kend. Dat zijn al met al schaarse gegevens. Enigszins oneerbiedig gezegd zou men kunnen stellen dat hij zijn subject terugbrengt tot een skelet, zonder daarbij onvermeld te laten hoe dat allengs is aangekleed en versierd. Hij laat die aankleding weliswaar in haar waarde, maar het gaat hem allereerst om de naakte waarheid van de historische figuur. Door deze plastisch in haar tijd te plaatsen, en tegen de achtergrond van haar omgeving en leefomstandigheden, levert hij ook een kleine cultuurgeschiedenis. Het opmerkelijke en bewonderenswaardige is dat hij, met zijn beperkte aandacht voor de basis-realia, de persoon van Maria aantrekkelijker weet voor te stellen dan menige devote aankleder. De Maria van Makarian is bovenal geloofwaardig.
De auteur zegt in zijn inleiding over zijn bedoeling het volgende: ‘Het is niet de opzet van dit boek om een theologische verhandeling te geven, noch om de knuppel in het hoenderhok te gooien, hoewel dat altijd goed verkoopt, zeker als het om godsdienstzaken gaat. Het beoogde doel is bij benadering het portret te schetsen van deze in mysteriën gehulde Galilese die de “Koningin der hemelen” is geworden, en hier en daar op historisch gebied meer duidelijkheid te scheppen, in de hoop dat dit onderwerp in gelijke mate zowel katholieken als protestanten, of niet-gelovigen, interesseert.’ Hij ‘herleest’ haar geschiedenis en hij onderscheidt steeds wat werkelijk tot de geschiedenis behoort, wat tot de mythe en wat tot het geloof behoort.
Een van zijn grote verdiensten is dat hij Maria een plaats geeft in haar volk, het joodse, en in zijn geschiedenis en cultuur. Het gaat om een meisje uit Nazaret, een onbelangrijk dorp in Galilea. Hij laat haar ongeveer achttien jaar voor het begin van de christelijke jaartelling geboren worden en haar zoon Jezus ter wereld brengen als zij veertien is. omtrent de leeftijd die zij bereikt heeft wanneer zij sterft doet hij geen mededelingen, om de eenvoudige reden dat daarover geen feiten bekend zijn.
De gegevens zijn van begin tot einde karig. ‘Eigenlijk,’ schrijft Makarian, ‘kennen we het leven van Maria uitsluitend via dat van haar zoon.’ Toch kan hij het meisje van Nazaret in haar jeugd goed beschrijven: over het landschap, de behuizing, de dorpszeden, de Joodse specifieke leefgewoonten is tamelijk veel bekend, en Maria is aanvankelijk een vrouw als alle andere; zij kan hoogstwaarschijnlijk lezen noch schrijven; ze lijkt voorbestemd tot een normaal huwelijk. Maar dan grijpt de hemel in. Verloofd met Jozef, uit haar dorp, raakt ze in verwachting zonder gemeenschap met hem, of een andere man, gehad te hebben. De maagd Maria zal een kind baren. En daarmee wordt zij een probleem, althans voor wie niet kan geloven dat zij tegen alle wetten van de natuur in door de Heilige Geest is bevrucht. Er komt een niet geringe moeilijkheid bij doordat ‘er evenveel Maria's zijn als evangelisten. Alle vier hebben zij een verhaal met een bepaalde strekking, en geen geschiedenis geschreven’. Alle vier werden zij meer door de strekking gedicteerd dan door de concrete feiten. En: op het moment dat twee van hen, Matteüs en Lucas, schrijven, verkondigen de volgelingen van Christus nog niets over Christus' kindertijd en over Maria's maagdelijkheid. Deze aspecten behoren tot de oral history. De zogenaamde kindheidsevangeliën, de verhalen waarin het meeste over Maria wordt medegedeeld, verschijnen pas in het jaar 80, ruim tachtig jaar na de feiten.
Voor Makarian ligt het beslissende moment in Maria's leven in haar aanvaarding van de goddelijke boodschap door de engel Gabriel, en wel doordat hij in haar ‘fiat’ meer ziet dan de gehoorzame onderdanigheid van ‘de dienstmaagd des Heren’: ‘Zij heeft wel degelijk haar zegje te doen - God vraagt het van haar! - en zij verwerft door haar fiat een