, o, mijn arm, arm zusje! In welk een hel is ons kind terecht gekomen! Zij heeft mama 't een en ander verteld, en ma hoorde haar aan met vochtige ogen (...) Alleen staat zij daar met een oude trouwe gediende, tegenover eene heele bende, die haar 't leven willen verbitteren. Zij doet alles zelf en alleen met haar oude baboe’ (Kartini, 1987, p.161). En Keesing citeert verder: ‘Allemaal hebben zij zus gewaarschuwd, om niets te gebruiken, wat door die andere is klaargemaakt. Als zij zoo wreed kan zijn tegenover hare eigen kinderen, hoe dan tegenover zusje, dat hare doodsvijandin is!’ (p. 88). De brieven van Kartini zijn vol bitterheid over Dr. Snouck Hurgronje, die beweerd had dat de moslimmeisjes het in een polygaam huwelijk ‘heel goed’ hadden.
Sitisoemandari zal veel vertrouwelijke mededelingen van Kardinah hebben gehoord. Maar hoogstwaarschijnlijk heeft Kardinah over de ellende rondom haar eigen huwelijk niets verteld aan Sitisoemandari toen die haar, als zeer oude vrouw, kwam opzoeken in Salatiga. Uit Sitisoemandari's beschrijving van Kardinah's huwelijk als een volmaakt vreugdevolle gebeurtenis, in overeenstemming met het aan Door duisternis tot licht ontleende beeld, en de toevoeging, dat de drie kinderen die Kardinah in Pemalang aantrof van de overleden vrouw van de patih waren, mogen wij afleiden, dat Kardinah de werkelijke situatie voor haar heeft verzwegen (Sitisoemandari - Vreede, pp. 105/6). Ik kan mij voorstellen, dat juist op dit punt een herziening van haar biografie van Kartini voor Sitisoemandari, psychologisch, niet makkelijk zou zijn gevallen. De enige, die op grond van indirecte aanwijzingen, dat er in de door Abendanon gepubliceerde brieven iets wezenlijks was verzwegen, begreep dat aan Kardinah's huwelijk aspecten waren, die Kartini somber stemden, was Cora Vreede (1968, pp.388/89).
Uit een recente publikatie blijkt echter dat Kartini zelfs tegenover hartsvriendin Rosa niet altijd de volledige waarheid vertelde. Zij had, zoals wij weten, ook een hartsvriendin in Nederland, aan wie zij veel van haar innerlijke strijd blootgaf. In 1995 verscheen een interessant boek, getiteld On Feminism and Nationalism: Kartini's letters to Stella Zeehandelaar 1899-1903, dat Elisabeth Keesing, toen zij haar biografie liet verschijnen, nog niet kende. Het boek staat op naam van Joost Coté, die tevoren, in 1992, ook de brievenverzameling aan de Abendanons, door Jaquet samengesteld en door het KITLV uitgegeven, in een Engelse vertaling had laten verschijnen, met een Introduction, die een fijnzinnige analyse van Kartini's persoonlijkheid bevat (Letters from Kartini - An Indonesian Feminist, translated by Joost Coté, Monash, Clayton, 1992).
Het boek van Coté uit 1995 bevat niet alleen een vertaling van de al eerder bekende brieven aan Stella, gepubliceerd in Door duisternis tot licht, maar ook van passages uit de brieven, die door Abendanon waren weggelaten. En daarin tref ik de volgende passage aan uit de brief van Kartini aan Stella van 17 mei 1902 (Coté 1995, p.111): ‘You will know it is the dearest dream of our parents that all their daughters are married. You will remember father's terrible illness last year, that was the consequence of a serious emotional upset when sister categorically declared herself in opposition to the marriage (...) Can you understand how terribly we suffered? My mediation was called in, I had to use my influence to get her to accept. There I was placed between two utterly dear lives! I had to talk her into it, she who had come to me to seek
| |
| |
help, support, protection and whose ideas I completely shared’.
Deze bekentenis, dat Kartini zelf zich gedwongen voelde om Kardinah te overreden toe te stemmen in het huwelijk, ontbreekt in de nu gepubliceerde brieven aan Rosa Abendanon. Aan de andere kant heeft Kartini waarschijnlijk tegenover Stella verzwegen, dat het wezenlijke bezwaar tegen Kardinah's huwelijk was, dat haar toekomstige echtgenoot al getrouwd was en kinderen had.
En dan tenslotte het huwelijk van Kartini zelf. Zij had een hevige strijd gevoerd, om aan de door haar ouders en andere familieleden opgedrongen ‘plicht’ om Raden Ajoe te worden te ontkomen, en via een opleiding haar eigen weg te kunnen kiezen. Waarom zij tenslotte voor die druk bezweken is, wordt ook in Keesing's boek niet helemaal duidelijk - wel was zij gaan beseffen, hoe moeilijk in die tijd het leven voor een alleenstaande, ongehuwde Javaanse vrouw zou zijn, en dat misschien de status van Raden Ajoe haar toch een betere kans zou verschaffen, om haar voornaamste doel, onderwijs voor meisjes, te verwezenlijken. Maar daarnaast speelde ook stellig een ander motief een rol - hetzelfde motief, dat voor Kardinah beslissend was geweest: zij wilde haar ernstig zieke vader Sosroningrat ontzien - de sterke vrouwen Kartini en Roekmini, bij Keesing afgebeeld op p.95, mochten het leven van de vader, lid van het ‘zwakke geslacht’, niet in gevaar brengen.
Sitisoemandari was al op de hoogte, dat ook Kartini tenslotte in 1903 voldeed aan de wens van haar ouders om te trouwen met een prijaji, Raden Adipati Djojo Adiningrat. Nog in een in 1976 verschenen heruitgave van Door duisternis tot licht schreef prof. Elisabeth Allard in haar ‘Inleiding tot de vijfde druk’ over ‘de weduwnaar’, waarmee Kartini trouwde: ‘Na haar huwelijk zette Kartini haar schooltje voor meisjes voort. De kinderen uit het eerste huwelijk van haar man waren o.m. haar leerlingen’. Sitisoemandari schrijft veel kritischer over de regent: ‘Hij moest en zou Kartini, de bekende figuur, trouwen, maar hij speelde geen open kaart tegenover haar vader, zodat Kartini niet heeft geweten dat de zes kinderen waarover hij had gesproken niet van zijn overleden Raden Ayu waren, maar van drie bijvrouwen. (...) Kartini heeft de zes stiefkinderen als eigen kinderen opgevoed, maar wie zal ooit weten wat er in haar hart is omgegaan?’ (p.154). In een voetnoot (p.179) betwijfelt de bewerkster tevens vertaalster, Cora Vreede, of Kartini's vader van de ware situatie onkundig was. Wij kennen nu de waarheid.
Cora Vreede had gelijk. Vader Sosroningrat was wel degelijk op de hoogte van het feit, dat de regent van Rembang een aantal vrouwen had, met kinderen. Maar Kartini was daarvan evengoed op de hoogte, zoals uit Hoe ruim een kooi ook is blijkt. Op 14 juli 1903 schreef Kartini aan Rosa Abendanon haar eerste brief als ‘gelukkige bruid’: ‘Kent nu de omvang van mijn zalig geluk, mijne vernedering, mijne schande: ik ben de verloofde van den Regent van Rembang, een weduwnaar met zes kinderen en drie vrouwen.’ En de brief vervolgt met de woorden: ‘Meer hoef ik U niet te vertellen, wel? U kent me genoeg’. Ondanks dat Kartini schrijft, dat zij achting heeft voor haar bruidegom, voegt zij er aan toe: ‘Mijn kroon is van mijn voorhoofd af, mijn gouden illusies van reinheid en kuischheid liggen in het zand vertreden’. ‘Nu ben ik niets meer dan de rest, ben ik als duizenden anderen, die ik heb willen helpen, maar wier aantal ik slechts kom vermeerderen’. En in een latere brief schrijft Kartini: ‘Veracht U me, ja? - 't is hard, maar tóch nóg te dragen, maar dat ik mij zelven niet achten kan, zie, dat kán ik niet verdragen’. ‘Mijn maskeradepak is klaar: Roekmini noemt dat mijn doodskleed’ (Keesing, pp. 122/23).
Maar nadat Kartini in Rembang als Raden Ajoe haar intrede heeft gedaan - waarbij
| |
| |
Kartini's zoon Singgih, die volgens zijn tante Roekmini zo op zijn moeder leek (foto uit besproken boek)
haar man Djojo Adiningrat heel wat eisen en voorwaarden van haar heeft moeten inwilligen - lijkt, te oordelen naar haar brieven aan Mevrouw Abendanon, alle leed geleden. In haar eerste brief schrijft zij ‘over haar nieuwe tehuis: “Waar ik het in alle opzichten goed en lief heb, waar wij allen mét en door elkaar gelukkig zijn!”. Dit onderstreepte “allen” is het enige dat naar de andere vrouwen zou kunnen verwijzen. Verder klinkt de brief alsof ze niet bestaan, behalve tegen 't eind nog even “iedereen in huis is lief voor mij”’. En over haar echtgenoot schrijft Kartini, dat zij hem niet alleen heeft leren hoogachten, maar ook heeft leren liefhebben (Keesing, pp.123/24). Elisabeth Keesing voegt er aan toe, dat een lezer van nu zich afvraagt ‘of de brieven die haar nieuw leven als een idylle beschrijven de toestand niet iets mooier voorstellen dan het voor haar werkelijk was.’ In haar nieuwe situatie kán Kartini besloten hebben, als getrouwde vrouw zelfs tegenover Rosa Abendanon niet langer haar diepste gevoelens bloot te leggen. Maar het is denkbaar, dat de situatie voor de drie ‘garwa ampil’ van de regent in zoverre van die in Pemalang verschilde, dat zij van het begin af wisten, dat er boven hen een ‘garwa padmi’ gesteld was, die zelfs tegen haar man het verlangen had geuit, door Kartini te worden opgevolgd.
Lang heeft Kartini in elk geval niet van haar nieuwe levensfase kunnen genieten. Vier dagen na de geboorte van haar zoontje stierf zij. Het schijnt, dat er in die tijd wel eens geruchten opdoken, als zou het geen natuurlijke dood zijn geweest. Ook in de Indonesische tekst van haar biografie vermeldde Sitisoemandari, dat er ten tijde van Kartini's dood allerlei onderstellingen de ronde deden (in de Nederlandstalige versie liet Cora Vreede deze weg). Wat Kartini aan Rosa schreef over haar zuster Kardinah komt hierbij meteen in de gedachten - maar de aanwezigheid van Moerjam en Ngasirah bij de bevalling maakt zoiets toch heel onwaarschijnlijk. Keesing schrijft over de twee moeders dat deze ‘zoals gebruik was, al lang voor de bevalling naar Rembang waren gegaan’ (Keesing, p.126). Wel kreeg Roekmini achteraf gelijk, dat Kartini's bruidstoilet ‘haar doodskleed’ zou worden.
| |
Het regentendom als mannenbolwerk
Uit het voorgaande zou de indruk kunnen ontstaan, dat Hoe ruim een kooi ook is... (de titel slaat op de opsluiting van Kartini op haar twaalfde jaar binnen de muren van de regentswoning in Japara) geheel aan het polygamie-vraagstuk is gewijd. Dit is volstrekt niet het geval. Het hele vijfde hoofdstuk (‘Eén oom en veel raadgevers’) handelt grotendeels over de rol in het emancipatiestreven van de drie zusters van een machtig familielid, de oudere broer van hun goedwillende, maar te zeer beïnvloedbare vader. Deze oom, Raden Mas Adipati
| |
| |
Ario Hadiningrat, regent van Demak, had onder de ethische Nederlandse regeerders de reputatie een zeer vooruitstrevende bestuurder te zijn. In haar voorafgaand hoofdstuk ‘Zestien opheffers’ ruimt Keesing veel plaats in aan de ambtelijke carrière van deze aristocraat, die zij beschrijft als ‘zeer energiek, een bekwaam, hardwerkend, toegewijd en nogal autoritair bestuurder’ (p.48).
Uit Sitisoemandari's biografie zou men de indruk kunnen krijgen, dat de drie zusters in hun oom Hadiningrat een echte geestverwant en medestander vonden (Sitisoemandari - Vreede, pp.77/78). Op basis van Kartini's brieven aan Rosa Abendanon moeten wij afleiden, dat eerder het omgekeerde het geval was. Keesing drukt als begin van haar vierde hoofdstuk een citaat af uit een van Kartini's brieven: ‘Wij kunnen er vast op rekenen, dat oom ons uit alle macht zal tegenwerken - eerst door Vader en als dat niet helpt - dan door wat anders’ (p.79).
‘Oom had het op de begaafde dochters van zijn jongere broer voorzien’, schrijft Keesing. ‘De voorstander van volksontwikkeling was een meester in het diplomatieke “ja maar” dat “nee” betekent, als hij het over onderwijs voor meisjes heeft. Dat zou heel mooi zijn, zegt hij, en voert vervolgens van alles aan waarom het nog niet meteen moet en nog niet meteen kan. En Abendanons idee van kostscholen voor meisjes wijst hij ronduit af’ (pp.82/83). In mei 1901 hoort Kartini tot haar verbazing, dat het door Abendanon ingediende regeringsvoorstel over de meisjesscholen, dat voortkwam uit een suggestie van Kartini zelf, ‘grote tegenstand had ondervonden bij een groot deel van de regenten’ (Sitisoemandari - Vreede, p.101). Wij mogen dus als zeker aannemen, dat ook Oom Hadiningrat tot de tegenstanders behoorde. Ook bij de latere plannen van de zusters om een opleiding te volgen, zoals een studie in Holland, deed hij al wat hij kon om de plannen te verhinderen, vooral ook door Sosroningrat om te praten.
Kartini was overtuigd, dat eerzucht een grote rol speelde in het gedrag van Oom tegenover ‘het klaverblad van drie’. ‘Machtswellust zag ze in Hadiningrat. Er is groot verzet tegen de uitgelekte plannen voor Holland. “Welke rol speelt de Regent van Demak in deze? Neen, neen in het stof, allen die niet buigen voor Z.M. Dat wij niet buigen voor hem, weet hij”’. En dan vertelt Kartini aan Rosa de revolutionaire daad van haar en Roekmini bij de bruiloft van Kardinah: ‘Bij de ontmoeting, toen zusje den bruidegom den kniekus gaf, knielden allen neer. Regenten, Raden Ajoe's, allen aten op de grond, slechts wij beiden hadden stijve knieën, staken als kaarsen boven het gewriemel uit’ (Keesing, pp.91/92).
Uit Keesings biografie wordt duidelijk, dat er in Nederlands-Indië ‘opheffers’ en ‘opheffers’ waren. Kartini en Roekmini behoorden tot de radicalere opheffers, die de bestaande verhoudingen in veel opzichten onaanvaardbaar vonden. Maar andere ‘opheffers’ zagen in het streven van deze jonge vrouwen alleen maar een versterking voor het omstreeks 1900 ook van regeringswege bepleite ‘ethische beleid’ van geleidelijkheid, waardoor vooral de koloniale heerschappij niet in gevaar mocht worden gebracht. Een regent als Hadiningrat behoorde tot deze categorie. Ook de andere Indonesische biograaf van Kartini, Pramoedya Ananta Toer had het door: in zijn onderschrift bij een foto van Hadiningrat en zijn vrouw vermeldde hij, dat de regent zich, bij de oprichting van Budi Utomo enkele jaren na Kartini's dood niet daarbij aansloot, maar een van de oprichters werd van de conservatieve Regentenbond (Pramoedya, 1962, dl. I. p.30).
| |
| |
Handschrift Kartini: eerste bladzij van een brief aan mevr. Abendanon, 1936. (Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde)
| |
Keesing als Kartini's biograaf
De correcties van Keesing ten opzichte van wat vroegere biografen schreven of veronderstelden, worden door haar nergens als zodanig gepresenteerd. Op punten, waar zij twijfelt, laat zij de waarheid weleens in het midden.
Zo was er een duidelijk verschil van mening tussen vroegere biografen wat betreft de sociale afkomst van Ngasirah, de moeder van Kartini. Volgens Pramoedya was deze een vrouw ‘uit het volk’, en was zij de dochter van Modirono, arbeider op de suikerfabriek in Majong (p.33). Op een genealogische tabel (p.37) corrigeert hij dit gegeven in zoverre, dat Modirono hier vermeld staat als ‘mandoer’ (opzichter) op die suikerfabriek. Als bron voor dit gegeven verwijst Pramoedya in een voetnoot naar een artikel, getiteld ‘Lagi tentang Kartini’ (Meer over Kartini), gepubliceerd in het feministische tijdschrift Api Kartini, uit 1959. Saskia Wieringa, die in 1995 aan de Universiteit van Amsterdam is gepromoveerd op een heel belangrijk proefschrift over de radicale Indonesische vrouwenbeweging (The Politicization of Gender Relations in Indonesia: The Indonesian Women's Movement and Gerwani until the New Order), heeft het desbetreffende nummer van Api Kartini kunnen achterhalen, en vermeldt, dat Pramoedya's bron een interview was met Susalit, de zoon van Kartini geboren enkele dagen voordat zij stierf (Wieringa, p.286, nt.38). In zijn voorwoord bedankt Pramoedya inderdaad den heer Susalit, intussen generaal-majoor geworden, voor gegevens die hij van hem had ontvangen (Pramoedya, I, p. XIV).
Maar op een belangrijk punt weken de informaties van Kardinah en andere familieleden af van de mededelingen door Kartini's zoon, waar Pramoedya zich op baseerde: zo zou Modirono geen arbeider, maar copra-handelaar en kiai (godsdienstleraar) zijn geweest.
Nu bestaat de mogelijkheid, dat beide bronnen gelijk hebben. Het is niet uitgesloten, dat Modirono inderdaad, op het moment waarop R.M. Sosroningrat met Ngasirah in Majong trouwde, mandoer was. Maar dat hij dank zij het huwelijk van zijn dochter zozeer kon genieten van de ‘patronage’ door zijn schoonzoon de regent, dat hij een welvarende handelaar kon worden en tevens zich tot godsdienstleraar kon ontwikkelen. Zo zullen Kardinah en andere, jongere familieleden hem gekend hebben. Elisabeth Keesing vermeldt alleen (p.26) dat ‘Kjai Modirono een geëerde godsdienstleraar’ was, en gaat verder niet in op de tegenstrijdige beweringen over zijn aanvankelijke beroep.
Een interessant facet in het totaalbeeld dat Elisabeth Keesing van Kartini schetst, is dat zij de visie zowel van de tijdgenoten van Kartini als van het nageslacht, in Indonesië zowel als in Nederland, telkens plaatst in het licht van ‘de vanzelfsprekendheden van de tijd’ (p.19, p.180). Aan het slot van haar boek doet Elisabeth Keesing ten volle recht
| |
| |
aan het poly-interpretabele wezen van de vrouw die zij heeft getracht uit te beelden. ‘Wie was Kartini? Een veelzijdig en innerlijk snel groeiend mens. Vandaar dat haar brieven op veel manieren geïnterpreteerd kunnen worden. Ze was veelzijdig in haar belangstelling, veelzijdig van aanleg, ze leefde in twee culturen; en ze kon en durfde te denken, voelen, begrijpen en handelen’. En daarna volgt een hele pagina vol innerlijke tegenstrijdigheden in Kartini's karakter en gedrag (pp. 193/4).
In haar doel, voor een breed Nederlands publiek de legende Kartini weer tot een levend, maar heel uitzonderlijk mens te herleiden, is zij stellig geslaagd. Zij hoopte, dat het boek, in Indonesische vertaling, ook voor Indonesische lezers zonder kennis van het Nederlands toegankelijk zou worden en het ziet er naar uit, dat ook deze wens in vervulling zal gaan.
Teneinde een breder Indonesisch publiek in het land zelf te bereiken, heeft zij zich praktisch onthouden van een wezenlijke poging, de pijnlijke vraag te bespreken of de door Kartini nagestreefde doeleinden in het huidig Indonesië in de afgelopen honderd jaar zijn gerealiseerd. Zij stelt wel even, voorzichtig: ‘Van het vele waar zij op hoopte, voor werkte, voor leed is wel iets tot stand gekomen’. Dat ‘iets’ blijkt vooral te bestaan in enkele uiterlijkheden, en in gerealiseerde mogelijkheden voor vrouwen om tot hoge functies op te klimmen. Maar als Keesing daaraan toevoegt: ‘of ze leiden protesten tegen te strenge verboden of tegen te lage lonen, tegen ontbossing’, dan laat zij onbesproken, welke gruwelijke risico's de meestal jonge vrouwen, die het erop wagen, in werkelijkheid lopen. Het zinnetje: ‘Want zo volmaakt als de gelukkige opheffers van honderd jaar geleden de toekomst droomden, is het heden niet’ klinkt voor wie bekend is met de werkelijke situatie voor de vrouwenemancipatie in het huidige Indonesië wel heel erg diplomatiek.
Het is te begrijpen, dat de schrijfster in een boek, waarvan zij hoopt dat het ook door velen in Indonesië gelezen zal worden, de zeer ernstige kritiek, die van zeer deskundige zijde geuit is precies op de wijze, waarop onder Suharto's ‘Nieuwe Orde’ de door Kartini met zoveel gloed bepleite en bevorderde vrouwenemancipatie juist in het tegendeel is verkeerd, niet heeft willen benadrukken. Wie geïnteresseerd is in een analyse van wat er van Kartini's idealen in het Indonesië van ‘honderd jaar later’ werkelijk ten slotte is terecht gekomen, kan worden verwezen naar het proefschrift van Saskia Wieringa.
Kartini's strijd voor vrouwenemancipatie dient derhalve in het Indonesië van vandaag juist met verdubbelde kracht gevoerd te worden - en bij de jongste generatie vrouwen schijnt dat inzicht op het ogenblik te rijpen.
Elisabeth Keesing, Hoe ruim een kooi ook is: Leven en lot van Kartini en haar werk, Querido (Amsterdam), 1996, 212 blz, f 35,-
| |
Personalia auteur:
Wim F. Wertheim, geboren 1907 in St. Petersburg, studeerde rechten in Leiden (promotie in 1930), gehuwd met mr. Hetty Gijse Weenink, in 1931 uitgezonden naar Nederlands-Indië als rechterlijk ambtenaar; in 1936 benoemd als hoogleraar aan Rechtshogeschool te Batavia. Na internering tijdens Japanse bezetting benoemd tot hoogleraar sociologie en moderne geschiedenis van Indonesië aan de Universiteit te Amsterdam; 1973 gepensioneerd, woont in Wageningen.
|
|