Biografie Bulletin. Jaargang 7
(1997)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Voor je het weet sta je in je naakte bastje
| |
[pagina 122]
| |
Top Naeff, plm 1948 (foto: Studio Merkelbach)
| |
[pagina 123]
| |
uitgevers heb ik mijn bekomst, 't Vervelende is alleen, dat zoiets buiten het reeksverband een belachelijke pretentie krijgt en ik er in elk geval weer wat in om zou moeten gooien. Gister ben ik er met Alice van Nahuys [de directrice van uitgeverij Querido]Ga naar eind5 over gaan praten. Ik dronk bij haar koffie (op haar flat) en liet er het handschrift achter.’Ga naar eind6 Van Nahuys was enthousiast en het boek werd in 1950 gepubliceerd. Top Naeff had echter nog steeds weinig vertrouwen in de onderneming. Ze noemde Zo was het ongeveer een ‘per ongeluk geschreven boekje’ dat ‘zwaar op mijn maag ligt.’Ga naar eind7 Hoewel zij haar leven uiterst behoedzaam boekstaafde en haar portret achter matglas plaatste, hield zij er toch een gevoel van zelfverraad aan over. Rechtstreekse zelfopenbaring paste ook niet bij haar. En, mag misschien wel gezegd worden: niet bij haar tijd. Het aantal eerlijke, ‘complete’, autobiografieën dat begin jaren vijftig in Nederland bestond, is waarschijnlijk op de vingers van een hand te tellen.Ga naar eind8 Dat geldt overigens ook voor biografieën. Ze werden in die tijd in ons land nauwelijks geschreven en wat verscheen voldoet zeker niet aan de criteria waarmee ze tegenwoordig beoordeeld worden. Gerekend naar tegenwoordige maatstaven kan Zo was het ongeveer als ‘autobiografie’ gemakkelijk neergesabeld worden. Dat zou echter getuigen van historisch wanbesef - zoals de vijftienjarige die bij een kartonnen portret van haar overgrootmoeder in sleepjurk opmerkt: ‘Had ze geen legging kunnen aantrekken!’
Top Naeff heeft zich, blijkens haar ‘Inleiding’, de voetangels en klemmen van het genre gerealiseerd. Haar literaire credo luidde dat de romanschrijver ‘als het eerste gebod voor zijn kunst heeft geleerd de persoonlijke mededeelzaamheid tot het strikt noodzakelijke te beperken. Zijn personages kunnen het alleen af, de auteur heeft hen slechts dramatisch te leiden en hun het zwijgen op te leggen zodra hij zijn boekdeel met hun doen en laten heeft gevuld. Hij zal zich wachten daarbij in persoon voor het front te treden. Want dit wreekt zich. Een rechtgeaard romanschrijver kent zelfs niet, gelijk de essayist, de behoefte zich uit-te-spreken tegenover den lezer. Is zijn kunst ... kunst, dan zal na volbrachten arbeid blijken, dat hij dit zijns ondanks tot hoogte nochtans heeft gedaan. Maar niet rechtstreeks, nooit onverhuld, en ternauwernood met woorden. Is niet de camouflage onze verfijndste kunst?’Ga naar eind9 Zij concludeerde dan ook dat zij, om haar ‘autobiografie’ te kunnen verwezenlijken, bijna al haar literaire principes overboord diende te gooien: ‘Bij de fabels opgevoed, zal ik ditmaal de waarheid moeten spreken; en waar zijn dan haar grenzen? Het is niet geheel onaanlokkelijkvelen houden hiervoor een dagboek - bij onszelf te biecht te gaan en onze zwakheden voor een enkel maal openhartig te belijden. Maar een journal intime, dat voor elk winkelraam met naam en toenaam te kijk ligt...’Ga naar eind10 Uiteindelijk heeft Top Naeff een voor haarzelf acceptabele begaanbare weg door het autobiografisch oerwoud gebaand. Eenmaal serieus denkende over haar onderneming zag zij ook wel aantrekkelijke kanten. Met ironisch pragmatisme stelde zij vast dat het voor de ‘beklagenswaardigen’, die ooit haar ‘levensbericht’ voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zouden moeten schrijven wellicht zinvol zou kunnen zijn alvast enige gegevens met jaartal en datum op papier te zetten, ‘opdat de legende niet te vrij spel zal krijgen’. Exacte dateringen echter zijn zeldzaam in het boek. Er waren ook serieuzer overwegingen: het op de oude dag nog eens terugkeren naar het verleden en, vooral: het rekenschap geven van ‘het vak, zijn knepen en geheimen, waarover ik nooit kom uitgedacht. Het wonderbare ambt, dat ik met mijn ziel en zaligheid heb lief gehad. Waarboven ik geen | |
[pagina 124]
| |
andere taak ooit heb kunnen stellen.’Ga naar eind11 Aantrekkelijk was het ook op haar reis naar het verleden dierbare collega's, vrienden, nog eens te ontmoeten en hun namen te noemen. Meer dan iets anders bevat Zo was het ongeveer dan ook de memoires van de kunstenares Top Naeff. De ‘mens’, om die aanvechtbare scheiding dan toch maar te hanteren, blijft vrijwel volledig in nevelen gehuld. Het resultaat is een sfeervol boek, waarin het literaire klimaat van het fin de siècle en de eerste decennia van deze eeuw in grote trekken geschetst zijn. Bekende en, thans, minder bekende namen passeren de revue. Sommigen worden even hel in de schijnwerper gezet, anderen blijven figurant. Duidelijk is dat Naeff vrijwel ieder die nu ‘klassiek’ genoemd kan worden heeft gekend. Dat geeft het boek een extra charme, al dringt zich hier en daar een gevoel van name dropping op. Maar de meeste namen lijken met enige nonchalance ter sprake worden gebracht. Zo wordt bijna terloops vermeld dat zij Arthur van Schendel in een Dordtse huiskamer vier uur lang, ‘zonder opzien, met een monotone stem’, zijn Een zwerver verdwaald uit manuscript heeft horen voorlezen en dat zij als redactrice van De (Groene) Amsterdammer onder meer samenwerkte met Frederik van Eeden, ‘met wien het moeilijk was land te bezeilen’ en Herman Heijermans. Het valt te betreuren dat Top Naeff niet, net zoals haar vriendin Annie Salomons, hààr herinneringen aan de oude tijd op papier heeft gezet.Ga naar eind12
Het boek is verder de getuigenis van een bevlogen schrijverschap, waarin Naeffs poetica en literaire ontwikkeling aardig duidelijk worden. Bovendien loopt parallel met haar leven de chronologie van haar werk. Soms schetst zij daarvan de ontstaansgeschiedenis en ze geeft er persoonlijke oordelen over. Die geven inzicht in haar persoonlijkheid en zijn dus biografisch interessant. Rest nog te vermelden dat het boek, zoals vrijwel al Naeffs werk, in een pittige, verzorgde stijl geschreven is en dat haar ironie de soms wat zwaarwichtige beschouwingen een lichte toets geeft.Ga naar eind13 Ter illustratie van aanpak, toon en inhoud laat ik hier twee langere tekstfragmenten volgen. Het eerste is een typering van haar grootouders van moeders kant, en de grootmoeder in het bijzonder. Het fragment is karakteristiek voor Naeffs aanpak omdat in de beschrijving en passant het milieu kritisch gepeild wordt en van hieruit lijnen naar haar literaire werk getrokken worden. ‘Deze grootmoeder stamde uit een notarisgezin, ene van de zeven dochters, en was van de handen van de gouvernante in die van haar echtgenoot overgegaan. Haar huwelijksleven met mijn grootvader was gelukkig, in den zin welken men in dat tijdperk aan het geluk hechtte. Bleef een familie bespaard voor grote rampen, dan wist men de kleine moeilijkheden wel te ontwijken of voor het oog te verbergen. Aldus was dit een gelukkig gezin in voorspoed en betrekkelijke weelde; het bleef dit toen de zaken achteruit gingen en het kantoor langzamerhand het vermogen opteerde. Daar werd niet over gesproken; in deze koopmanskringen liet men in elk geval de vrouwen onkundig van de mannelijke zaken. En niets veranderde aan het ogenschijnlijk nog altijd welgesteld familieleven, met twee meisjes in de keuken, die er weltevreden vijfentwintig en dertig jaar, tot den dood der meesters bleven, en nog een Koosje voor de bel en de boodschappen. En ik herinner mij hoe de intrede van het wonder telefoon in onze stand bij mijn grootmoeder geen andere reactie verwekte dan: ‘Wij zullen er geen aanschaffen, ik zou niet weten, namen wij telefoon, wat ik dan verder Koosje moest laten doen.’ Het kwam bij de van alle efficiency gespeende economie dier dagen niet in haar op dit dertienjarig fenomeen, dat elken morgen een reeks ingewikkelde bood- | |
[pagina 125]
| |
schappen prompt uit haar luizig hoofdje afwerkte en daarmee vijfentwintig stuivers in de week verdiende, te offeren aan welke nieuwe wereldorde ook. Aldus ontkwam onze Koosje met de hakken over de sloot aan het gemechaniseerd tijdperk, aan welks vóóravond wij stonden. Jansje en Toontje waren de paranymfen bij mijn kinderspelen in mijn moeders ouderlijk huis aan de Wolwevershaven [in Dordrecht], waar wij tweemaal per week officieel te gast gingen. Daarop was geen inbreuk mogelijk, het prettigste kinderpartijtje kantelde als het noodlottig op een Zondag of een Dinsdag trof. In deze twee familiedagen met alle kinderen en kleinkinderen om een grote ovale tafel, lagen mijn grootmoeders gedachten de ganse week verankerd, want zij stelde er prijs op ons de beste en jongste gewassen van het seizoen voor teTop Naeff, ongeveer acht jaar oud, plm 1886 (foto: C.E. Mögie, Rotterdam)
zetten. De nieuwe aardappelen, de jonge peultjes en de gras-boter. Deze laatste verscheen in de gedaante van twee schaapjes, als door Walt Disney gecreëerd, met grote ogen van krenten en een grasspriet in den bek. Zij waren een geschenk van den boterboer en traden op aan het dessert, geflankeerd door twee zilveren trommeltjes met Haagse beschuit; een vierkant en een rond. Van dit soortgelijk welwillend en beklemmend gezinsleven, met de onfeilbare grote mensen enerzijds en de berispelijke kinderen anderzijds geeft LetjeGa naar eind14 inderdaad den neerslag; van onzen moeizamen groei zonder veel hogere idealen dan rechtop lopen, ‘met twee woorden spreken’ en met mes en vork eten.’Ga naar eind15
Het volgende fragment is typerend voor de wijze waarop Top Naeff in haar herinneringen telkens weer rekenschap aflegt van haar schrijverschap, haar inspiratie en haar werkwijze. ‘Onder den indruk van Ibsen en diens geduchte waarheidsliefde - wie ontkwam er aan! - ondernam ik, een-en-twintig jaar oud, mijn tweede toneelstukGa naar eind16: Aan flarden, ditmaal in vier bedrijven en lang genoeg voor een gehelen avond. Ik schreef dit verpletterend huwelijksdrama in het eerste jaar van mijn verloving; men zou zeggen: niet het uitgelezen ogenblik, maar in de kunst kiest men zelden zijn moment. De conceptie van dit stuk dateerde trouwens van nog vroegeren datum en wel van een reis naar Italië, waartoe ik kort na het overlijden van mijn grootvader werd uitgenodigd. Daar lag ik op een avond te Milaan met influenza in bed terwijl mijn reisgenoten naar het Scala waren, en plotseling - ik herinner het mij nog levendig - zag ik het gehele stuk, met al grote brokken dialoog, vóór mij. De koorts zal daar niet vreemd aan zijn geweest, maar niettemin bevestigt hetgeen mij overkwam, de onaf- | |
[pagina 126]
| |
hankelijkheid van den geest, die waar, en wanneer zij wil uit passagieren gaat. Terwijl mijn menselijke persoon lag te brommen vanwege de galavoorstelling in het Scala - Il trovatore - die mij ontging, schonk deze geest mij weliswaar geen opera maar toch een drama in vier bedrijven. Het is de enige maal in mijn leven geweest, dat mij iets dergelijks in zo completen vorm overviel, en dit is dan ook de reden dat ik er hier van spreek. Want ik behoor juist niet tot de schrijvers, welke een werk in hun hoofd nagenoeg hebben geprojecteerd alvóór zij beginnen te schrijven, maar tot de andere categorie, die het papier vóór zich moet hebben, willen de registers zich openen. Marcellus Emants vertelde mij eens, dat voor hem de lege bladzijde niet eens voldoende was om hem op drift te brengen, er moest iets op staan, onverschillig wat. Hij schrapte dit dan later weer uit. Bij mij, en vermoedelijk tal van anderen, hangt het daarentegen van den eersten zin af, of die gelijk de katapult de nodige spankracht zal ontwikkelen om het verhaal in de richting te schieten. Deze verschijnselen zijn daarom zo opmerkelijk, omdat zij even een sluier oplichten van het scheppingsproces, zowel van het mysterie, als van de ezelsbruggetjes. Maar, zoals gezegd, met dit ene stuk is het mij uitzonderlijk vergaan, ik ontving het als een geschenk, bewaarde het nog minstens een jaar in mijn onderbewustzijn zonder er naar om te zien, en schreef het toen snel achter elkaar neer.’Ga naar eind17 Van Top Naeff is een verslag van haar Italiaanse reis bewaard gebleven. De treurige influenzageschiedenis komt uitvoerig aan bod, maar met geen woord rept zij over haar toneelinspiratie, die haar toch zeer bezig moet hebben gehouden. De verklaring hiervoor ligt waarschijnlijk in het feit dat haar reisimpressies bestemd waren voor de oom en tante die op deze reis tracteerden. Hoezeer het geheugen bij het ophalen van herinneringen kan bedriegen blijkt overigens uit Top Naeffs opmerking over Il trovatore, die haar reisgezelschap in de Scala gezien zou hebben. Volgens haar reisverslag werd niet deze opera maar Hugenots bezocht.
Waar Top Naeff in haar herinneringen min of meer openhartig is, betreft het haar werk. Wat haar persoonlijke leven aangaat, haar gevoelens, haar huwelijk, haar vriendschappen, wordt de lezer niets wijzer. ‘Dat wat je niet schrijft, is altijd het ware boek’, noteerde zij in een briefGa naar eind18, ‘In een novelle kan je je altijd in het beeld redden, maar in een essay - en dan nog wel over jezelf - ben je van die veiligheidsklep verstoken, en als je niet oppast, sta je in je naakte bastje vóór je het weet. En om dàt dan weer met fatsoen te kunnen doen, moet je minstens Strindberg zijn.’ Top Naeff hoefde niet bevreesd te zijn; nergens toont zij haar naakte bastje. In het boek blijft zij gekleed volgens de mode van haar jonge jaren: van top tot teen gehuld in een alles bedekkende japon, die nauw tot de kin sloot. ‘Wat je niet schrijft, is altijd het ware boek.’ In Zo was het ongeveer heeft Top Naeff deze opvatting extreem uitgebuit. Haar ware aard leren we inderdaad buiten haar boekje met herinneringen kennen, uit haar brieven, haar mondelinge mededelingen en zeker ook uit haar werk. Dit laatste is dan weliswaar geen feitelijke, maar wel een emotionele neerslag van haar leven, geheel volgens Naeffs principes gecamoufleerd achter het verhaalglazuur. Wie haar brieven leest, wie mensen spreekt die haar gekend hebben, haar boeken bestudeert, ontdekt op bijna ontstellende wijze hoe geraffineerd zij in haar herinneringen over dè incidenten en drama's van haar leven heenglijdt. Namen die ooit de essentie van haar bestaan uitmaakten, worden bijgezet in een rij van willekeurige collega's of helemaal niet genoemd. Hier volgen twee opvallende voorbeelden. Een haast schrijnend bewijs van verzwijgen, | |
[pagina 127]
| |
bedekken, geldt haar huwelijk. ‘Inmiddels was ik getrouwd. In een van de eerste jaren van de nieuwe eeuw’, meldt zij, als achteloos, op bladzijde 52 van haar herinneringen en zij vervolgt: ‘Na een lange verloving, want mijn aanstaande man, Huibert Willem van Rhijn, geboortig uit een doktersdynastie te Zutfen, had toen nog maar juist het candidaatsexamen in de medicijnen achter den rug en in dien solieden tijd kwam het zelden voor dat jonge mensen trouwden vóór bul of brevet was behaald. Van mijn werk vervuld, drong het verlangen naar een eigen huishouding mij uiteraard minder dan dit het geval was bij meisjes met geen andere bestemming dan het huwelijk.’Ga naar eind19. Dat is alles. Echtgenoot Willem duikt verderop hier en daar nog wel op, maar slechts als een willekeurige passant op haar levensweg. De werkelijkheid was anders. Al vanaf haar achtste jaar hoorde Top Naeff thuis zinspelingen op haar ‘toekomstig’ huwelijk. Haar milieu hechtte aan trouwen op het moment dat dat ‘hoort’ en aan een goede partij. ‘Als je eenmaal boven de twintig bent, kijkt geen man je meer aan!’ was een van de indoctrinerende kreten die Top als puber door haar ‘doorgaans aannemelijke ouders’ - de typering is van haar! - naar het hoofd geslingerd kreeg. Pas op 22-jarige leeftijd verloofde zij zich met Willem van Rhijn, die zij eens op het tennisveld ontmoet had. In haar vriendinnenkring motiveerde zij haar keuze met, ongeveer, deze woorden: ‘Ik heb maar ja gezegd tegen de eerste de beste, want stel dat er geen volgende kwàm!’ Bij Top Naeffs overmoedige partnerkeuze speelde ook nog een rol dat in haar ouderlijk huis, na de dood van haar vader en haar grootouders een permanente rouwstemming hing, waarin zij als enig kind haar hevig rouwende moeder diende te ondersteunen. Bovendien was zij geïmponeerd door Van Rhijns toekomstige positie: huisarts! Geen huwelijk uit liefde dus. Aan flarden, de titel van Naeffs toneelstuk dat zij in het eerste jaar van haar verloving schreef en die slaat op een kapot huwelijk is dan ook waarschijnlijk meer dan alleen curieus. Eveneens schreef zij in 1902, midden in haar verlovingstijd, de pessimistische novellenbundel In mineur. Twee jaar later trouwden zij, op 23 november 1904. De kersverse echtelieden hadden elkaar weinig te zeggen, maar hielden naar buiten toe, zoals dat hoorde, de schijn van een tevreden - gelukkig is een te sterk woord - echtpaar op. Dit gegeven is door Top Naeff veelvuldig en met de nodige ironie in haar proza uitgewerkt.
Enkele jaren na de trouwdag werd zij geconfronteerd met wat haar huwelijk haar niet geven kon: liefde. Zij vond bij een ander wat zij bij haar echtgenoot miste. Die ander was de acteur, regisseur en toneelvernieuwer Willem Royaards (1867-1929), die in haar herinneringen slechts zeer zijdelings, alleen in letterlijk dramatisch opzicht, ter sprake komt. Zij hadden elkaar tijdens een toneelevenement in 1907 leren kennen. Als theaterdier had Naeff al lange tijd hevige bewondering voor Royaards en die adoratie veranderde al snel in een sterke passie voor ‘de man’. Er is niet veel verbeeldingskracht voor nodig om in te denken hoe gespleten Top Naeff zich in die tijd moet hebben gevoeld. Met de ene Willem samenleven in één huis, met een man die zij in wezen niet kende en met wie zij niets deelde - behalve dan het echtelijk bed. Met de andere Willem gevoelsmatig samenleven, met de man die zij bewonderde om zijn toneelgaven, zijn eruditie, zijn hele persoonlijkheid. Een onbereikbare man ook - Willem Royaards was eveneens getrouwd. Vrijwel al het werk dat Naeff schreef tijdens haar band met Royaards cirkelt om dezelfde motieven: verlangens en desillusies, trouw en beheerste ontrouw, het huwelijk als zure plicht of als lichtvoetige komedie. Haar roman Voor de poort (1912) draagt overduide- | |
[pagina 128]
| |
Willem Royaards (foto: Delboy-Baer, Den Haag)
lijk de sporen van haar hevige emoties uit die tijd: een hartstochtelijke liefde die, in het boek althans, onbeantwoord blijft. In Zo was het ongeveer schreef Naeff over hoofdfiguur Liesbeth van Landschot onder meer dat zij ‘appelleerde aan het hart van alle vrouwen in wie de liefde - alles of niets - haar weemoedig hoogtij vierde’Ga naar eind20. Het is een mooi voorbeeld van veralgemenisering - en dus camouflage - van haar eigen zeer persoonlijke ervaringen. Het verhaal in Voor de poort is louter fictie, maar emotioneel heeft Top Naeff zich in dit boek uitgesproken. De gevoelens van Liesbeth van Landschot, die wanhopig verliefd is op een getrouwde man, moet Top Naeff uit eigen ervaring gekend hebben. Over deze Liesbeth schreef Naeff later zelf: ‘Lieve God, ik zal er wel nooit meer een maken, die me zo na aan mijn hart heeft gelegen, die zó volkomen mijn eigen wezen is’.Ga naar eind21. Deze uitspraak kan als een pleidooi gezien worden voor het betrekken van literair werk bij biografisch onderzoek naar Top Naeff. Meer dan in Zo was het ongeveer schreef zij met het fictionele Voor de poort haar emotionele autobiografie. Opvallend is ook dat een van de weinigen die goed op de hoogte was van Naeffs gevoelens voor Royaards, de schrijfster en dichteres Kitty de Josselin de Jong (1903-1991) nergens in het herinneringenboekje genoemd wordt. Het was De Josselin de Jong die na Top Naeffs dood Royaards' liefdesbrieven moest vernietigen. Het verzwijgen van Kitty de Josselin de Jong - een intieme vriendin - geeft overduidelijk aan dat Top Naeff haar ‘privéleven’ volledig buiten schot gehouden heeft. Niet alleen Willem Royaards wordt in Zo was het ongeveer als kroongetuige van haar leven verbannen naar de publiekstribune; ook haar literaire collega en vriendin Ina Boudier-Bakker (1875-1966) wordt geruisloos weggemoffeld. Zij wordt slechts één keer genoemd, in verband met de oprichting van de Vereniging van Letterkundigen waarvan Ina Boudier en Top Naeff bestuursleden waren. Verder geen woord over Boudier, die zo'n dikke dertig jaar intensief met Naeff bevriend was. Ze deelden elkaars lief en leed, waardeerden op een zeer collegiaal-vriendschappelijke manier elkaars | |
[pagina 129]
| |
werk, maakten samen, in gezelschap van hun echtgenoten, buitenlandse reizen. Tot in de jaren dertig de vriendschap explodeerde. In 1930 publiceerde Ina Boudier-Bakker haar groots opgezette roman De klop op de deur, een boek dat oppervlakkig bezien ‘slechts’ een familiegeschiedenis geeft, maar in wezen de vergeefsheid van het bestaan en de existentiële eenzaamheid van de mens beschrijft. Met name de compositie en het historisch kader waarin de drie generaties in het boek figureren werden door de kritiek nadrukkelijk belicht, maar het lezerspubliek trok zich hier niets van aan en verslond het boek. In enkele weken tijd beleefde de roman vijf herdrukken; het boek was, zouden wij tegenwoordig zeggen, een hype. Zelfs de New York Times (van 8 februari 1931) besteedde er aandacht aan en bejubelde het boek: ‘Her descriptive talent is here reminiscent of Couperus.’ Top Naeff, een geliefd, maar minder ‘populair’ schrijfster was jaloers op het exorbitante succes dat haar vriendin ten deel viel. Zij maakte in hun wederzijdse vriendenkring schampere opmerkingen over De klop op de deur: ‘Dat nieuwe boek van Ina? Je hebt een kruiwagen nodig om het van de ene kamer naar de andere te sjouwen.’ Ook sprak zij honend over ‘Het bombardement op de deur’. Naeffs spot kwam Ina Boudier ter ore. Er begonnen zich krasjes op het filigrain van hun vriendschap te vertonen. Toen Ina Boudier enkele jaren later in opspraak kwam door haar historische roman Vrouw Jacob (1935) - Menno ter Braak signaleerde dat zij slordig met haar bronnen was omgesprongen en sprak onomwonden van ‘plagiaat’ - ontving zij geen steunbetuiging van Top Naeff en ervoer zij een vijandige houding. Het is nooit meer goedgekomen. De epistolaire neerslag van hun vriendschap is helaas verloren gegaan; onafhankelijk van elkaar vernietigden beide schrijfsters stapels brieven.Ga naar eind22. In haar memoires elimineert Top Naeff de ooit zo stevige vriendschap met Ina Boudier volkomen en, mag aangenomen worden, zeer gemotiveerd. Ina Boudier ter sprake brengen zo betekenen òf huichelen, òf de waarheid spreken. Voor het laatste was Top Naeff waarschijnlijk het meest beducht.
Zo was het ongeveer is destijds door de pers lovend ontvangen. ‘Zij neemt de herinneringen in de hand als een minnaar van oud porselein zijn geliefdste pronkstukken: met de voorzichtigheid die genegenheid verraadt. Persoonlijk, nooit tè persoonlijk; weemoedig, nooit tè weemoedig; goed geschreven, nooit tè goed geschreven: kortom een bewijs, nuttig voor deze tijd, dat menselijkheid en goede smaak en dus besef van maat en verhouding heel wel samen kunnen gaan,’ schreef Jan Greshoff.Ga naar eind23. Ook Bordewijk was enthousiast: ‘Dit boekje bezit een bekoring waarvoor het zwaard zonder genade zinkt’.Ga naar eind24. Recensies als deze geven indirect aan hoe autobiografische geschriften in die tijd beoordeeld werden. Van ‘principiële eisen’ ten aanzien van het genre was geen sprakeGa naar eind25., van een behoefte aan onthullingen en wezenlijke zelfopenbaring al evenmin. Top Naeffs herinneringen worden vooral beschouwd als een samenvattend essay over een, tot die tijd, bewierookte schrijfsterscarrière. Garmt StuivelingGa naar eind26. stelde zijn eisen echter anders. Hij signaleerde dat Top Naeff op niveau literair verstoppertje speelde, dat ‘de beslissende feiten’, ‘personen uit haar dagelijkse omgeving’ en ‘ervaringen die haar diep moeten hebben ontroerd’ nauwelijks aan bod komen. Hij concludeerde: ‘in plaats van een intiem levensverhaal is deze merkwaardige autobiografie van Top Naeff dan ook veeleer een gestileerde beschouwing van de gereserveerde kunstenares die-zij-was. Ik heb daar vrede mee: dit boekje getuigt aldus van een zeldzame karaktervastheid en tegelijk ook van een fijnzinnige ironie. Het laat zich bovendien, door z'n aardi- | |
[pagina 130]
| |
Top Naeff (tweede rij, tweede van links) temidden van haar tijdgenoten, 1911. Enkele namen: bovenaan, links: Herman Heijermans. Naast hem: Jacobus van Looy. Zesde, zevende en achtste van links resp. R.N. Roland Holst, Frans Mijnssen en Herman Robbers. Tweede rij, tweede van rechts: P.C. Boutens. Voorste rij, links: Ina Boudier-Bakker (met ronde hoed) en Marie van Zeggelen.
ge anecdotes en markante typeringen, voortreffelijk lezen. Maar het is duidelijk, dat het geen enkel geheim onthult, en dat het derhalve een ánders-geaarde biografie-overhaar waarlijk niet overbodig maakt.’
Stuiveling sloeg de spijker op zijn kop. Zo was het ongeveer is een geestig, vlot geschreven levensoverzicht, waarin meer geopenbaard wordt over Naeffs tijd, persoonlijke levensstijl, literaire smaak en ontwikkeling dan over de schrijfster zelf. Het boek geeft zeker geen indringend beeld van Top Naeff, maar de lezer maakt wel in korte tijd een boeiende tocht door onze literatuurgeschiedenis van ongeveer 1900 tot 1940. Naeff leidt ons, weliswaar in hoog tempo, door het museum waarin háár tijd is bijgezet, en zij gidst op geestdriftige wijze. Waar de lezer even zou willen blijven staan om de loep te leggen op een detail sleurt zij hem, weliswaar subtiel, mee naar de volgende bezienswaardigheid. Top Naeff hield van haar tijd, dat valt op te maken uit de liefdevolle toon waarop zij tijdens haar sightseeing over collega's, vrienden en toen heersende literaire principes spreekt. In dit opzicht geeft zij in Zo was het ongeveer, waarin zij haar leven tot literatuur transformeerde, indirecte biografische informatie.
Ooit schreef Top Naeff: ‘Alles wat wij neerschrijven, hetzij in kunstvorm, hetzij als inhoud van een brief, is belijdenis, verraad aan onszelf. Meer of minder bewust, meer of minder beheerst, meer of minder bedekt.’Ga naar eind27. Deze uitspraak moge ook voor haar strak geregisseerde herinneringen gelden. Ondanks haar zelfbescherming en literaire prudentie geeft Top Naeff zich hier en daar | |
[pagina 131]
| |
bloot. Al op de eerste bladzijde lezen wij: ‘Onze eenzaamheid kan zulke nijpende vormen aannemen, dat alle middelen geoorloofd zijn om eraan te ontkomen.’ Het zijn dergelijke terloops rondgestrooide zelfopenbaringen die Zo was het ongeveer voor Top Naeffs biograaf ondanks alles tot een prikkelend boek maken.
Dit artikel is een bewerking van het door Gé Vaartjes verzorgde ‘Nawoord’ bij de derde druk van Top Naeffs Zo was het ongeveer. (Utrecht, 1988) In de noten wordt naar deze druk verwezen. De brieven van Top Naeff waaruit wordt geciteerd bevinden zich in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag, behalve haar brieven aan Kitty de Josselin de Jong, die in bezit van Gé Vaartjes zijn. |
|