helaas. Cornelissen noemt zijn boek een biografische schets. Waarschijnlijk vindt hij de benaming biografie te pretentieus voor een levensverhaal dat veel witte plekken bevat. Die hiaten zijn inherent aan de biografie van iemand die goed wist dat vrijwel heel politiek Nederland hem als de belangrijkste staatsvijand beschouwde. Heel zijn leven deed De Groot daarom zijn uiterste best zo veel mogelijk van zijn privé- en politieke leven voor de buitenwereld verborgen te houden. Overal en altijd, ook in zijn eigen partij, was hij op zijn hoede voor mensen die banden konden hebben met de Binnenlandse Veiligheidsdienst.
Het is dan ook verbijsterend in het boek van Cornelissen nogmaals te lezen hoe de Binnenlandse Veiligheidsdienst erin slaagde hem decennialang te volgen. De eerdergenoemde Ger Verrips en de BVD-historicus Van Engelen hadden daar natuurlijk al op gewezen, maar doordat Cornelissen laat zien wat voor gevolgen zoiets heeft voor iemands privéleven komt het nog schokkender over. De dienst ging heel ver in het volgen van De Groot; het lukte geheime agenten zelfs jarenlang een afluistermicrofoon in de woonkamer van de communistenleider te plaatsten.
Van die afluisterrapporten kon Cornelissen trouwens dankbaar gebruikmaken. Hij kreeg als eerste toestemming om de bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst berustende dossiers over De Groot in te zien. Net op tijd, want de dienst honoreert nu alleen nog maar inzageverzoeken van de betrokkenen zelf. Het spreekt voor zich dat dit een belangrijke en spannende bron is.
Daarnaast maakte Cornelissen gebruik van het Archief Paul de Groot, het CPN-archief en de knipsels en aantekeningen die hijzelf sinds de jaren vijftig verzamelde en maakte. Cornelissen mag zich met recht een De Groot-spotter van het eerste uur noemen. Ook een aantal mensen uit de directe politieke of persoonlijke omgeving van De Groot was bereid een gesprek met Cornelissen te voeren. CPN-kopstukken als Henk Hoekstra en Joop Wolff vertelden over het moeilijke karakter van hun gewezen kameraad, die met niemand bevriend wilde zijn. Vriendschap ‘hindert je in kritiek op anderen’, vertrouwde hij Hoekstra toe.
Ook Huib Zegeling zat als stiefzoon soms dicht op de huid van De Groot. Hij getuigde met name over de laatste jaren van zijn stiefvader.
Niet alleen die laatste levensjaren van De Groot spreken vanwege de tragiek tot de verbeelding. Ook zijn jeugd en zijn eerste politieke activiteiten zijn interessant. Hij werd geboren in Amsterdam, maar vertrok met zijn joodse ouders als jongetje van een half jaar oud naar Antwerpen. Hij groeide daar op en bracht het tot diamantbewerker. Als man van begin twintig ging hij terug naar Amsterdam, om daar in 1937 partijsecretaris van de CPN te worden. Het was het begin van een lange carrière in de partij.
Op het persoonlijk vlak is één gebeurtenis van groot belang geweest. Cornelissen gaat daar uitvoerig op in, zonder overigens de kwestie psychologisch uitvoerig te duiden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verloor De Groot zijn eerste vrouw, de Poolse Sally Borzykowska, en zijn dochter Rosa. Zij kwamen om in een kamp, nadat zij op hun onderduikadres, een zomerhuisje in het Gelderse Gorssel, in de herfst van 1942 door NSB'ers waren gearresteerd. De Groot zelf wist bij die actie te ontkomen.
Volgens Cornelissen sprak hij na de oorlog met niemand over deze tragische gebeurtenis, die natuurlijk zijn hele leven door zijn hoofd bleef spoken en richting gaf aan zijn denken en voelen.
Cornelissen geeft een eerlijk portret van De Groot. Hij is als ex-trotskist zeer betrokken geweest bij de linkse beweging in Nederland en dat had hem natuurlijk parten kunnen spelen bij het schrijven van deze biografi-