| |
| |
| |
Heeft Jacqueline Kennedy/Onassis echt bestaan?
De biografie als iconografie
A.J.C.M. Gabriëls
Poor Jackie, ...: why couldn't she seem more ‘real’? Her unreality was touching, poignant; because we felt sorry for simulacral Jackie, isolated from experience and sensation, her unreality became the badge of her pathetic authenticity. (105)
Eigenlijk zijn er altijd twee Jackies geweest: de levende echtgenote en weduwe van de Amerikaanse president en de Griekse scheepsmagnaat, en het icoon dat zij inmiddels was geworden en waarbij de ‘echte’ Jacqueline verbleekte. Wayne Koestenbaum schreef een onconventionele biografie over een symbool: ‘Jacqueline deed niets: ze zong niet, ze acteerde niet, ze danste niet, ze schreef niet, ze regeerde niet en ze pleegde geen misdaden.’
In de Amerikaanse speelfilm Love Field uit 1992 speelt Michelle Pfeiffer de rol van Lurene, een hoogblonde, kwebbelzieke schoonheidsspecialiste met een gouden hart en een Texaans accent. In november 1963 besluit zij naar Washington te gaan om de begrafenis van de vermoorde president Kennedy bij te wonen. Lurene is een ‘Jackie watcher’, een ‘Jackie lover’ en een ‘Jackie lookalike’, zoals vele Amerikaanse vrouwen in de vroege jaren zestig. Ze houdt een plakboek bij van haar idool en neemt gretig kennis van alle wetenswaardigheden die de media over het leven van de First Lady openbaren. Lurene identificeert zich met Jacqueline. Niet alleen door confectieversies van haar pastelkleurige Chanelpakjes en een ‘pillbox hat’ te dragen, maar eveneens door het gevoel van een gedeeld verdriet: beiden hadden een baby verloren. Lurene is zo diep begaan met het lot van de op gruwelijke wijze weduwe geworden presidentsvrouw, dat zij - tegen de wens van haar gevoelloze echtgenoot in - de lange busreis naar Washington aanvaardt om ‘poor Jackie’ bij te staan.
‘Jackie watchers’ en ‘Jackie lovers’ waren er niet alleen in de vroege jaren zestig; ze hebben bestaan zolang Jacqueline Kennedy/Onassis leefde, want ook na de moord in Dallas bleven de internationale media - en daardoor een internationaal publiek - zich voor haar interesseren. Wel waren het in hoofdzaak vrouwen, en dan vooral Amerikaanse vrouwen, die zij onophoudelijk wist te boeien met de glamourwereld die ze bewoonde, met de tragiek van haar levensverhaal, of gewoon met het ideaal van ingetogen schoonheid en stijlvolle vrouwelijkheid dat ze belichaamde. Maar ook mannen namen deel aan deze female cult. Tot hen behoort Wayne Koestenbaum (1958), associate professor in de Engelse letterkunde aan de Universiteit van Yale. Vorig jaar publiceerde hij een boek over zijn verre idool, met als titel Jackie under my skin. Interpreting an icon.
Koestenbaums boek is geen conventionele, grondig gedocumenteerde biografie, waarin de levensloop van de presidents- en redersvrouw van wieg tot graf wordt gevolgd. Integendeel, de auteur gaat ervan uit dat de lezer hiervan volledig op de hoogte is. Zelfs primaire biografische gegevens als de geboortedatum (28 juli 1929) en overlijdensdatum (19 mei 1994) van Jacqueline Lee Bouvier zal men in dit boek vergeefs zoeken. Koestenbaum koos een origineler uitgangspunt. Hij richtte zich niet op haar le- | |
| |
ven en persoonlijkheid, maar op het beeld dat daarvan bestond bij de buitenwereld. Volgens Koestenbaum zijn er steeds twee Jackies geweest: de echte Jackie en de icoon Jackie. In zijn boek concentreert hij zich op de laatste. Hij analyseert daarmee een fantasie, een verdichtsel, een mythe en raakt zo de kern van het leven van Jacqueline Kennedy/Onassis. Want voor miljoenen mensen was het - noodzakelijkerwijs overdreven - beeld van Jackie ‘echter’ dan de ‘echte’ Jackie.
Koestenbaum probeert een interpretatie te geven van het mediaverschijnsel Jacqueline Kennedy/Onassis. Hij doet dit in veertig korte, thematische hoofdstukken, waarvan de vaak bizarre titels - zoals ‘Jackie and Transportation’, ‘Jackie and Ordinary Objects’, ‘Jackie and Repetition’, ‘Jackie's Replaceability’, ‘Jackie and Duration’, ‘Jackie and Synesthesia’, Jackie and Apocalypse’ en ‘What If Jackie’ - reeds een ongewone invalshoek verraden. Koestenbaum gebruikt bij zijn interpretatie de verhalen die over Jacqueline de ronde deden en de afbeeldingen van haar die het publiek in de loop der jaren werden voorgehouden. Vooral foto's zijn voor hem van belang: ‘for only photos, and the uncaged fantasies they inspire, ground my sense of her’ (12). Koestenbaums interpretatie is bewust zeer persoonlijk en subjectief. Om vast te stellen wie de icoon Jackie was, gaat hij uit van zijn eigen ervaringen, gevoelens en denkbeelden. Die stelt hij moeiteloos gelijk aan die van het grote publiek.
| |
Mrs. Kennedy: Jackie als heilige
Met de constatering dat er twee Jackies zijn - de echte en de icoon -, zijn we er niet. Want ook de echte Jackie bestaat in feite uit twee delen: uit Jacqueline Kennedy, de echtgenote (1953-1963) en weduwe (1963-1968) van de Amerikaanse president, en uit Jacqueline Onassis, de echtgenote (1968-1975) en weduwe (1975-1994) van de Griekse scheepsmagnaat. Daarmee dringt zich de vraag op of deze dualiteit zich weerspiegelt in het beeld dat het grote publiek zich van haar heeft gevormd. Welnu, uit Koestenbaums boek kan men opmaken dat dit niet het geval is. De icoon Jackie vertoont in hoofdzaak de trekken van Mrs. Kennedy. Het beeld dat er van Jacqueline bestond en bestaat, vindt zijn oorsprong in de inauguratie van haar eerste echtgenoot, John F. Kennedy, als president van de Verenigde Staten in januari 1961. Haar aanwezigheid bij de eedsaflegging en bij de festiviteiten eromheen trok ieders aandacht. Dit was het ogenblik waarop de 31-jarige First Lady publiek eigendom werd: ‘She was now prey to fantasy, prey to being looked at’ (87). Volgens Koestenbaum was de inauguratie niets minder dan een initiatierite, waarbij Jackie haar oude, alledaagse identiteit verwisselde voor een nieuwe, verheven status. Zij werd Koningin van Amerika met haar fameuze ‘pillbox hat’ als majesteitelijke tiara.
De duizend dagen die begonnen op de trappen van het Capitool en eindigden in de straten van Dallas waren ‘the days of Camelot’, een door Jacqueline zelf bedachte vergelijking met het schitterende hof uit de sage van koning Arthur. Het beeld dat in deze bijna driejarige periode door de media van haar werd gecreëerd, zou zich blijvend in de herinnering van het grote publiek vastzetten. Niettegenstaande alles wat er in haar leven gebeurde in de ruim dertig jaar die volgden, werd Jacqueline voor altijd in verband gebracht met de vroege jaren zestig. Haar uiterlijk, haar kleding, haar stijl, alles waarom men haar toen bewonderde en vereerde, bleef bestaan in de nadien eindeloos gereproduceerde foto's. Dit was de icoon Jackie, voor eeuwig aan het verleden vastgeketend: ‘since November 1963, she has been a dated image. For most of her career as symbol, she'd be the former First Lady’ (135).
De echte Jackie leefde voort en behield de aandacht van de media. Maar de invloed van de oude beelden was zo groot dat de-
| |
| |
Jackie met ‘pillbox hat’ en JFK (illustratie uit besproken boek)
ze niet door nieuwe werden vervangen; ze werden hoogstens met elkaar gecontrasteerd, een vergelijking die steeds in het nadeel van de nieuwe beelden uitviel. Aldus deed zich het opmerkelijke feit voor dat de echte, de levende Jacqueline een anachronisme of afwijking leek, die niet kon tippen aan het historisch bepaalde beeld: wanneer men naar Jackie keek, keek men onvermijdelijk achterom. ‘Time moved on; Jackie remained’, schrijft Koestenbaum, om daar quasi-filosofisch aan toe te voegen: ‘A piece of history or popular iconography that stays in circulation past the time of its acclaim becomes either monumental and mythic, or it becomes tawdry and démodé’ (136).
In Jacquelines leven vormde de 22ste november 1963 de messcherpe scheidingslijn: er was een Jackie vóór en een Jackie na Dallas, maar er was ook een Jackie in Dallas. Hier werd zij een heilige; hier werd de icoon met bloed gewijd. De oude foto's van de First Lady zouden nooit meer op dezelfde wijze kunnen worden bekeken. Het moment van de moord op JFK, naast haar in de limousine, leidde tot een algemene identificatie: ‘suddenly we felt her terror, as if it were ours; suddenly we saw the earlier preassassination Jackie as forever remote from this new, bloodied, widowed Jackie’ (249). In de Texaanse hoofdstad ging Jacqueline door de hel, niet alleen omdat zij op afschuwelijke wijze haar man verloor, maar ook door de publieke vernedering die de moord voor haar betekende. Zelf kon ze zich er later niets meer van herinneren, maar voor het nageslacht is het voor altijd vastgelegd in het amateurfilmpje dat ene meneer Zapruder toevallig van de moordaanslag maakte: die merkwaardige instinctieve reactie van de met bloed besmeurde Jacqueline, die krampachtig wegkruipt op de achterkant van de nog rijdende auto, weg van de vermoorde president, weg van de plaats des onheus. Iedereen was getuige van haar nachtmerrie, en iedereen blijft daarvan getuige, steeds maar weer, in eindeloze herhaling. ‘Jackie's hell, therefore’ - zo betoogt Koestenbaum in een van zijn kernachtige volzinnen - ‘isn't just Dallas, or assassination, but being sentenced, for life, within the frames of the Zapruder footage’ (253). Dat de icoon Jackie in hoofdzaak de trekken vertoont van Mrs. Kennedy, werd niet al- | |
| |
leen bepaald door de media. Ook Jacqueline zelf wilde het zo. Of paste de echte Jackie zich allengs aan de icoon Jackie - ‘her troublesome twin’ (4) - aan en speelde zij uiteindelijk de rol die van haar werd verlangd? Men zou het haast denken. Hoewel zij meer dan een kwart eeuw
door het leven was gegaan als Mrs. Onassis, wenste ze toch begraven te worden naast haar eerste man op Arlington. Het was een postume public relations-stunt, die duidelijk aangaf dat Jacqueline als symbool wilde voortleven en onsterfelijkheid nastreefde als een Kennedy. De wens een laatste rustplaats te vinden op de Amerikaanse erebegraafplaats, zo Koestenbaum hierbij aan, ‘made her seem more aware of the effects of her actions on public consciousness - more interested in how she would be perceived by history - than she had professed, in life, to be’ (12).
| |
Mrs. Onassis: Jackie als zondares
‘America Has Lost a Saint!’ kopte een Amerikaanse krant op 20 oktober 1968, de dag dat de 39-jarige Jacqueline Kennedy in het huwelijk trad met de 62-jarige Aristoteles Socrates Onassis. ‘Slim bekeken van Jackie om haar kinderen op die manier een grootvader te geven’, moet de verslagen rivale Maria Callas fijntjes hebben opgemerkt. De reacties op de onwaarschijnlijke echtverbintenis waren alle van eenzelfde strekking: de voormalige presidentsvrouw had zichzelf een suikeroompje gekozen, zij deed het met iemand die haar vader had kunnen zijn, zij prostitueerde zich.
‘Daddy O and Jackie O’ noemde een Amerikaans vrouwenblad het echtpaar Onassis. En ‘Jackie O’ zou voortaan de bijnaam zijn waarmee Jacqueline in de media werd aangeduid. Het was geen vleiende aanduiding, allerminst de eretitel van een heilige. Wanneer er gesproken werd over ‘Jackie O’ dan had dat steeds een negatieve connotatie, had het de bijklank van nachtclubs en jet-set parties, van decadent vermaak en zinloze spilzucht, van zondigheid en perversie. De ‘O’ maakte Jackie te schande; de ‘O’ betekende in feite ‘Jackie Oh!’. Maar die ‘O’ geeft Koestenbaum de gelegenheid tot een eindeloze hoeveelheid woordspelingen en gedachtenassociaties, waarvan de verwijzingen naar Anna O., de befaamde casus uit Freud en Breuers Studien über Hysterie, en naar Histoire d'O., de sadomasochistische roman van Pauline Réage, nog de onschuldigste zijn. Toch vat hij ergens, verborgen tussen al deze vileine calembour, kernachtig samen waar het in het geval van Mrs. Onassis eigenlijk om ging: ‘“Jackie O” is Jackie Kennedy finally having a good time’ (142).
In de icoon Jackie is het Onassis-gehalte vele malen geringer dan het Kennedy-gehalte. Bovendien werkt het door contrast: juist door de groezelig-zwarte - O-vormige! - rand van de zonde komt het lelieblanke portret van de heilige des te beter uit. De tegenstelling tussen beide componenten in
Jackie O en Ari (illustratie uit besproken boek)
| |
| |
de beeldvorming rond Jacquelines leven is frappant. Het is een abrupte overgang van ‘sacred’ naar ‘profane’, van ‘sanctity’ naar ‘scandal’, van ‘mourner’ naar ‘swinger’, van ‘best-dressed’ naar ‘worst-dressed’, van ‘taste’ naar ‘waste’. Vóór haar huwelijk met Onassis werd ze geprezen en bewonderd, daarna werd ze bekritiseerd en beroddeld. De berichtgeving over haar werd allengs vunziger, met als dieptepunt de publicatie in de Amerikaanse blootbladen Screw en Hustler van heimelijk genomen foto's van een naakte, zonnebadende Mrs. Onassis op het eiland Skorpios. ‘At this moment ... a sacred icon had been forcibly translated to a pornographic context’ (25), zo luidt Koestenbaums wrange commentaar.
Waarom? Waarom trouwde Kennedy's weduwe een kleine, vulgaire, Griekse multimiljardair, vroeg het publiek zich af. Voelde de als frigide te boek staande Jacqueline zich werkelijk tot hem aangetrokken of ging het haar alleen maar om Onassis’ geld? Koestenbaum oppert zelfs de veronderstelling dat zij door dit huwelijk doelbewust probeerde zich van de heiligenstatus te ontdoen, zich te verwijderen van ‘Camelot and Catholicism’ door haar imago aldus, op bijna masochistische wijze, te bezoedelen. Voor het grote publiek bestond er in ieder geval geen twijfel over. Aangezien Mrs. Onassis meestentijds niet bij Ari op Skorpios woonde, maar in New York, in haar penthouse aan Fifth Avenue, en bovendien in 1975 weigerde aan haar mans sterfbed te zitten, vermoedde men dat zij bovenal om financiële redenen getrouwd was. Het gerucht ging zelfs dat in een huwelijkscontract nauwkeurig was vastgelegd hoeveel nachten zij per jaar met hem diende door te brengen. Voor Jacqueline bezat Onassis ‘de schoonheid van Croesus’ - opnieuw een uitdrukking van Callas - en trouwde zij in feite een blanco cheque: uiteindelijk zou haar dit een vermogen van tweehonderd miljoen dollar opleveren. Er leek hier, met andere woorden, sprake te zijn van ‘lucre gained through thegold weddingband’ (158). Toch heeft het grote publiek zijn lieveling nooit voorgoed verstoten: het was verdrietig, het begreep er niets van en, natuurlijk, heimelijk genoot het van het schandaal en was het jaloers op Jacquelines hedonistische levenswijze. Toen zij in 1994 overleed, werd ze dan ook onmiddellijk in genade aangenomen, en liefdevol werden de herinneringen aan haar gekoesterd. Het leek er zelfs op dat de media samenwerkten om haar te rehabiliteren, om haar opnieuw als ‘Saint Jackie’ te canoniseren. Niet langer sprak men van ‘Jackie O’, maar van ‘Mrs. Kennedy’, en op de voorpagina's van vrijwel alle Amerikaanse weekbladen
prijkten foto's van haar als First Lady.
| |
De Jackie Show
Jacqueline Kennedy/Onassis was een internationale beroemdheid, een media-verschijnsel, een ster waar de populaire bladen mee volstonden. Maar waarop was al deze aandacht gebaseerd? Op niets eigenlijk. Want Jacqueline deed niets: ze zong niet, ze acteerde niet, ze danste niet, ze schreef niet, ze regeerde niet en ze pleegde geen misdaden. Maar juist in dit niets doen was zij glamourous. Koestenbaum noemt haar een ‘do-nothing celebrity’, ‘a pure case of the star qua star’ (18). Volgens hem functioneerde Jacqueline in de Amerikaanse cultuur als een soort filmster. Hij wijst op het merkwaardige fenomeen dat verhalen over en foto's van haar, zowel vóór als na 1963, vooral in filmbladen te zien waren, zonder dat er iets bijzonders over haar te zeggen was. Zo werd het Jacquelines rol een filmster zonder rollen te spelen.
Jackie was een show - de Jackie Show - en zij was zich hiervan terdege bewust. De wijze waarop zij in de media werd geportretteerd, probeerde ze dan ook steeds zoveel mogelijk zelf in de hand te houden. Reeds vroeg leerde zij haar charmes uit te buiten, en op den duur wist zij precies welke kleding ze moest dragen en in welk licht haar
| |
| |
Een sleutelrol voor het sleutelbeen (illustratie uit besproken boek)
| |
| |
gezicht het beste uitkwam; kortom, hoe zij de aandacht kon vangen. Jacqueline was verzot op publiciteit; ze kon er geen genoeg van krijgen. Het gerucht ging zelfs dat zij een plakboek bijhield waarin haar eigen, uit tijdschriften geknipte foto's een plaats kregen. Koestenbaum noemt haar een dandy, ‘an entrepreneur of appearances’ (179), die er onophoudelijk mee bezig was zichzelf als een spektakel aan de wereld te presenteren. Het openbare optreden van Jacqueline Kennedy/Onassis had echter iets tweeslachtigs, iets tegenstrijdigs, iets hypocriets. Want hoe graag ze ook in het middelpunt van de belangstelling stond, naar buiten toe wist Jacqueline steeds weer de indruk te wekken afkerig te zijn van publiciteit en de camera's te mijden. Tijdens haar leven verbood ze familieleden en vrienden mededelingen over haar aan de media te doen. Zij gaf geen interviews, schreef geen memoires en deed geen openbare uitspraken. Een van de hoogstzeldzame uitzonderingen - het televisietoespraakje in 1964, waarin ze de Amerikanen bedankte voor de blijken van medeleven bij de dood van JFK - duurde slechts één minuut. In dit opzicht was Jackie dus eigenlijk een ‘no show’ (148).
Daarnaast was er volgens Koestenbaum nog een tweede manier waarop Jacqueline weigerde zich over te leveren aan de publieke belangstelling en dat was door haar intrinsieke stilte, door ‘the allure of a certain silence’ (284), zoals hij het fraai omschrijft. Veel foto's tonen haar met een zombie-achtig voorkomen, met een onthechte, afstandelijke blik, waarmee ze als in trance de lens inkijkt. Zeker, dit zwijgen droeg bij aan haar mysterie en prikkelde de fantasie, maar tegelijkertijd ziet Koestenbaum hierin een afwijzing, een negeren van de toeschouwer. Volgens hem verklaart dit mede haar succes als icoon: ‘Jackie's air of being not here, combined with a face and style we can't confuse with anyone else's, helps us realize that a person need not always be present to herself; that an identity may be an absence; that absence may be the beginning of glamour. Jackie is glamourous because she seems not thoroughly here’ (248).
| |
Een lofzang op het sleutelbeen
Voor ‘Jackie watchers’ en ‘Jackie lovers’ als Koestenbaum was er eigenlijk maar één plaats waar men zijn idool kon ontmoeten en dat was in kranten en tijdschriften: ‘one visited Jackie by visiting a newsstand’ (275). Maar hoewel zij dus nooit een stoffelijke gedaante aannam, nooit de grenzen van een foto kon overschrijden, gaf de weergave van de icoon Jackie in de media velen op de een of andere manier toch het gevoel dat men een persoonlijke band met haar had, dat men haar kende. ‘Her recurrence in headlines may strike us like repeated greetings from an old friend’ (225), zo vat Koestenbaum dit gevoel samen. Maar hoe zag die goede vriendin er nu precies uit? Wat was het beeld dat er op de televisie en in kranten en tijdschriften van haar werd gecreëerd? Jacqueline - lees: Mrs. Kennedy - maakte bovenal indruk door haar uiterlijk: zij ging door voor een mooie vrouw. Uit Koestenbaums beschrijvingen zou men dit echter niet direct opmaken. Hij heeft het over haar wat vierkante, disproportioneel grote gezicht, haar donkere, helmachtige kapsels - ‘the hairdo was the icon's frame’ (37) -, haar volle onderlip en het vermoeden van een snor op haar bovenlip, haar ver uiteenstaande ogen, haar lange hals, haar atletische, magere lichaam - ‘did Jackie eat enough?’ (119) - met nauwelijks boezem, brede schouders, gespierde armen en enorme handen en voeten. Er is evenwel één onderdeel van Jacquelines fysiek waarover Koestenbaum zich uitput in lofprijzingen en dat hij een sleutelrol toebedeelt in de interpretatie van haar uiterlijke verschijning. Dat is - inderdaad - haar sleutelbeen: ‘always revealed, it substitutes for cleavage as the primary marker of her upper body, and in Jackie's case it symbolizes bone structure, breeding, athleticism, stick-to-itiveness. The
| |
| |
collarbone is always perpendicular to the line of her arms, of her down-tending dress; the collarbone gives her body, in its long gowns, the look of a crucifix. Notice in photos how tightly she holds her hands to her sides - or how she keeps them folded in front of her. Icon Jackie does not wish to interfere with the symbolic work that her body is performing’ (119-120).
In direct verband met haar vermeende uiterlijke schoonheid staat Jacqueline Kennedys veelgeprezen kleding. Kleren waren haar lust en haar leven, en haar manier van kleden maakte de First Lady, door haar smaak en elegantie, tot een modesymbool, tot een voorbeeld ter navolging. De ‘Jackie look’ was minimalistisch en gestroomlijnd. Jacqueline had een ware afkeer van ‘overdressing’: haar jurken kenmerkten zich door eenvoud, ze droeg weinig sieraden en wat make-up betreft, zag men alleen haar lippenstift (maar die had ze dan ook in 25 verschillende kleuren). Zij vertoonde zich graag in vaste kledingstukken, en deze gingen daardoor een integraal onderdeel uitmaken van de icoon Jackie. Bovenal was dat het strak-ronde hoedje dat ze droeg bij JFK's inauguratie en waarmee ze reeds onmiddellijk ‘her indelible fashion statement’ (83) aflegde; Koestenbaum noemt de ‘pillbox hat’ haar logo. Jacquelines stijl en elegantie werden gesymboliseerd door de armlange handschoenen die ze droeg bij officiële gelegenheden. En dan waren er nog de gigantische zonnebrillen en shawls waarachter ze zich - vooral als Mrs. Onassis - voor de opdringerige blikken van het grote publiek trachtte te verschuilen; Koestenbaum wijdt er zelfs een afzonderlijk hoofdstukje aan. Volgens hem waren de brillen haar purdah en de shawls haar sari.
Jacqueline Kennedy had allure, had uitstraling. Overigens geen seksuele uitstraling à la Marilyn Monroe of Liz Taylor, haar tijdgenoten, tegenpolen en tegenspeelsters. Nee, Jacqueline had iets ijzig koels - het woord frigide is al gevallen - en ze leek daarom meer op Hitchcock-blondines als Kim Novak, Doris Day,Tippi Hedren of Grace Kelly, met hun ‘eroticism of penury and the nunnery’ (80). Duidelijk komt dit tot uitdrukking in de befaamde ‘White House Tour’, waarin Mrs. Kennedy het Amerikaanse televisiepubliek een rondleiding geeft door de onder haar leiding op historische wijze heringerichte presidentswoning. Men ziet hier een weliswaar aantrekkelijke, maar stijfjes-bewegende en zielloosogende jonge vrouw die de kijkers laat zien ‘how unhomelike her home truly was’ (110). Anderzijds had de icoon Jackie ook iets exotisch door de associatie met Frankrijk: de wortels van de familie Bouvier lagen in Frankrijk, zij studeerde een tijdje aan de Sorbonne en ze sprak wat Frans (of Franglais). Jacquelines ‘Frenchness’ droeg bij aan haar imago van vrouwelijkheid, artisticiteit, smaak en elegantie.
| |
De glimlach van een hyena
De icoon Jackie was echter niet alleen de door het grote publiek bewonderde en benijde mooie vrouw die een leven leidde in rijkdom, stijl en glamour. De Jacqueline Kennedy uit de kranten en tijdschriften bezat ook meer alledaagse, menselijke trekken, zoals een voorkeur voor gewone dingen en eenvoudige genoegens. De First Lady speelde bijvoorbeeld graag scrabble, vond het leuk de rumba te dansen, at een tosti als lunch, droeg thuis spijkerbroeken en coltruien, bleekte haar armharen, was een kettingrookster en had ook wel eens ladders in haar nylons. Vermelding van deze trivialiteiten in de media bracht geen schade toe aan Jackie's mystiek. Integendeel, deze informatie droeg er juist toe bij dat de gewone man en vrouw zich, niettegenstaande haar verheven status, toch met Jacqueline konden vereenzelvigen, zich met andere woorden ‘Jackie-esque’ konden voelen.
Aan dezelfde keerzijde van schoonheid, smaak en elegantie bevonden zich Jacquelines diva-achtige eigenschappen, die even- | |
| |
eens tot de media doordrongen. Van haar vaak onmogelijke gedrag noemt Koestenbaum enkele voorbeelden. Als presidentsvrouw besteedde zij haar tijd liever aan de herinrichting van het Witte Huis dan aan het traditionele charitatieve werk: ‘Why the hell should I traipse around to hospitals playing Lady Bountiful when I have so much to do here to make this house livable?’ (107), moet ze hebben gezegd. Tijdens diners kon het gebeuren dat de First Lady, wanneer haar humeur daar aanleiding toe gaf, de hele avond zwijgend voor zich uit zat te staren. Boze tongen beweerden dat haar schoenen er altijd smetteloos uitzagen, omdat zij ze na eenmalig gebruik, ‘als een papieren zakdoekje’ weggooide. En als Mrs. Onassis weigerde zij aanvankelijk met Olympic Airlines te vliegen, omdat het in deze toestellen naar feta zou stinken. Inderdaad, achter de schermen kon Jacqueline een bitch en een snob zijn, iemand die niemand ontzag: egoïstisch, ijdel, arrogant, wispelturig, onredelijk, tiranniek, wraakzuchtig. Reeds op de middelbare school ontving zij de bijnaam ‘Jacqueline Borgia’, en haar stiefdochter Christina Onassis omschreef haar eens als ‘een engel des verderfs’ met ‘de glimlach van een hyena’. Als ‘Jackie lover’ is Koestenbaum echter graag bereid zijn idool deze minder positieve karaktertrekken te vergeven, omdat ze in haar leven nu eenmaal zoveel heeft moeten meemaken. Bovendien wordt hierdoor het beeld van Jacqueline op meer realistische wijze bijgesteld: ‘knowledge of Jackie's behind-the-scenes intractability counteracts the sanctified, saccharine myth’ (256).
| |
De mooiste bloem van het kapitalisme
De icoon Jackie verkeerde in een bijzondere ambiance, in een wereld die tot de verbeelding sprak. Die wereld was er een van politieke macht als Mrs. Kennedy en een van rijkdom vooral als Mrs. Onassis. In welke relatie stond Jacqueline Kennedy tot de regeringsmacht, zo vraagt Koestenbaum zich af. Het antwoord daarop kan kort zijn: Jackie was een intelligente, belezen en kunstzinnige vrouw, maar voor het politieke bedrijf had ze geen enkele belangstelling. Ze vond het stomvervelend; ze was er te teergevoelig en te verfijnd voor. Aan het campagnevoeren, waartoe zij als vrouw van een politicus was veroordeeld, had ze een bloedhekel. ‘Het lijkt wel alsof ik iedere hand in Massachusetts heb geschud’, zei ze in 1958, zonder een spoortje ironie. Een leven in het politieke centrum, naast de machtigste man op aarde liet haar ogenschijnlijk onberoerd, en ze stak er meer dan eens de draak mee. Zo had ze de gewoonte na afloop van officiele recepties de buitenlandse diplomaten te imiteren die haar waren voorgesteld. En toen de president eens worstelde met het probleem van de toenemende luchtvervuiling, deed ze hem de suggestie de Amerikaanse luchtmacht overal Chanel No. 5 te laten uitsproeien.
Voor JFK vervulde Jacqueline de functie van ‘seen woman’: ‘Turn on the lights so they can see Jackie’ (227), moet de president aan het begin van het inauguratiebal hebben
Jackie in sari en purdah (illustratie uit besproken boek)
| |
| |
gezegd. De politieke betekenis van Jacqueline was in de eerste plaats visueel. Zij was een belangrijk embleem van zijn regering, een zinnebeeld van deze drie Koude-Oorlogsjaren. In dezelfde allegorische context plaatst Koestenbaum de mooie, stijlvolle Jacqueline tegenover de baboesjka-achtige mevrouw Chroesjtsjov naar aanleiding van een foto van hun ontmoeting in 1961 in Wenen, toen hun echtgenoten daar topoverleg voerden. De uiterlijke tegenstelling tussen beide dames spreekt boekdelen volgens Koestenbaum. Hij vraagt zich dan ook af of Jackie niet de decadente antithese van het marxisme was, of zij door haar uiterlijk en optreden het publiek niet weglokte van het communisme om het terug te voeren naar de monarchie? Gold zij niet als de mooiste bloem van het kapitalisme?
Kapitalistisch? Decadent? Ja, dat was Jacqueline zeker. Vooral als Mrs. Onassis baadde zij in een onvoorstelbare weelde, en de verhalen die daarover de ronde deden, gingen spoedig deel uitmaken van het beeld dat het publiek van haar in de media kreeg voorgeschoteld. Verhalen over haar 72 bedienden op Skorpios of over de vijf miljoen dollar aan juwelen, die Onassis haar in hun eerste huwelijksjaar schonk. Verhalen waaruit bleek dat alles kon, dat niets te gek was, met als meest bizarre extravagantie de barkrukken aan boord van de ‘Christina’, Ari's monumentale jacht, die bekleed werden met het scrotum van een walvis. Jacquelines vermogen om Onassis' kapitaal over de balk te smijten kende geen grenzen. Alles wat zij mooi vond, moest ze hebben en vaak in meer dan één exemplaar. Jackie was verslaafd aan winkelen, en alleen door een strikte opbergsystematiek en catalogisering kon zij nog een keuze maken uit de kleding en schoenen waarmee ze haar kasten had volgepakt. Koestenbaum geeft toe dat dit gedrag niet pleit voor zijn idool en wijst erop dat het contrasteert met Jacqueline's eerdergenoemde voorliefde voor gewone, alledaagse dingen. Op zoek naar een verklaring vraagt hij zich - tongue-in-cheek - af of ze ook in dit opzicht een opgelegde rol speelde: ‘I'm never sure, looking at pictures of Jackie in fancy dress, whether her wealth (or the clothes which symbolized wealth) represented her personality's ideal efflorescence or whether fanciness was just another burden’ (49). Mag Jackie om die reden geen aanspraak maken op ons mededogen? Moeten we haar daarom eigenlijk niet zien als een martelares?
| |
Fascinatie en irritatie
Met Jackie under my skin heeft Koestenbaum een bijzonder boek geschreven; een boek dat fascineert, maar ook irriteert. De auteur dwingt bewondering af door zijn verrassende benaderingswijze, waarbij hij het leven en de persoon van de echte Jacqueline Kennedy/Onassis scheidt van het beeld dat daarvan in de media werd gecreeerd; een beeld dat vervolgens door hem tot in detail wordt ontleed en geanalyseerd. De eruditie, het associatieve vermogen en de onbevangen visie die Koestenbaum daarbij ten toon spreidt zijn indrukwekkend. Zijn observaties en bespiegelingen nopen tot nadenken en brengen - hoezeer ook gechargeerd - op onverwachte wijze structuur in Jacquelines overgeleverde levensverhaal.
Natuurlijk is niet alles wat Koestenbaum over de icoon Jackie te berde brengt even geslaagd. Sommige vergelijkingen en metaforen zijn amusant, maar absurd. Eenmaal op dreef heeft Koestenbaum de neiging door te draven, zich verlustigend in ironische beschouwingen en tot in het belachelijke doorgevoerde redeneringen. Soms spreekt hij zich daarbij ook tegen. Storend is verder de egotripperij waarin Koestenbaums persoonlijke benadering zo nu en dan ontaardt, terwijl ook de campy - of zeg maar gerust nichterige - toonzetting van zijn betoog soms irritatie wekt. Kernachtige formuleringen en rake typeringen gaan maar al te vaak schuil tussen babbelige exposés en zinsneden vol poëtische niets- | |
| |
zeggendheid. Wanneer men echter bereid is deze kleine onvolkomenheden voor lief te nemen, dan blijft er een intelligent en geestig geschreven, maar bovenal hoogstorigineel boek over. Geen traditionele biografie - het zij herhaald - maar wel een werk waaruit duidelijk wordt dat in het geval van Jacqueline Kennedy/Onassis de mythe van het leven belangrijker was dan het leven zelf.
Wayne Koestenbaum, Jackie under my skin. Interpreting an icon (Plume/Penguin Books, New York, 1996), 291 biz. + ill. ISBN 0-452-27649-7.
A.J.C.M. Gabriëls is historicus. Hij is eindredacteur van het Biografisch Woordenboek van Nederland.
|
|