Welke bronnen?
Over de biografie van Abraham Tuschinski
Henk van Gelder
Hoewel ik volstrekt niet te klagen heb over de positieve bespreking die Hans Schoots in het vorige Biografie Bulletin wijdde aan mijn boek over de vooroorlogse bioscoopmagnaat Abraham Tuschinski, wil ik enkele door hem opgeworpen suggesties en vragen niet onbeantwoord laten.
Schoots stelt om te beginnen vast dat ik 169 pagina's van mijn relaas niet heb gepretendeerd ‘alle aspecten uit het leven van zijn hoofdpersoon’ uit de doeken te doen. Vervolgens schrijft hij: ‘Zo was er over Tuschinski's privéleven bij uitgebreider onderzoek vermoedelijk wel wat meer te zeggen geweest, maar de auteur heeft zich vrij nadrukkelijk beperkt in zijn research. Uit zijn verantwoording is zelfs niet met zekerheid af te leiden of hij archiefmateriaal heeft geraadpleegd of zich heeft gehouden bij gepubliceerde bronnen, zoals Tuschinski's memoires en die van een aantal tijdgenoten, de literatuur over de Nederlandse film- en kleinkunstgeschiedenis en de talrijke krantenen tijdschriftenartikelen over het publieke optreden van Tuschinski.’
Laat ik het maar eerlijk zeggen: die passage zit me niet lekker. Hoewel hij, geloof ik, niets kwaad in de zin had, suggereert Schoots dat ik niet veel meer heb gedaan dan met schaar en lijmpot een onderhoudende collage maken uit eerder gepubliceerd materiaal. In werkelijkheid zijn de bestaande publikaties, waaronder Tuschinski's memoires die overigens alleen over zijn zaken gaan en niet over zijn privéleven, uiterst onbetrouwbaar. Wat voor diverse voor mijn voorgangers decennialang aan die memoires is ontleend - of aan krantenartikelen die zelf op die memoires waren gebaseerd - blijkt voor een aanzienlijk deel te bestaan uit een combinatie van sterke verhalen en anekdotes met twijfelachtig waarheidsgehalte. Wat ik er in mijn boek van heb gebruikt, is ofwel gecheckt, ofwel ontzenuwd, ofwel geciteerd met de nadrukkelijke kanttekening dat het niet viel te controleren. Betrouwbaar archiefmateriaal was slechts mondjesmaat voorhanden. Zo is Tuschinski's vooroorlogse bedrijfsarchief, ondergebracht in het toenmalige hoofdkantoor te Rotterdam, tijdens het bombardement van mei 1940 vernietigd. Ook persoonlijke brieven zijn er niet meer, als ze al ooit bestaan hebben. Bij mijn weten is Tuschinski nooit in staat geweest in het Nederlands te schrijven. Jarenlang heeft hij zelfs met een stempeltje op zak gelopen, waarop zijn handtekening stond. Over de mogelijke stichting van een Tuschinski-theater in Den Haag vond ik interessante stukken in het Haags Gemeentearchief, het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie bleek onder meer te beschikken over enkele onthullende verradersbrieven over de (joodse) Tuschinski's en in het Amsterdamse Gemeentearchief bevond zich een fraaie knipselcollectie en een politierapport over een belangrijk incident tijdens de bezetting. Veel méér was er niet te vinden.
Dat ik bij ‘uitgebreider bronnenonderzoek’ nog wel meer details had kunnen opsporen over Tuschinski's privéleven, is niet waar. Was het maar zo, dan had ik daar echt wel naar gezocht. De nooit eerder gepubliceerde bijzonderheden, onder meer over 's mans