Biografie Bulletin. Jaargang 7
(1997)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Biegel niet tot op het bot
| |
[pagina 71]
| |
In de schrijversprentenboeken van de laatste jaren is de tekstuele component steeds belangrijker geworden. Die over Opwaartsche wegen (1989), Vroman (1990) en Hella S. Haasse (1993) hebben meer essays met een studieus en informatief karakter dan die over Heijermans of Nescio. Al is er voor serieuze vormen van kritiek altijd weinig ruimte geweest. Dat laatste laat zich verklaren uit het feit dat een tentoonstelling en de daarbij behorende catalogus altijd een eerbetoon willen zijn, anderzijds uit het feit dat schrijversprentenboeken vaak in samenwerking met de uitgever van de auteur tot stand komen. Als geslaagd voorbeeld wijs ik op Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse. Het bevat vier substantiële essaysGa naar eind3. over verschillende aspecten van Haasse's leven en werk en vijf hoofdstukken met foto's uit één bepaalde periode. Over het hoe en waarom van de afbakening in de gekozen periode is vreemd genoeg geen verantwoording afgelegd. Maar de afbeeldingen onthullen veel over de auteur die Haasse is en het literaire gezelschap waarin zij tot ontplooiing kwam. Door de kwaliteit van de essays zijn de schrijversprentenboeken ‘nieuwe stijl’ een bron geworden voor onderzoekers, geschiedschrijvers en biografen. Al viel dat studieuze karakter weer wat tegen bij Altijd acht gebleven, schrijversprentenboek 31 van Annie M.G. Schmidt. Veel van de afgebeelde foto's en documenten in deze catalogus hadden al in Kijk, Annie Schmidt gestaan; in de ordening van de afbeeldingen ontbrak elke logica; terwijl de begeleidende essays relatief weinig nieuws bevatten. Wel bijzonder was dat de auteur van een van de essays een hoogleraar was die zich publiekelijk nooit over kinderversjes had uitgesproken en voor deze bijzondere gelegenheid zijn voornaam onthulde: Guus Sötemann.
Sinds een aantal jaren heeft Het Letterkundig Museum meer aandacht voor het leven en werk van kinderboekenauteurs en illustratoren. Dat blijkt niet alleen uit het in 1994 geopende Kinderboekenmuseum maar ook uit de afzonderlijke, grotere en kleinere, tentoonstellingen: over Annie M.G. Schmidt, Anne de Vries, favoriete illustratoren van kinderboekenauteurs, ABC-boekjes, Hans Borrebach, Paul Biegel en eerdaags ook Mance Post. Het schrijversprentenboek bij Biegels tentoonstelling kreeg de tot de verbeelding sprekende en Biegel recht doende titel Meesterverteller met een rovershart (Schrijversprentenboek nr. 39). Maar in vergelijking met voorgaande schrijversprentenboeken doet het toch wat magertjes aan. Het boek is 96 pagina's dik, terwijl Biegel toch heel wat meer kinderboeken op zijn naam heeft staan dan Annie M.G. Schmidt die 160 pagina's kreeg. Het bevat slechts één essay: Kijken wat de pen doet van Bregje Boonstra. Daarin zet zij de belangrijkste feiten uit het leven van Paul Biegel op een rijtje: zijn Duitse voorouders, zijn schijnbaar paradijselijke jeugd, zijn schoolcarrière, zijn eerste pennenvruchten en een schets van zijn schrijverschap dat zich het best laat karakteriseren als productief, succesvol en fantasierijk, zowel qua vorm als inhoud. Als inleiding op meer analyserende en vergelijkende artikelen waarin Biegel geplaatst zou zijn te midden van nationale en internationale tijdgenoten, is Boonstra's prettig geschreven betoog zeer bevredigend.Ga naar eind4. Maar nu elk vervolg daarop ontbreekt, blijven veel vragen onbeantwoord. Hoe verhoudt Biegels broodschrijverij zich tot zijn kinder-literaire oeuvre? In hoeverre bevat zijn werk autobiografische tendensen? Aan welke bronnen ontleende hij de inspiratie voor De kleine kapitein of De tuinen van Dorr? Welke (kinderboeken)auteurs waren zijn lichtend voorbeeld? En hoe komt het dat hij zo lang in het afgesloten hoekje van de kinderlitera- | |
[pagina 72]
| |
Paul Biegel (links) met zijn illustrator Carl Hollander
tuur is blijven steken? Had een andere uitgever hem een andere plaats kunnen bezorgen? Ontbrak het hem aan ambitie of zelfvertrouwen? Is zijn werk wel eens aan een behoorlijke analyse onderworpen en wat kwam daar dan uit? Zijn fotobiografie is 63 pagina's lang en bestaat uit beeldmateriaal dat in grote lijnen chronologisch gerangschikt is. Waar die chronologie (omwille van een efficiënt paginagebruik?) niet klopt, ontstaat meteen onduidelijkheid. Op pagina 24 en 25 zie je een afdruk van de titelpagina van Sprookjes verzameld door de gebroeders Grimm (uit welk jaar dateert die uitgave?) dat Biegel in zijn jeugd verslonden zou hebben, maar de tijdsaanduiding daaronder slaat op een interview uit 1989. Daarop volgt een foto van de jongste Biegeltelg in welpjesuniform uit 1936, het huis aan de Juliana van Stolberglaan in Bussum waar de familie in 1939 naar toe verhuisde, een kerstrapport uit de tweede klas van het St. Ignatiuscollege van datzelfde jaar en een foto van een toneeluitvoering op die school uit 1942. (Biegel zat toen al op het Lyceum te Bussum en deed niet mee, maar staat wel op de foto). Op de volgende bladzijde een pagina uit De Tijd (8 juni 1940) met daarin het verhaal dat hij op vijftienjarige leeftijd schreef! Wat vertellen al die foto's van het ouderlijk huis, het gezin Biegel, de jonge Paul, de student Biegel, de bruidegom en vader van twee kinderen? In de eerste plaats illustreren ze wat ook Boonstra al vertelt, dat Biegel omringd was door vrouwen, dat er een hele generatie zat tussen hem en zijn oudste zuster Maria en dat hij in redelijk welvarende omstandigheden opgroeide. Wat de foto's ook onthullen is dat het opvoedingsklimaat tamelijk onorthodox was. Biegel mag dan bange herinneringen hebben aan de heilige plaatjes van zijn katholieke school, de beelden van zijn kinderjaren zien er bijna idyllisch angelsaksisch uit. Er wordt veel gespeeld en geposeerd in een altijd bloeiende tuin, met op de achtergrond een trouwe hond en 's zomers als het heet was, een teil | |
[pagina 73]
| |
water om in te spelen. Minstens even opvallend is de tegenstelling tussen wat hij zelf als nare herinnering bestempelde - het slapen gaan op zijn zolderkamer - en de gezelligheid van het grote gezin dat gezien het grote knuffelgehalte weinig remmingen kende. Ook op foto's later in de tijd zie je Biegel te midden van anderen of een heleboel boeken. Een gezelligheidsdier, denk je dan.
Over de schaduwkanten van Biegels leven komen we weinig aan de weet, hoewel vijf van zijn negen (broers en zusters) inmiddels gestorven zijn en ook zijn eigen zoon voortijdig afscheid moest nemen van dit leven. Op de interessantste documenten uit de fotobiografie blijft ieder commentaar afwezig: een wiebelige schoolcarrière, de gegevens over het mislukken van studie en muziekopleiding, de moeite die hij had om zijn eigen koers te vinden, het mislukken van zijn huwelijk. En wat is het nut van een transcriptie van de aantekeningen voor De tuinen van Dorr als niet duidelijk wordt gemaakt waar die aantekeningen toe hebben geleid en wat al die geheimzinnige tekentjes en cijfertjes betekenen? Zo kan ik me ook voorstellen dat het knorrige commentaar van Bomans op Biegels Kinderverhalen en de kronkelige kritiek van Fens op De kleine kapitein belangwekkend receptiemateriaal is dat nader uitgediept had kunnen worden. Voelde Bomans zich bedreigd door Biegels talent, heeft Fens niet gezien dat in hem een woordkunstenaar pur sang school? Veel foto's zijn van armzalig slechte kwaliteit, waaronder een enkele - bijvoorbeeld de kermisfoto op pagina 34 - die wel heel weinig zegt. Het aantal foto's over het literaire gezelschap waarin Biegel verkeerde, is tamelijk gering. Uit interviews rond de opening van de tentoonstelling bleek dat Biegel moeite had met deze belangstelling voor zijn werk. Is het overwegend huiselijke karakter van het tentoongestelde materiaal en de povere aankleding ervan het resultaat van die gêne? Of ontbrak het de organisatoren aan tijd, geld en kennis werkelijk tot op het bot te gaan? Ik twijfel er niet aan dat Meesterverteller met een rovershart goed gefunctioneerd heeft als catalogus bij een prettige tentoonstelling. Ik kan me zelfs voorstellen dat de niet beroepsmatig betrokken bezoeker er veel aardigs in heeft aangetroffen. Maar als materiaal voor de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur of aanzet tot een biografie heeft dit schrijversprentenboek niet veel te bieden. Dat is extra teleurstellend omdat het een uitgave betreft van een instelling die beide genres serieus wil nemen.
Aad Meinderts, Denise Mooyman en Muriel Steegstraat (red.), Paul Biegel. Meesterverteller met een rovershart. Schrijversprentenboek 39, Holland/Nederlands Letterkundig Museum 1996. |