Van manuscript tot drukwerk, van privé tot publiek
Dagboek en autobiografie
Rudolf Dekker
Voor zijn dood corrigeerde de negentiende-eeuwse hoogleraar G.J. Mulder zijn autobiografische schetsen. Vervolgens vernietigde hij ze. Het voorbeeld geeft aan hoe de autobiografie schippert tussen de verborgenheid en het openbare leven, tussen handschrift en druk. Waarbij niet gezegd is dat de laatste soort egodocumenten altijd breder verspreid werd dan de eerste.
In 1773 publiceerde de Zwitserse predikant Kaspar Lavater zijn dagboek onder de titel Unveränderte Fragmente aus dem Tagebuche eines Beobachters seiner Selbst. Het boek was een groot succes en verscheen ook in Nederlandse vertaling. Het opmerkelijkste woord in de titel is ‘onveranderde’. Lavater en zijn lezerspubliek vonden het kennelijk belangrijk dat het dagboek authentiek en onbewerkt was. Er werden in deze tijd nieuwe eisen aan een dagboek gesteld. Spontaan, eerlijk, direct, onbewerkt, individueel, zo moesten voortaan ook de autobiografie, brief en het reisverslag zijn.
Ondertussen bleef er een groot verschil bestaan tussen theorie en praktijk. Onveranderd was het dagboek van Lavater allerminst. Ook zijn bekendste Nederlandse navolger, Hiëronymus van Alphen publiceerde een niet bepaald ‘authentiek’ dagboek. Diens ‘Fragmenten uit het dagboek van E.V.C.’ staan ver af van zijn ‘echte’ dagboek dat enige jaren geleden door P.J. Buijnsters werd teruggevonden.
Van verschillende dagboeken en autobiografieën uit het verleden zijn meerdere versies bekend. Dat werd eens te meer duidelijk dankzij een inventariserend onderzoek over de periode 1500-1814 waarbij alle in druk en handschrift bewaarde egodocumenten van Noord-Nederlanders zijn beschreven. Van sommige teksten zijn zowel handschriftelijke versies als gedrukte uitgaven bewaard, van andere bestaan klad- en netversies in manuscript. Deze verschillende versies waren vaak voor een ander publiek bestemd, de reikwijdte van de teksten varieerde van privé tot publiek. En tenslotte zijn van enkele auteurs zowel een dagboek als een autobiografie bewaard, waardoor zich de vraag laat beantwoorden hoe beide tekstvormen zich tot elkaar verhielden.
Wie vorm en inhoud van dagboek en autobiografie bestudeert, moet er rekening mee houden dat deze genres zich in de loop der eeuwen ontwikkeld hebben en pas vrij recent hun huidige karakter hebben gekregen. Dat geldt ook voor verwante vormen als brief en reisjournaal. Tot rond 1600 hadden dit soort teksten een diffuus karakter. Het reisjournaal nam relatief vroeg vaste vorm aan, al in de zestiende eeuw verschenen voorschriften hoe ze geschreven dienden te worden. Ook ten aanzien van de brief bestonden al vroeg instructie- en voorbeeldboeken. Dat neemt niet weg dat in de praktijk van een grote veelvormigheid sprake is. De autobiografie wortelt in een veelheid aan genres. In de eerste plaats zijn er de heiligenlevens, zowel biografie als autobiografie. Met name de Confessiones van Augustinus vormden voor veel schrijvers - al dan niet rechtstreeks - een voorbeeld. Verder is er de humanistische biografie met haar vaste regels, en sinds de zestiende eeuw de heel wat lossere pikareske roman, die autobiografen