Biografie Bulletin. Jaargang 7
(1997)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
De schaduw van Hans van der Kallen
| |
[pagina 133]
| |
Havank (foto: Gerard van Wageningen)
| |
[pagina 134]
| |
Veel van de genoemde factoren projecteert de auteur in en rond de verhaalfiguur die na enige tijd zijn boeken èn zijn eigen leven begon te beheersen: de Schaduw. In diens manier van leven creëerde Havank een droombeeld voor het zijne. Hij slaagde er niet in dat beeld in werkelijkheid om te zetten. Hier volgt een bloemlezing. | |
Het Gymnasium Augustinianum‘Het waren beroerde jaren,’ (Vier vreemde vrienden, 1939) die tijd waarin hij bij de Paters Augustijnen ‘een humanistische opvoeding’ ontving, vertelt de Schaduw in Hoofden op hol (1939) over zijn kostschooltijd, omdat hij iedere morgen klokke vijf uit bed werd gejaagd. Lichtelijk overdreven: de discipelen werden in Eindhoven om zes uur gewekt, op zondag om half zeven.Ga naar eind4. De beperkte rooktijd leerde de gymnasiast omzeilen door zich te bekwamen in ‘het berekenen van de onnozelheid van surveillerend personeel’; hij rookte bij open ramen. Werd iemand betrapt op overtreding van het reglement, dan volgde er rookstraf, of een ‘pensum’ dat bij inlevering werd opgeborgen in de wijde mouwomslagen van een der Augustijner surveillanten. Thema's of proefwerken maken voor vreemde talen werd soms ridicuul door de voorgeschotelde zinnen: ‘Als edelstenen van wijsheid en menselijk denken, draag ik echter met mij mee de diepzinnige waarheden, die mij op kostschool door wijze leraren werden voorgehouden, volbloed koeien van waarheden, als daar zijn: De duisternissen wijken, wanneer de zon opgaat of Als de ochtend aanbreekt, weten wij dat de nacht voorbij is’ (Polka Mazurka 1939). Ook tijdens lessen was de leerling het niet altijd eens met de docenten: ‘Dickens,’ besloot hij [de Schaduw, J.P.], ‘die realistische dromer. Ik was twaalf jaar toen ik tijdens een Kerstvacantie voor 't eerst David Copperfield las.’ Hij glimlachte. ‘Nòg heb ik altijd een zwak voor Dora Spenlow en Agnes Wakefield, voor Mr. Micawber en Betsy Trotwood...’ ‘Ik,’ zei Derick, ‘kan Dickens niet uitstaan.’ De kennismaking met het werk van Charles Dickens was voor Havank uitermate vruchtbaar; in heel wat romans komen verwijzingen naar personages of situaties voor.Ga naar eind6. De auteur ging hem meer aan het hart dan hijzelf besefte, want hij maakte er een fraaie vergissing door. Hij werd zelf namelijk geboren om elf uur op de stormachtige avond in februari 1904. In verband met die gebeurtenis vertelde hij aan een Friese journalistGa naar eind7. dat zijn voorkeur voor Dickens voortkwam uit het feit dat David Copperfield ook in een stormachtige februarinacht werd geboren. Tijdens zijn zwervend leven had Hans natuurlijk vaak geen naslagwerk tot zijn beschikking, en in dit geval verwisselde hij David Copperfield - geboren in maart - met Dickens zelf, die in februari ter wereld kwam. ‘Hans was doted on Charles Dickens. He used to say to me, after he had been writing: “You know, I think I am Charles Dickens incarnated, reincarnated.”’ vertelde Hans' Engelse echtgenote Cynthia van der Kallen-Vickers tijdens een interview.Ga naar eind8. De auteur moet dat gedacht hebben na de voltooiing van een romanfragment met een maatschappelijk-kritische inslag zoals de Havanklezer die wel vaker ontmoet. | |
LocatiesHavanks behoefte aan verschillende locaties | |
[pagina 135]
| |
leidde op den duur tot zwerftochten door Frankrijk - van Parijs naar de Provence en Bretagne, Italië - van Rome naar Napels en omgeving, door Engeland van Londen naar Devon of de omgeving van Oxford. Ook Mallorca (Spaanse pepers, 1954, vooral de villa Las Golondrinas) kwam aan de beurt in de jaren vijftig, toen het leven in Frankrijk hem te duur werd. Wat de omgeving van zijn verblijfplaats hem te vertellen had, is in de romans terug te vinden, en zo nauwkeurig geschetst, dat de Havank-toerist alles nu nog kan fotograferen. Een enkele keer, als bij de Bretonse villa van professor Cyril Forster (In memoriam de Schaduw 1948), past hij de situatie aan bij zijn organisatie van gebeurtenissen: de exprof van Cambridge kweekt daar namelijk reuzenspinnen, Aranea's die de rol van de mens in de wereld op den duur moeten overnemen. Zulke wezens vragen veiligheidshalve een forse ommuring van de tuin, en niet het struikgewas dat er in werkelijkheid stond en staat. Over de Schaduw schrijft de auteur in De zilveren hazewindGa naar eind9.: Voor de nachtelijke vaart door de aan klippen zeer rijke, gevaarlijke wateren van ‘Parijs-tussen-Middernacht-en Morgengloren’ kon men geen betere loods aan boord nemen dan: inspecteur Carlier, Charles Carlier, wijd en zijd bekend als De Schaduw, hoewel er collega's van de Veiligheidsdienst waren die hem liever Karel de Dikke of Karel de Stoute noemden. De Schaduw dan - het is reeds herhaldelijk betoogd - kende nachtelijk Parijs als een diaconiemannetje het Vondelpark. Hij wist waar de rode lantaarn uithing en wanneer de stormbal in de mast gehesen diende te worden, en veelal was hij het die aan alle posten deed seinen: ‘Weest op uw hoede!’ Datzelfde kon ook van Havank gezegd worden na zijn vroegere vakantie-ervaringen in Parijs en zijn latere jarenlang verblijf daarGa naar eind10., onder begeleiding van zijn Franse vriendin Geneviève Arnould - die hem ook vergezelde in Bretagne en de Provence - en zijn Engelse gezellin Phyllis Townsend, die hij in 1940 naar Cassis zou brengen, zodat zij op een Engels oorlogschip naar Engeland kon ontsnappen. In 1943 publiceerde hij in het Londense Vrij Nederland een verhaal over hun gezamenlijke herdenking in de Provence van koninginnedag op 31 augustus onder de titel ‘1940’. We zullen beide dames nog ontmoeten. Havanks nachtelijke ervaringen deed hij deels op onder leiding van een politieman, die hem soms meenam bij een overval op een ‘nachttent’, en die hem leerde wat speurwerk bij de politie in feite vereiste: ‘C'est l'instinct du chien de chasse, le flair qui pour certains policiers est un don inné qu'ils n'expliquent pas...’, zoals de Schaduw dat had geleerd van een oude commissaris die hem de ‘Kleine Catechismus’ van het vak bijbracht. (Deurwaarders delirium 1950) Overigens is er één bewering in bovenstaand Hazewind-citaat, die niet op de auteur van toepassing is: de omschrijving ‘Karel de Dikke’, want Hans was lang en slank. In Polka Mazurka deelt de verteller mee dat de anti-clericaal getinte Schaduw ‘een spijkerharden afkeer’ had van moraaltheologen. Hans van der Kallen had dat in 1934 al over zichzelf meegedeeld in een brief aan Annie van den Berg, de latere schrijfster Annie Ferwerda-van den Berg, toen hij mopperde over het voortdurende gemoraliseer van predikanten tijdens hun zondagse kanselbeurt.Ga naar eind11. Als Charles C.M. Carlier dan ook op het marktpleintje van Tourettes-sur-Loup tegen zijn rechercheur Flippie zijn bewondering uitspreekt over die locatie, brengt die tevens Havanks veranderde geloofssituatie onder woorden: ‘Dit is het paradijs,’ zei de Schaduw prompt. ‘En het verhaal van dat verloren Paradijs is bepaald uitgedacht in mistige landen.’ | |
[pagina 136]
| |
niet met de orthodoxe theologie, maar het klopte precies met het oprechte geloof van de Schaduw, en dat is tenslotte waar 't op aan komt; want Carlier is een keihard gelovige en vroom anarchist, en hij had hier gaarne de zon zijn geloofsbelijdenis tegemoet gezongen, maar het middeleeuwse décor maande in deze tot voorzichtigheid, want, al vreesde hij niet nog als vuurmaker te worden benut, daar was nog altijd de moderne brandstapel, het dolhuis, als je te wijd je geest openzette in de boosaardige kinderkamer.Ga naar eind12. De sympathie voor de licht afwijkend denkende Sint Franciscus is aan deze tekst natuurlijk ook niet vreemd. Diens zonnelied had de auteur ongetwijfeld gelezen. | |
Personen en personagesHavanks eerste hoofdpersoon, Bruno Silvère, hoofdinspecteur en later commissaris bij de Sûreté Nationale is in uiterlijk en gymnasiale opleiding het evenbeeld van de auteur: lang en slank, met licht golvend achterovergekamd haar en lichtblauwe ogen. Net als de auteur blijkt hij goed thuis in Franse literatuur en bijbel. Die laatste soms in de reformatorische versie zoals Hans die veelvuldig had horen citeren ten huize van zijn Amsterdamse mentor Willem Merckens, in de jaren dertig kunstredacteur bij De Telegraaf. Silvère komt te gelegener tijd op bezoek bij de Amsterdamse hoofdinspecteur Uyttenbogaert, die blijkt te wonen op Merckens' adres: Rijnstraat 126III, tegenover de kleuterschool van de zusters Dominicanessen, waar zowel Merckens' kinderen als die van Uyttenbogaert schoolgaan.Ga naar eind13. En Silvère trouwt na De N.V. Mateor (1938) met Manon de Bercy, die weer is gevormd naar Hans' Parijse vriendin Geneviève Arnould. De eerste lezers van De Schaduw grijpt in (1940, de oorlogsversie; de oorspronkelijke verscheen pas in 1948, nog in de oude spelling) zagen op de achterflap een tekening van Rein van Looy, en konden alleen vermoeden dat die Silvère voorstelde, begroet door een Parijse ‘flic’. Pas na jaren werd duidelijk dat het hier ging om Havank zelf. Voor foto's gaf de auteur pas veel later toestemming. Silvères latere echtgenote, de avontuurlijke Manon de Bercy, was gevormd naar Hans' vriendin Geneviève Arnould.Ga naar eind14. Het spreekt daarom bijna vanzelf dat zij het bij de belevenis van veel ‘Avonturen’ beter kon vinden met de manier van optreden van de Schaduw. Die gedroeg zich meer als een privédetective, terwijl Silvère een volbloed politieman bleef. Wanneer de Schaduw - die tegelijk met Havank in 1942 naar Engeland ontsnapt, verloofd is met de Engelse AraneaReclametekening voor Havanks Silvère-serie
| |
[pagina 137]
| |
Forster - gevormd naar Hans' echtgenote Cynthia Isobel Trevor VickersGa naar eind15. - zal Manon op den duur vaststellen, dat Aranea ‘de minst Schaduwiaanse’ is onder Carliers ‘Gezellen’. Dat komt dan weer overeen met de belevenissen van het echtpaar Van der Kallen, dat vanaf 1955 in feite een scheiding van tafel en bed beleefde door hun ‘incompatibilité d'humeur’, ofschoon beiden elkaar niet konden missen. Havank had nu eenmaal de neiging te zwerven, terwijl Cynthia vasthield aan het society-leven waaraan zij gewend was. Daarom probeerde zij Hans over te halen in te gaan op het aanbod journalist te worden bij Lord Beaverbrook's The Daily Express. Maar hij kon voor niets anders meer kiezen dan zijn verhaalfiguren. Als Aranea treedt Cynthia op de voorgrond in In memoriam de Schaduw (1948), De versierde bedstee (1949), Schaduw... waarom? (1949) en in De weduwe in de wilgen (1950). Aan het slot van Het geheim van de zevende sleutel (1951) maakt de auteur de dreigende verwijdering al duidelijk, als hij vertelt dat de Schaduw getuige is geweest bij het huwelijk van zijn vroegere vriendin Elwyn Stafford: ‘En nimmer voelde hij zich eenzamer...’ De oorzaak van dat gevoel is voor de trouwe lezer duidelijk: Carlier kent de waaghalzerige Elwyn al sinds Vier vreemde vrienden (1939) als een geducht tegenstandster, maar vanaf Drie dartele doodgravers (1943) als dappere medewerkster en trouwe vriendin. Elwyn Stafford is geïnspireerd op Havanks Engelse vriendin van voor de oorlog, Phyllis Townsend. Hij had graag met haar willen trouwenGa naar eind16., maar vanaf haar vertrek naar Engeland in 1940 is het duidelijk dat zij daar niets voor voelt. Phyllis trouwt later met de Canadees Wallace Faulkner, nota bene de enige man die volgens Havank het uiterlijk en innerlijk evenbeeld was van de Schaduw.Ga naar eind17. De vriendschap tussen Hans en Phyllis blijft echter voortbestaan; in 1955 draagt hij Dodemans dollars aan haar op met de woorden: To Phyllis En het mag ‘hoogst merkwaardig’ heten, dat Aranea Forster, 's Schaduws ‘eeuwige verloofde’ zich, na de vermeende dood van haar vader en de ondergang van diens reuzenspinnen, de Aranea's, enige tijd liever Phyllis laat noemen. Bij de verschijning van Dodemans dollars komt Phyllis Townsend toch maar niet naar Utrecht, omdat Cynthia dat niet zo geschikt vindt.Ga naar eind18. Met dat al is het niet verwonderlijk, dat Havank een enkele keer in zijn eigen romans voorkomt als ‘de biograaf van de Schaduw’...
Ook uitgever A.W. Bruna ontsnapte niet aan zijn ironie. In Hoofden op hol reciteert de Schaduw ‘olijk’: Donna e Luna
Oggi Serena
Domani... Bruna.
De auteur dient kennelijk op te schieten met een manuscript dat de uitgever ‘morgen’ komt ophalen. Zoiets gebeurde regelmatig, zowel in Rome als in Zuid-Frankrijk. En op wie anders zou een gedeelte van 's Schaduws testament slaan in In memoriam de Schaduw: ‘Aan de Vereniging ter Behartiging der Belangen des Boekhandels, tenslotte, vermaak ik mijn citroenpers.’ Bruna's goede vriend Dirk van Heyningen uit Hilversum, bij wie Havank ook voor de Tweede Wereldoorlog af en toe logeerde, mag in drie achtereenvolgende boeken optreden als de potige Jhr. Dirk van Heerewaarden. Het eerste van die drie, Hoofden op hol, wordt dan ook opgedragen aan: Den Here Dirk van Heyningen Dzn., met vriendschap en in herinnering aan ‘Dagen in Holland’ | |
[pagina 138]
| |
In die ‘herinnering’ is voor Havank zeker de - wederzijdse - genegenheid opgesloten voor Dirks dochter Adri. Ook twee Italiaanse vriendinnen, Nicoletta Romano (De man uit de verte, 1937 en Er klopt iets niet, 1938) en Bianca Comte (Polka Mazurka, 1939), vermeldt de auteur in opdrachten. Nicoletta krijgt bovendien een rol als Nicoletta Trojani in Er klopt iets niet. In Circus Mikkenie (1953), dat in Leeuwarden speelt komt het - inmiddels helaas afgebroken - Hotel Amicitia aan de Wirdumerdijk als verblijfplaats van de Schaduw, Aranea en Harro Vance (een incarnatie van de auteur zelf) voor. Verteller en hoofdfiguur prijzen de eigenaar Jan M. Koops en zijn echtgenote, zonder hun namen te noemen. Die lof was het echtpaar meer dan waard, want de zorg die zij in velerlei opzicht voor hun gast Havank koesterden overtrof hun financiële steun. Namens Bruna betaalde Koops in de laatste tijd van Havanks leven hem elke zaterdagmorgen honderd gulden, om diens gulheid te beteugelen. In het begin van de jaren vijftig kreeg Hans van Cynthia een zilvergrijze Franse poedel cadeau. Even later, in het verhaal Mary Christmas (1958), brengt Aranea voor de Schaduw de poedel Nicko mee, genoemd naar Dickens' Nicolas Nickleby, als zij uit Engeland naar de Provence komt voor een vakantie in de Franse Alpen. Toen Hans' hondje op Dekema State in Jelsum bij Leeuwarden begraven was, verscheen in Caviaar en cocaïne (1959) de opdracht: ‘To the memory of Nicko our little silver night, dearest friend and truest companion with undying love... H. & C.’ Aan de stamtafel in Hotel Amicitia betoogt Havank, dat geen mens zo trouw kan zijn als Nicko voor hem is geweest. Zijn gehechtheid was te persoonlijk om hem een rol in een verhaal te laten spelen, maar het moment van de overhandiging wordt liefdevol beschreven: ‘Schaduw!... Darling!’ In 1958 maakte Hans van der Kallen kennis met Anna-Maria van Burmania (1733-1808) op een schilderij van Accama in de grote zaal van Dekema State.Ga naar eind19. Haar beeld dat in zijn gedachten tot leven komt, leidt tot een genegenheid die aanvankelijk berust op de fysieke aantrekkingskracht die van haar ogen en een wenkende hand uitgaat, maar na verloop van tijd het karakter krijgt van een geestelijke relatie over de grens van leven en dood heen. Zoals eerder Manon, Phyllis en Cynthia hem inspireerden, komt die stimulans nu - mede door de betrekkelijke eenzaamheid waarin hij verkeert - uit de invloed die zijn geest ondergaat. Hij meent opdrachten van Anna-Maria te ontvangen die de jaren die hem restjes richting geven. Jan van Wageningen, in die tijd bewoner en eigenaar van de State, en ook Jan Koops van Hotel Amicitia, proberen hem met licht spottende opmerkingen terug te halen naar de realiteit, maar Hans versterkt zijn overtuiging door een korte historische studie in een boek over de Friese adel, die hem leidt tot de zekerheid dat Anna-Maria via haar voorouders recht heeft op de titel | |
[pagina 139]
| |
Anne-Marie, Comtesse de Passy et de Limouillet.Ga naar eind20. Daarmee is een nieuw personage geboren dat een belangrijke rol gaat vervullen in de roman Caviaar en cocaïne (1959). In zijn hernieuwde belangstelling voor de mystieke kant van het katholicisme beschouwt hij haar als zijn ‘Prince Céleste’, zijn engelbewaarder. Opzettelijk brengt hij een qua stijl en inhoud afwijkende tekst in de roman aan in hoofdstuk 25, waar Anne-Marie opgesloten zit in een landhuis in Rambouillet dat vroeger aan familieleden heeft behoord: Anne-Marie glimlachte even bij de herinnering, terwijl zij weer naar het venster drentelde en naar buiten keek, - doelloos en verveeld zeer zeker, maar bang al even zeker niet. De ‘hagiografie’ van Anna-Maria geeft helder aan hoe de auteur over haar denkt, en eigenlijk ook wat hij van haar verwacht: bescherming en richtlijnen voor zijn leven. Bij zijn zoektocht naar de juiste lokatie voor Menuet te middernacht ervaart hij haar invloed: terug in Engeland komt hij tijdens een wandeling in de buurt van Oxford terecht bij een wegwijzer met de naam Wroxton Abbey. Dat beschouwt de auteur als het beslissende moment. Anne-Marie de Passy krijgt in het boek dus ook een doorslaggevende rol toebedeeld. Zij is dan inmiddels sinds Caviaar en cocaïne verloofd met Harro Vance, geboren in Leeuwarden en Havanks alter ego vanaf het verhaal ‘Schaduwen in de nacht’.Ga naar eind21. Sinds de kennismaking met Anna-Maria zoekt Hans ijverig naar mogelijke adellijke afkomst van zijn familie - die ove- | |
[pagina 140]
| |
rigens uit Brabant stamde - en tekent hij zijn brieven vaak met Van der Kallen zu Dael. Een zware ring met een adellijk wapen wordt vaak ter ‘bezegeling’ gebruikt. Dat is hij zijn geliefde wel verschuldigd. In de voet van de kelk die Hans zijn vriend en biechtvader Pater Rodenburg cadeau doet bij gelegenheid van zijn terugkeer in de katholieke kerk laat hij de edelsmid Brom graveren: ‘Anna-Maria H.F. de Calle 20 maart 1959’. | |
OvertuigingenIn zijn eerder vermelde causerie Achter de Schermen van de Poppekast, uitgesproken op 10 juni 1958 in een vergadering van de leden van de Bond van Nederlandse Vrijgezellen, zegt Havank: ‘Uw bestuur, de naam van uw bond getrouw, liet mij geheel vrij in de keuze van mijn onderwerp. En dat is dan, alles en alles bij elkaar genomen, heel wat meer vrijheid dan men tegenwoordig geniet in het Koninkrijk der Nederlanden, onder de Dictatuur van de Democratic’ Bij deze auteur is het voor de hand liggend, dat zo'n overtuiging ook terechtkomt bij zijn Schaduw, Monsieur Charles C.M. Carlier. In Het probleem van de twee hulzen (1937) noteert hij: De Schaduw maakte de opmerking dat het leek op de geboorte ener politieke partij: één kikker begint met een grote bek op te zetten, de anderen kikkeren hem na tot horen en zien vergaat - maar ze blijven op hun kluitje zitten en in de modder, tot er een ooievaar uit de hemel daalt die in het troebele poeltje de dictatuur instelt. Prettig, onprettig? - dat hangt er van af of men zich op het standpunt van de kikker of van de ooievaar stelt, luidde de slotsom van de Schaduw. En die wordt door de kille, ervaren oplichter Carlos Pamplona in Polka Mazurka (1939) geprezen om zo'n soort gedachtengang: ‘... dat ge niet meesjokt in optochten en iets brult waarvan ge, desgevraagd, geen definitie zoudt kunnen geven, althans geen andere dan die welke hierop neerkomt: dat 't zo in het orgaan van de partij staat en dùs zo is,, dat ge u zorgvuldig van de stembus onthoudt als van een bezoek aan het gekkenhuis...’ Wie zich Schaduws verzuchting over het verloren Paradijs herinnert, zijn afkeer van moraaltheologen en de angst voor ‘het dolhuis’, is niet zo verbaasd over deze houding: in de Schaduw èn in de auteur hebben we te maken met een individualistische denker, die allereerst vrij wil zijn van ‘de macht van het getal’. Vrij ook van het oordeel van ‘de massa’ die ergens achteraan holt om futiele redenen. In beider ogen vertoont democratic in bepaalde omstandigheden dezelfde mankementen als dictatuur. De achtergrond van dat individualisme is te vinden in Havanks en Schaduws angst voor het misbruikte woord, duidelijk doordacht door Esteva Kazaroff in Polka Mazurka: En wat deed het ertoe? Woorden waren woorden, - waardeloze klanken, hoewel hele geslachten en stammen en rijken bereid waren elkander af te slachten, - om woorden. Dàt was tenslotte wat er overbleef van de Geschiedenis der mensheid. Dat was de geschiedenis der mensheid van gisteren, en alles wees er op dat het eveneens de geschiedenis zou zijn der mensheid van morgen. Woorden... Drie jaar eerder, in 1936, schreef Havank, bang voor het nationaal socialisms, Moskou en de ‘dictatuur van het proletariaat’, vanuit Toulon aan Willem Merckens: ‘Doch wat wordt er in dit alles van het Christendom, dat helaas zijn stuwkracht verloren heeft, en in welks heil de massa niet meer gelooft, en - ex opere operato - niet meer gelooven KAN!’ Op het sociale vlak kiest Havank voor de arbeider. Zijn sympathie spreekt hij uit in de zojuist genoemde brief. De Schaduw deelt die in Polka Mazurka: | |
[pagina 141]
| |
‘Je weet, Billancourt is een volkswijk. In hoofdzaak arbeiders van de Renault-fabrieken. Je kent de Franse arbeider. Lastig, bliksems gauw op z'n tenen getrapt en dan heet als de hel. Een spotter met alles en nog wat. Aan de buitenkant, tenminste. Een rouspetard, maar tevens bon copain, en altijd bereid een medemens uit de brand te hijsen...’ Alle ‘dungezoolden’ krijgen ten aanzien van ‘de bazen’ daarom het advies mee: ‘... zodra er uit die wèlgevulde buiken en magen een “Ga bidden broeder, en oordeel niet,” opstijgt, weet dan dat ge de karwats moet opnemen, om ze een klein beetje ingetogenheid bij te brengen.’ Wanneer Havank in zijn laatste levensjaren, ‘van God en Cynthia verlaten’ moeite heeft om begonnen romans te voltooien en daarom van de uitgeverij veel moet vertalen voor zijn brood, vooral werk van Leslie Charteris (de Saint), zal hij zich dan ook in velerlei protest uitlaten, omdat hij vindt dat hij - met zijn dan zes miljoen verkochte exemplaren - voldoende gedaan heeft in de moeilijke jaren van crisis, oorlog en wederopbouw. Maar zijn persoonlijke trouw aan Abs Bruna, diens echtgenote en hun zoon Dick Bruna laat nooit af.Ga naar eind22.
J.P.M. Passage is oud-leraar Nederlands en auteur van o.a. Havank, Schets van leven en werk. Groningen juni 1997. |
|