Biografie Bulletin. Jaargang 7
(1997)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Een vreemdeling in de Russisch-Orthodoxe kerk
| |
Een vermeende dienderToen de dienst eindelijk voorbij was, haastte iedereen zich naar de pastorie achter de kerk. De onbekende man ging mee. Een aantal kerkgangers dacht door te hebben waarom de vreemdeling juist die ochtend hun dienst had bijgewoond. Het kon niet anders dan dat hij van de politie was en dat hij listig en zo onopvallend mogelijk de dood van het betreurde gemeentelid onderzocht. Sommige nieuwsgierige Russen zochten contact met de vermeende inspecteur. Ze | |
[pagina 48]
| |
wilden graag het naadje van de kous weten. Geheel in de sfeer van het tragische ongeval openden ze het gesprek met zinnen als ‘Ja meneer, de dood zit ons allemaal op de hielen’ en ‘Aan het noodlot valt niet ontkomen.’ De Russische weemoedigheid droop ervan af. Natuurlijk ging de bezoeker even mee in dit geweeklaag. Eigenlijk meer uit fatsoen dan uit daadwerkelijke betrokkenheid, dat werd al snel duidelijk. Al rap stapte hij namelijk over op een heel ander onderwerp. Hij vroeg de oudere emigranten of zij op de een of andere manier in het verleden contact hadden gehad met de familie Rodenko. Er viel een doodse stilte. Ja, de naam was bekend, maar wat had de inmiddels bijna geheel uitgestorven familie van doen met de gruwelijke dood van de Russische hoer? De man begreep voor wie de Russen hem aanzagen en hij deed zijn best dit misverstand uit de weg te helpen. Zo vriendelijk mogelijk vertelde hij dat ze niet van doen hadden met een diender van de gemeentepolitie, maar dat hij hier was gekomen omdat hij een boek wilde schrijven over de Russische emigrantenzoon Paul Rodenko. ‘U bent dus een soort biograaf,’ zei een van de aanwezigen met een verontwaardigde blik. ‘Ja,’ zei de man, ‘Ik ben de biograaf van Paul Rodenko.’ Voor een van de kerkgangers was dit een bittere teleurstelling. Onder het aanroepen van haar god verdween ze naar een paar bekenden in de hoek van de zaal om bij hen verslag te doen van wat haar zojuist was overkomen. Twee anderen waren bereidwilliger en vertelden dat zij Iwan Rodenko hadden gekend. Ook zijn zoon, over wie ze later wel eens iets in een Nederlandse krant hadden gelezen, hadden ze wel eens in het bijzijn van zijn vader in de kerk gezien. Een aardige jongen was dat en hij sprak nog een beetje Russisch ook. Een heel ander karakter dan zijn vader over wie ze niet van plan waren veel goeds te vertellen. Ze konden alleen maar misprijzend over hem spreken. Ze verwezen de man uiteindelijk naar ene Vera S., die zeer goed bevriend was geweest met de Rodenko's en daar misschien wel over wilde praten. Zij was nu niet aanwezig, maar haar naam en adres waren in het telefoonboek gemakkelijk te vinden. Toen de biograaf met het adres van Vera S. op zak op het punt stond te vertrekken, werd hij aangesproken door een Nederlander, die zich bekendmaakte als de echtgenoot van een van de aanwezige Russische vrouwen. Na de dienst haalde hij haar altijd met de auto op en dronk dan een kop koffie mee. Hij vroeg de vreemde man waarom hij naar de Russische kerk was gekomen, omdat hij zich niet kon voorstellen met een bekeerling van doen te hebben. Toen de biograaf over zijn speurtocht vertelde, werd de man enthousiast. Hij sprak honderduit over het gedonder dat er vlak na de Tweede Wereldoorlog was geweest in de Russisch Orthodoxe kerk. Beschuldigingen over diefstal, politieke inmenging van Moskou en een actief seksleven van de geestelijken waren in 1948 de oorzaak van een schisma in de Russische geloofsgemeenschap in Den Haag. De afgesplitste gelovigen hielden vandaag de dag nog steeds hun diensten in een klein gebouwtje in de Haagse Bakkerstraat. De biograaf voelde dat hier een spannend verhaal achter kon zitten. Bovendien hadden de ruzies waarover de man vertelde zich allemaal afgespeeld in de jaren dat Iwan Rodenko en zijn zoon Paul soms naar de kerk gingen, naar hij had gehoord van de enige nog in leven zijnde zuster van de dichter en essayist. Een week later zat de biograaf bij Vera S., die uitvoerig en bijna met tranen in haar ogen vertelde over haar vlucht uit Rusland in 1917. Ze was als heel klein meisje met haar ouders op paarden van Sint Petersburg naar Estland getrokken, om zo uit de handen van de in hun ogen bloedige Sovjets te blijven. Ook sprak ze over Paul Rodenko, | |
[pagina 49]
| |
maar vooral over zijn vader Iwan. Zij herinnerde zich nog goed zijn geklaag over de eeuwige heimwee naar zijn geboortegrond. Dat waren voor haar mooie momenten. De altijd zo opvliegende Iwan liet dan zijn tranen gaan en dat maakte deze bruut voor haar even een mens van vlees en bloed. | |
Dienaar van kerk en ambassadeOok wilde ze wel iets kwijt over Iwans relatie met de mensen van de Sovjet-ambassade. Het stoorde haar altijd dat hij tussen 1947 en 1950 in het bestuur van de kerk zat, maar ook regelmatig over de vloer kwam bij de ongelovigen van de diplomatieke dienst. Ze had dat nooit begrepen. Tegen Iwan Rodenko had ze er nooit iets over durven zeggen. Zijn vrouw had ze zelfs voor een van die ambassadebijeenkomsten eens een nette jas geleend. De biograaf spitste zijn oren en vroeg of zij ook iets wist te vertellen over de kerkscheuring. Helaas wist ze daar niet veel vanaf, of ze wilde er niet veel over kwijt. Het bleef bij wat algemeenheden. Weer een week later zat de biograaf bij een belangrijk lid van de concurrerende Russisch Orthodoxe kerk uit de Bakkerstraat. Ook deze man wist iets van de scheuring, maar was te jong om er het fijne van te weten. Hij had weleens gehoord, dat de ambassade eind jaren veertig de kerk steeds meer was gaan gebruiken als missiepost en de toenmalige geestelijken helemaal voor haar karretje wist te spannen. Nee, dat was geen zuivere koffie geweest. Niet voor niets splitste een aantal gelovigen, vaak emigranten die vlak na de revolutie van 1917 gevlucht waren, zich toen van de Obrechtstraatkerk af. Ze wilden niet dat hun kerk een verlengstuk van de ambassade werd. Aan het einde van het gesprek wees de man uit de Bakkerstraat op het bestaan van een juffrouw uit Wassenaar, een Nederlandse die toentertijd een belangrijke rol speelde in de Russisch-Orthodoxe kerk. Die juffrouw uit Wassenaar was blij met een telefoontje. Zij schepte er behagen in om lang en uitvoerig te praten over de oude tijd. Ook zij kende Iwan Rodenko en ze wist zich nog goed te herinneren hoe hij plotseling ouderling was geworden in de tijd datRodenko, staande links, in Russisch orkest, plm 1939 (foto: Atelier J. Matz, Scheveningen)
| |
[pagina 50]
| |
de politiek zich steeds meer met de kerk in de Obrechtstraat ging bemoeien. Die dubbelrol was haar niet onbekend. Hij diende de ambassade en de kerk op hetzelfde moment. Het viel haar toen op hoe hij altijd zijn best deed een wit voetje te halen bij het ambassadepersoneel, dat gewoon was bij hoogtijdagen de kerk te bezoeken. Drie jaar later zat de biograaf te werken in de bibliotheek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij had inmiddels inzage gehad in dossiers van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, maar hij was nog steeds niet achter het fijne gekomen van Iwan Rodenko's relatie met de Russisch-Orthodoxe kerk. De geheime dienst wist wel dat Rodenko in de kerk kwam, maar was niet op de hoogte van bijzonderheden, zo bleek uit het dossier. Van een onderzoekster uit Groningen had de biograaf bij toeval gehoord dat in de geheime archieven van het Ministerie materiaal aanwezig is over de activiteiten van Russen in Nederland. Reden genoeg om daar eens te gaan kijken. De biograaf werd in de bibliotheek van het ministerie met zout en brood ontvangen. Hem werd geadviseerd om wat rond te neuzen en die dossiers aan te vragen waarvan hij het vermoeden had dat ze iets nuttigs zouden kunnen bevatten. Dat neuzen kostte veel tijd, maar leverde wel een succesje op. In het archief van Buitenlandse Zaken is een klein dossier aanwezig met de fraaie titel ‘De Russisch-Orthodoxe kerk in Nederland.’ Nu kon de nieuwsgierigheid naar het mapje met die intrigerende titel niet meteen worden bevredigd. Eerst moest toestemming komen van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, omdat er zich in het dossier een rapport van de geheime dienst bevindt. De toestemming kwam na twee weken. In het dossier wordt de naam Iwan Rodenko slechts één keer genoemd. Dat lijkt een schrale oogst. Toch is met het vinden van die naam op die plaats in dat specifieke dossier voldoende duidelijk geworden wat zijn rol in het gekissebis van de Haagse Russen is geweest. Ook was de vondst voldoende om een aantal relaties van zijn zoon Paul uit die tijd te traceren en beter te begrijpen. | |
De tekst centraalToen ik in 1976 met mijn studie Nederlandse taal- en Letterkunde begon, werd mij één ding al snel duidelijk. Het was tijdens de letterkundecolleges ten strengste verboden om naar buiten te kijken. Ik bedoel dat natuurlijk vooral figuurlijk, hoewel er aan de Groningse universiteit ook na de roerige jaren zestig nog docenten rondliepen die met een schoolse orde de poëzie van vooral Boutens en Leopold erin probeerden te stampen. Dat niet naar buiten mogen kijken had binnen de universitaire wereld prachtige namen als ‘close-reading’ en ‘de autonomie van de tekst’. Natuurlijk deed ik mee aan het urenlang binnenskamers puzzelen met een gedicht of een kort verhaal. Soms leverde dat wat op en was het leerzaam, veel vaker leidde het tot frustraties omdat een interpretatie niet ‘rond’ gekregen kon worden. De docent gaf dan een onvoldoende. Het was wel even wennen toen ik in 1993 de beslissing nam biograaf te worden. Ik werd juist gedwongen niet alleen naar buiten te kijken, maar ook naar buiten te gaan. Dat ging niet zonder slag of stoot. Na jaren bureauwerk is het of je de buitenwereld bent ontwend, je weet bij god niet waar je op zoek moet gaan naar onderzoeksmateriaal. Met jaloezie kijkje naar de biograaf met een historische of journalistieke achtergrond, die beter beslagen ten ijs lijkt te komen. Door opleiding en ervaring weten zij vaak handiger met de bronnen in de buitenwereld om te gaan, denk je dan met een beetje afgunst. Uit onwennigheid begint de literatuurwetenschapper die biograaf is geworden, daarom meestal op vertrouwd terrein. Hij zoekt naar brieven en andere egodocumenten bij | |
[pagina 51]
| |
de hem bekende instellingen als het letterkundig museum en de diverse universiteitsbibliotheken. Een zinvolle stap, zonder meer. Daar is veel te vinden en bovendien wordt de onderzoeker in deze schatkamers terzijde gestaan door moderne computers die alle literaire schatten uit de kelders van de archieven naar boven kunnen halen. Helaas is dat laatste niet helemaal waar. Veel van die archieven zijn niet of slechts gedeeltelijk ontsloten, omdat het de medewerkers aan geld ontbreekt om ze op een verantwoorde manier te verwerken. Met een druk op de knop van de computer kom je daar nooit bij. Slechts een enkele keer krijgt een onderzoeker inzage in dit materiaal, maar ik heb het idee dat je dan van heel goede huize moet komen. De speurder die blijft hangen in deze instellingen zal veel missen. Niet alleen omdat hij met die computers een deel van de schat niet naar boven kan halen. Het echte goud voor de biograaf ligt vaak heel ergens anders. Op plaatsen waar men in eerste instantie niet verwacht iets waardevols te vinden, kunnen soms de meest prachtige documenten liggen opgeslagen. Bekend zijn de verhalen over verloren gewaande correspondenties of dagboeken die bij een oude dame op een zolder bleken te liggen. Maar ook anekdotes die men optekent uit de monden van vaak overjarige getuigen op onbekende plekken horen daarbij. Toen ik in mijn rol van biograaf aan het begin van mijn onderzoek verzeild raakte in de kringen rond de Russisch-Orthodoxe kerk werd mij dat gelukkig al snel duidelijk. Die gang naar de Obrechtstraat lag, zo dacht ik zelf aanvankelijk, niet zo voor de hand. Van Rodenko's zuster Olga had ik begrepen dat haar vader en haar broer welde kerk hadden bezocht, maar dat was meer vanwege de sfeer. Dat begreep ik meteen. De Rodenko's waren ongelovigen, maar de kerk was de enige plaats waar ze iets konden proeven van het oude vaderland. Ik achtte de kans dan ook klein dat in de kerk oude emigranten zouden zijn die hen goed hadden gekend. De Russische gemeenschap in Den Haag was in de periode 1930-1940 vrij groot en bovendien verbleven de Rodenko's in die jaren lange tijd in het buitenland. Uit nieuwsgierigheid ging ik toch. Natuurlijk stak ik pen en papier in mijn zak en nam ik me voor een paar oude Russen aan te spreken. Dat laatste vond ik als onervaren biograaf nog wel een beetje eng. Het bezoek was succesvol, omdat het toeval geheel aan mijn kant was die zondagochtend. Was er niemand geweest die mij het adres van Vera S. had gegeven, dan had ik een belangrijke sfeertekening van het leven van de emigrantenfamilie Rodenko gemist. Als de Nederlander mij bij het verlaten van de zaal niet had aangehouden, dan was ik nooit op het spoor gezet van de bijzondere relatie die de oude Rodenko tegelijkertijd onderhield met de kerk en de Russische ambassade. | |
Het toevalOver de rol van het toeval in het wetenschappelijk onderzoek, vaak deftig serendipiteit genoemd, is al veel geschreven. De onderzoeksjournalist Paul Koedijk, die samen met zijn collega Hans Mulder een biografie over H.M. van Randwijk schreef en onlangs een mooi boek over Het Parool publiceerde, beweert bijvoorbeeld in een artikel met de veelzeggende titel ‘Archieven en adrenaline’Ga naar eind1 dat de onderzoeker machteloos is overgeleverd aan het toeval. De onderzoeker of biograaf moet volgens hem dan eigenlijk ook niets anders doen dan het zoveel mogelijk een kans geven. De onderzoeker die het toeval gunstig wil stemmen, moet beschikken over veel doorzettingsvermogen. Je moet immers alle mogelijkheden die er in theorie zijn in de praktijk nagaan. Dat in de praktijk nagaan van alle theoretische mogelijkheden betekent dat je met veel getuigen moet praten. Alleen dan maak je | |
[pagina 52]
| |
Huwelijksfeest Paul Rodenko, opgeluisterd door een Russisch orkest, 18 mei 1953. Tweede van links, staande: J.C. Bloem
kans op interessante vondsten. In 1994 pleitte Paul Koedijk daar al voor in het Biografie Bulletin.Ga naar eind2 Hij is een overtuigd voorstander van het in een vroeg stadium voeren van veel gesprekken met alle mensen van wie je ook maar een beetje het vermoeden hebt dat ze iets kunnen weten. Koedijk betreurt het dat de mondelinge bron door veel historici en ook door sommige biografen, als een sluitstuk wordt gezien omdat hij onbetrouwbaar zou zijn. Natuurlijk zijn niet alle getuigen even integer, maar je leert al snel het kaf van het koren te scheiden. Door veel ontmoetingen vergroot je de kans achter de verblijfplaats van bijzonder archiefmateriaal te komen en curieuze verhalen te horen. Mijn ervaringen tot nu toe bevestigen de mening van Koedijk. Zelfs nu, in de laatste fase van mijn onderzoek, trek ik er nog steeds op uit. Dat kost tijd en is vanzelfsprekend niet altijd even vruchtbaar. Zo heb ik heel wat bijeenkomsten van oud-verzetsstrijders bijgewoond, omdat ik hoopte in die kringen iemand te vinden die mij iets kon vertellen over het verzetswerk dat Rodenko zou hebben gedaan. Tot nu toe was ik niet succesvol en ik moet eerlijk zijn dat ik me nu wel even bezin alvorens weer zo'n bijeenkomst van gedecoreerden te bezoeken. Ik heb al te veel verhalen van mensen uit deze hoek gehoord. In het gunstigste geval gaan ze alleen over hun eigen verdiensten in het verzet. Veel vaker eindigen dit soort gesprekken met een beschouwing over het zedelijk verval van het hedendaagse Nederland. | |
Hard werkenNa zijn lezing op 9 december van vorig jaar in de Balie in Amsterdam werd James Knowlson, de biograaf van Samuel Beckett, gevraagd naar zijn theoretische opvattingen over het schrijven van biografieën. Zijn ant- | |
[pagina 53]
| |
woord was kort. Het enige wat de doorgaans wijdlopige Knowlson daarover kon zeggen was dat het schrijven van een biografie hard werken is, niet meer en niet minder. In de pauze had ik het daar al kort met hem over gehad. Hij vertelde er toen nog bij dat het biografisch onderzoek voor hem een hele bijzondere ervaring was geweest. Hij vertelde er verrukt over. Die ervaring had hij in zijn leven niet graag willen missen. Als professor in de Franse letterkunde schreef hij zijn eerste biografie op zeer late leeftijd en hij staat ervan versteld hoeveel werk hij daarvoor moest verrichten. Ook hij was een bureau-onderzoeker, die er opeens op uit moest om verre archieven te bezoeken, maar ook om mensen te interviewen. Het was voor hem een ware ontdekking. Honderden biografieën had hij tijdens zijn leven gelezen, maar hij had zich nooit gerealiseerd dat de schrijvers van deze boeken zichzelf met zo'n haast onmogelijke tijdrovende maar boeiende opdracht hadden opgezadeld. Ik begreep wat hij bedoelde. Toen deze neerlandicus nog in de collegebanken zat, had hij nooit kunnen bevroeden dat hij ook op deze manier met zijn vak bezig kon zijn. De neerlandicus is speurder geworden en moet zich soms meten met sluwe detectives als Derrick en Baantjer. Met verbazing zet hij zijn ervaringen op papier, bij het lezen heeft hij het gevoel dat het over heel iemand anders gaat. |
|