Post
In Biografie Bulletin 1997/1 lees ik in het artikel van Arjen Fortuin het volgende: ‘Het tweede deel van een biografie is zelden het interessantste stuk. De biograaf heeft in het begin van zijn verhaal de karaktertrekken van zijn held uiteengezet en vervolgens aan gegeven hoe zijn persoonlijkheid tot wasdom komt’, enz.
Een prachtige zin, maar een standpunt, waarover nogal wat te zeggen valt. Het brengt mij op de gedachte dat er over de kwaliteiten die aan een biograaf gesteld dienen te worden, wel het een en ander te zeggen is. 1. Doel- en vraagstelling. Evenals bij welk onderwerp dan ook, dient de biograaf vooral nieuwsgierig te zijn naar de aard, de bekwaamheden en de loopbaan van de door hem uitgekozen persoon. Het lijkt mij ongewenst dat al van te voren, zoals hierboven gesteld, geacht wordt hem of haar een held of heldin te vinden. Voor een geschiedkundige is het voldoende te vermoeden dat de persoon in kwestie in enig opzicht belangrijk is geweest. Een biografie over niets of niemand is niet belanggwekkend en is ook geen biografie, maar een tijdverhandeling of iets van dien aard. De biograaf zou wel gek zijn om aan het begin van zijn stuk de karaktertrekken van zijn hoofdpersoon uiteen te zetten. De lezer(es) is dan immers niet nieuwsgierig meer. Aan de hand van zijn doelstelling onderzoekt hij een aantal zaken, waaruit het karakter en de persoon van de onderzochte langzaam maar zeker te voorschijn komt. Eerst aan het einde van zijn laatste deel geeft hij een samenvatting van al de zaken die hij onderzocht heeft.
2. Eerste vraag: Is er al een biografie over de man (verder maar spreken over de man)? Gaat het om een min of meer bekend persoon? Als er al over hem is geschreven: zijn er nieuwe belangrijke feiten te melden. Zo neen, begin er niet aan.
Dat de biograaf van De Ruyter R. Prud'homme, een boek schreef over een man waar al enige biografen hun tanden in hebben gezet, is voor een zo jonge, onervaren onderzoeker niet verstandig. Een verstandige promotor raadt zo'n studie dringend af. Het boek is al voor verschijnen besproken in het radioprogramma OVT van de VPRO. In dit programma deed de schrijver voorkomen dat hij wat nieuws had te vertellen (De Ruyter maakte de Theemstocht wegens ziekte niet mee, was bevriend met De Witt, allemaal gegevens die reeds lang bekend waren en die mij op de lagere school zijn verteld). Het slotoordeel over zijn dood doet de wetenschapper ijsen.
3. Voor het schrijven van een biografie is een heel stuk levenservaring nodig. Die heeft men niet als AIO van 25 jaar, maar ook mannen op leeftijd kunnen zich ernstig vergissen, zoals de biografieën van Van Dijk en Boogman over Van de Spiegel duidelijk maken. De eerste is geen vakman, dat is hem natuurlijk niet kwalijk te nemen: iedereen mag schrijven wat hij wil. Maar hij heeft zijn held, want dat is ‘ie, niet werkelijk door. Eigenlijk is de man voor hem een raadsel. Over de tweede kan men kort zijn: hij heeft niet de moeite genomen zich op de hoogte van de stand van de geschiedschrijving te stellen en heeft ook niet aan toch hoogst noodzakelijke bronnenonderzoek gedaan. Daarmee heeft hij overigens een universitaire traditie, waarin namen als Fruin, Vreede en Colenbrander, ruimhartig voortgezet.
4. Dat brengt me op het volgende punt: over een ‘held’ willen schrijven, houdt meestal een beoordeling in en komt de objectiviteit niet ten goede. Of hij een held blijkt te zijn, zien we onderweg wel, maar gaan we echt van tevoren niet vertellen.
F.B. Schotanus
Loenen
(Door de redactie ingekort)