Biografie Bulletin. Jaargang 7
(1997)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Liefde is heel het leven, niet?
| |
LevensdriedelingToch meen ik dat de spanwijdte van deze biografie niet goed gevat kan worden wanneer we ons zouden neerleggen bij het afrollen van dit enerverende vrouwenleven in genoemde zes episoden. Er is immers een psychologische onderstroom in het leven van Henriette Roland Holst te ontwaren die tot een andere levensindeling verleidt. Volgens het dictum van Herman de Liagre Böhl mag de interpretator zich daar ook aan overgeven, want ‘zodra het boek gepubliceerd is, staat het concept weer ter discussie’.Ga naar eind1 Op het gevaar af in onmodieuze Hegelarij te vervallen, roept het leven van Roland | |
[pagina 17]
| |
Elsbeth Etty (foto: Angelo Goedemondt)
Holst bij mij een dialectische fascinatie op: een driedeling waarvan ik denk dat ze in Etty's boek impliciet is. Die overigens ook mooi past bij het leven van deze dochter van Marx en Kautsky, dat lijkt te zijn verlopen in tragische tegenstellingen, verscheurende vertwijfelingen en onbegrijpelijke ongerijmdheden. | |
DichteresEerst is er de these van de formative years (1869-1896), de jeugd van Henriette van der Schalk: de hoogsluitende, geïsoleerde elite-opvoeding; de emotionele kilte van de Hollandse bourgeoisie. Er is de educatieve achterstelling van de hoogbegaafde jonge vrouw, die zich van meet af aan terugtrekt in haar onmiskenbare poëtische talent, waaraan zich gaandeweg haar tomeloze wilskracht hecht. Het daaropvolgende niet voor consumptie geschikte huwelijk met de gefortuneerde beeldend kunstenaar Rik Roland Holst leidt haar in een kooi van levenslange vergeestelijking, verdrongen lustbeleving en deerniswekkende sublimatie. Ascese en zelfbedwang, het hele Freudiaanse rariteitenkabinet van verdringing, onschuldfantasieën en schuldcomplexen lijkt de frêle vrouw tot gekwordens toe te verpletteren. In een verheven kunstenaarsomgeving overigens vol van olympisch mannelijk gezelschap: Verwey, Gorter, Rik zelf, Van der Goes, Kloos e tutti Tachtigers. Imponerende heren met ieder een repertoire van uiteenlopende, maar vaak levenslange complexen: overspel, drankzucht, verstoting, ontrouw of impotentie. Het arsenaal aan Freudiaanse kunstenaarsfrustraties dat we in extremo kennen uit Schorskes Fin de siècle Vienna, rammelt ook op de Gooise of Brabantse heide, aan Spaarne en Amstel. Het is deze individualistische artistieke microkosmos, die de echtparen Gorter en Roland Holst in het reukspoor van Van der Goes leidt naar het collectivistische, moreel-schragende socialisme. Roland Holst is dan zevenentwintig jaar oud, en in plaats van de onproductieve echtelijke sponde wordt nu het socialisme als sublimerende heilsleer en als begeerte-surrogaat. | |
Politica tussen partijenDe antithese, het socialistische middenluik van haar leven (1897-1927) dient zich aan. Die ideologische kwartslag moet niet cynisch worden geïnterpreteerd: het idealisme van de intelligentsia en artistieke bourgeoisie om zich met het strijdend proletariaat te solidariseren was diep gemeend, diep doorvoeld, vol energie en élan, en vaak ging de beurs er ruimhartig voor open. In mijn interpretatie van Etty's interpretatie, van haar motievenonderzoek naar Roland Holsts heilsverlangen, kan niet anders dan het erotisch Ersatz-facet van de wending benadrukt worden. Zoals Gorter naast een duurzame drie- respectievelijk vierhoeksrelatie in zijn private bestaan, nog eens de extra potentie van de klassenstrijd in de openbaarheid bleef zoeken, zo voerde ook Holst in deze tweede levensfase partijstrijd, massa-actie en journalistieke pennenstrijd tot grote climaxen. De politieke actie kan zo worden opgevat als ultieme verslaving en als vlucht | |
[pagina 18]
| |
naar voren uit de iron cage van een etherisch kunstenaarshuwelijk, uit de eenzaamheid van de poëzieblocnote op de heide. Dat ging gepaard met alle symboliek van het erotisch surrogaat: spandoek en spreekkoor als orgastische kreten, de katheder als orale peluw, de geslepen pen als potentiebewijs! Ook de dilemma's en verscheurdheden, die de overgevoelige vrouw in een empathischzwak ontwikkelde politieke mannenwereld ondervond logen er niet om. Etty heeft daar een scherp oog voor, of dat nu ‘genderanalyse’ heet of niet. Mevrouw Holst draaide en schipperde, was opportunistisch en voluntaristisch, vonden Troelstra, Vliegen, Wijnkoop, Lenin, Gorter en De Kadt. Karaktervaste kapiteins, socialistische voormannen uit één stuk staan geen ‘vrouwelijke’ aarzelingen, ethische worstelingen, schipperende ‘slingeringen’ toe. Etty laat de zachte krachten in haar psychologische duiding van het karakter van Holst gelukkig volop zien: mij lijkt dat genderanalysis on herstory in praktijk gebracht. Wat minder overtuigend vind ik de analyse van het geforceerde anti-feminisme bij Roland Holst in deze tweede levensfase, dat de auteur wel aan de hand van polemieken beschrijft, maar toch niet afdoende kan verklaren en nogal decent omfloerst laat. Ging het bij haar niet óók gewoon om ordinaire damesjaloezie op proletarische vrouwen van vlees en bloed als Roosje Vos en Rosa Luxemburg? En als dat al niet gesuggereerd mag worden, zou het op zich niet héél begrijpelijk zijn voor een preutse blauwkous die de geneugten des vlezes zelf zo ontbeerde? Die ze zichzelf overigens ontzegde: ze had in haar eigen leven toch ook voor een vrije liefde-variant met of zonder Rik kunnen kiezen? Dichtte ze niet, zonder er zelf dus voor te kiezen, voluit: ‘Amor Inspirator’, en derhalve: liefde is toch heel het leven? | |
Spanningsboog en syntheseHet complex van verscheurdheid, schuldbesef, offerzin, maar ook steriele dogmatiek en overdreven herderinnenpretentie ten opzichte van het vaderlandse proletariaat, dat aan de orde is in de middelste en antithetische levensfase, is onmiskenbaar voor auteur en lezers het meest meeslepende in het levensverhaal van Jet Roland Holst. Het is knap dat Etty de boog ook gespannen weet te houden in de derde en laatste fase, die van de wat mij betreft wat saaiere synthese en grotere levensharmonie, waarin kunst en politiek als het ware samenvloeien in het humanistisch-socialisme (1928-1952). Dan gaat het voor een aanmerkelijk deel over het ethisch-socialisme van Banning, de levensavond tijdens de Tweede Wereldoorlog en de symboolwerking die Roland Holst, de inmiddels bejaarde vaderlandse maagd vol nationale deugden, uitstraalt als magere, links-fundamentalistische evenknie van Wilhelmina. Zeker, ‘tante Jet’ sufte niet in temidden van haar literaire en politieke intimi, en helpt de biografe door haar onverzettelijke strijdbaarheid een eind weegs, waar de mannelijke literaire tegenvoeters Gorter en Van Eeden fysiek al afgehaakt waren en de nieuwe politieke mannenvrienden verblekende satellieten lijken rond Jets stralenkrans als moeder-overste van onafhankelijk links. De beschrijving die Etty van deze synthesefase componeerde is echter ook een geslaagde rehabilitatiepoging van dit levensdeel van Roland Holst. Bannings ethisch-godsdienstige idealen, Hendrik de Mans psycho-socialisme, Gandhis geweldloosheid, hun invloed op Roland Holsts politieke handelen en poëzie is buitengewoon boeiend beschreven, vooral voor wie - overigens terecht - meende dat politiek en poëzie van vóór 1930 enerverender waren. Het verloop van het levensverhaal staat de rehabilitatie toe, en dat is meer dan menig biograaf van menige langzaam dovende fakkel zou kunnen durven dromen. Al fascineren these en antithese misschien meer, de synthese mag er wezen. En al verkiest men de drieslag in Roland Holsts leven boven Etty's zesdeling, dat | |
[pagina 19]
| |
periodiserings- of interpretatieverschil was onmogelijk geweest zonder Etty's diepvoelende levensschets, haar rake karakteriseringen en knappe decorschilderingen, die stellig voldoen aan het criterium van Van den Braembussche dat subjectsituering vraagt ‘in de randvoorwaarden van de collectieve psychologie, die wisselt per tijdperk’.Ga naar eind2 | |
Van Kondratief en KuyleEtty, van huis uit neerlandica maar op deze studie in Utrecht met lof gepromoveerd bij de Leidse historicus Jan Bank en de Utrechtse vrouwenwetenschappers Rosa Braidotti en Maaike Meijer, is dus volop geslaagd in de biografische métiers van psychologische, literaire en politieke geschiedschrijving. Slechts kleine schoonheidsfoutjes vestigen de aandacht even op het feit dat zij niet in alle historische disciplines even all-round kan zijn. De sociaal-economische geschiedschrijving gaat haar een enkele maal wat minder af dan haar subject in haar magistrale Kapitaal en Arbeid in Nederland. Anders zou het niet kunnen voorkomen dat Etty de krach van Wall Street in 1929 een einde laat maken ‘aan de periode van hoogconjunctuur die vanaf 1920 had geduurd’.Ga naar eind3 Dat de lange conjunctuurgolf (de zogenoemde Kondratief) vanaf het uitbreken der Eerste Wereldoorlog neerwaarts ging, slechts onderbroken door een korte opwaartse Juglarcyclus in de jaren 1925 tot 1929, lijkt de auteur geheel te zijn ontgaan; het betreft hier bovendien, en dat is ook psycho-historisch relevant, de negatieve economische basis voor de oningeloste revolutieverwachtingen van Roland Holst en vele andere teleurgestelden. Ook beide uitingen van crisisverzet, die vielen in deze politiek-hyperactieve periode van Roland Holst ontbreken, namelijk de grote transportstaking van begin 1920 en de harde Twentse textielstakingen van 1922-1923. Al zijn beide laatste evenementen misschien geen kernstukken in Roland Holsts politieke Werdegang. Slechts eenmaal heb ik de biografe als literatuurhistorica kunnen betrappen op een uitglijertje. Dat het er niet meer zijn lijkt vooralsnog minder aan mijn literair-historische lacunes te liggen dan aan Etty's zorgvuldige en brede bronnengebruik, uit de geschriften van Roland Holst zelf, uit talloze brievencollecties, relevante periodieken en secundaire literatuur. Als het echter om de zogenoemde ‘katholieke jongeren’ rond het tijdschrift De Gemeenschap gaat - ook die volgde de religieus-geïnteresseerde Roland Holst in de jaren dertig - laat de auteur haar zorgvuldigheid even varen. Het is haar ontgaan dat Roland Holsts bewonderaar Anton van Duinkerken en de redactie al in 1933 hadden gebroken met de latere katholieke fascist Albert Kuyle. Roland Holst was in 1935 dus zeker niet ‘een van de eersten die in de gaten had dat Kuyle zich ontwikkelde tot een jodenhater’.Ga naar eind4 Kuyle nam al op 1 januari 1934 gedwongen afscheid van het tijdschrift en kan dus nooit in maart 1935 nog een artikel in De Gemeenschap gepubliceerd hebben, dat Holst gelezen zou kunnen hebben; het staat er dan ook niet in. Inmiddels had Kuyle voor zijn ‘vulgairste antisemitisme’ een eigen kortstondig bruin podiumpje, De Nieuwe Gemeenschap, dat Roland Holst ook heel wel onder ogen gekomen kan zijn.Ga naar eind5 Etty heeft beide bladen kennelijk overgeslagen. Het is haar gezien haar overige abundante tijdschriftengebruik ruimschoots vergeven. | |
Fletse mannen?Belangrijker dan een enkele economisch- of literair-historische omissie is het vraagstuk van de karakterologische typeringen van de (socialistische) voormannen in het boek. Over het algemeen krijgen deze heren weinig reliëf. Dat geldt niet voor Troelstra, die in Roland Holsts eigen bewoordingen aan Kautsky voortreffelijk statuur krijgt; minder ook voor Gorter, die in een deel van haar leven natuurlijk onontkoombaar aanwezig was. Maar wel gaat dit op voor langdurigtijdelijke kameraadschappen met mannen | |
[pagina 20]
| |
als Wibaut, Tak en Van der Goes. Dat zal deels komen door Roland Holsts alomtegenwoordigheid in haar omgang met deze antagonisten, deels doordat deze grote sociaal-democraten vroeg of laat door Roland Holst als karakterloze opportunisten werden gebrandmerkt. Maar het komt ook doordat de biografe zelf ze zo schimmig laat figureren. Voor wie hun respectieve biografieën kent kunnen ze echter in hun werkelijke verkeer met Roland Holst niet zó flets geweest zijn. | |
De verbleekte glazenierDit bezwaar geldt helaas ook Rik Roland Holst, die in het echte leven stellig verbleekte naast het olympische aura van zijn toch wat schrielere wettige echtgenote, maar die desondanks toch niet zó'n impotente eunuch geweest kan zijn als menige schildering van huiselijk (on-)geluk te 's Graveland, Laren of Zundert ons moet doen geloven. Dat is een al te simplificerend oordeel omtrent een beschrijving, die wel degelijk in meer algemene zin Riks kunstenaarschap, zijn savoir-vivre en zijn kunsthistorische betekenis in het licht stelt, maar helaas nauwelijks aan zijn psychologie toekomt. Ik kan me dus niet aan de indruk onttrekken dat Etty op haar sterkst is in de belichting van haar centrale vrouwelijke subject en in de psychologische ontleding van vrouwen als bijvoorbeeld Rosa Luxemburg in meer algemene zin. Het manvolk daaromheen, toch ook in later jaren niet de onbeduidendsten als Banning, Vorrink of Stuiveling, blijft meestal schetsmatig. Het is entourage, figurant in andervrouws treurspel. Het tot leven brengen van mannelijke medespelers op het politieke schaakbord of bij het literaire kaartspel is duidelijk niet Etty's prioriteit geweest. Haar hoofdfiguur - o, ironie - wordt er echter alleen maar helderder door, en in die basisbedoeling is zij dus volkomen geslaagd. En in de ontwikkelingsgang van het vaderlands biografiewezen blijft het een intrigerende omkering om een vrouwelijke kernfiguur haar mannelijke entourage te zien domineren. Daarmee is wat ik als een zwakte poogde te signaleren inmiddels in kracht gekeerd en is nu de parafrase passend: ‘de vrouw in de storm en de man in het woud’. | |
Tussen Böhl en GoedkoopLaat er geen misverstand over bestaan dat politiek-inhoudelijke en journalistiek-beeldende beschrijvingen van vrouw, werk, actie en politieke situaties de belangrijkste krachten van dit boek vormen. Psycho- en politiek-analytisch is het sterk, literatuurtheoretisch heeft het meen ik minder te bieden. De literatuuranalyse geeft wel inzicht in de persoon van Roland Holst en is ook een sleutel tot begrip voor haar politieke loopbaan, maar vormt geen zelfstandig theoretisch onderzoeksobject. Ik vond het uitdiepen daarvan een sterk punt in Böhls Gorterbiografie. Daarin slaagde de politicoloog-historicus er ook in om diep in het wezen van de literair-filosofische en de poëticale zielsontwikkeling van zijn subject door te dringen. Etty heeft die zware pretentie kennelijk minder; wellicht leent Roland Holsts poëticale evolutie er zich ook minder toe. Evenmin lijkt me dat Etty erop uit geweest is een literaire biografie te schrijven. Afgezien van enkele stijlstroefheden die daarop duiden, belemmert de sterke politieke component in haar onderwerp dat: er moeten immers heel wat politiek-theoretische ontwikkelingen uit de doeken gedaan worden tot beter begrip van Holsts praktisch-politieke doen en laten. In die politieke sfeertekening is de geëngageerde journaliste en deskundige oud-activiste op haar scherpst en schoonst. Tot prachtige literaire evocaties als in Hans Goedkoops Heijermans-biografie komt het niet.Ga naar eind6 Op de schaal van Goedkoop tot Böhl, van biografische lyriek tot poëticale diepte-analyse, lijkt Etty zich dus ergens in het midden te bevinden. | |
[pagina 21]
| |
Henriette Roland Holst tijdens een ‘weekeinde’ te Bentveld, 1933
| |
[pagina 22]
| |
VrouwenportrettenHaar verscheurde woudloopster verdient het spoedig gezelschap te krijgen van een aantal vrouwen die Holst in haar actieve leven als antagonistes tegenkwam, die zeker uitgebreider portrettering verdienen. In willekeurige volgorde en nog anderen niet uitsluitend geldt dat wat mij betreft zeker Cornélie Huygens, Wilhelmina Drucker, Cécile de Jong van Beek en Donk en ook een eigenzinnige kunstenares als Saar de Swart. Het gaat trouwens evenzeer op voor socialistische voorvrouwen als Roosje Vos en Sani Prijes, van wie al wel potloodschetsen, maar geen olieverfportretten bestaan. Naar aanleiding hiervan nog éénmaal over de moeizame verhouding tussen feminisme en socialisme: als Liefde is heel het leven niet één ding heeft duidelijk weten te maken - met nog onvolkomen uitdieping of niet - is dat wel de complexiteit van de relatie tussen beiden in de individuele psychologie, in dit geval in die van Jet Roland Holst. Zeker wisten we wel dat er veel problematisch was in de verhouding tussen algemeen-maatschappelijke en sekse-specifieke emancipatiestrijd, maar stellig niet hoe in deze vrouwenborst de beide conflicterende zieleroerselen zich in heel hun gespletenheid tot elkander verhielden. Elsbeth Etty heeft ook in die tragiek inzicht geboden. Haar studie mag een baken voor navolgsters in het genre genoemd worden, een overtuigend specimen van een met liefde én distantie geschreven vrouwenbiografie. Distantie is altijd noodzaak, maar toch: liefde is heel het leven, wel?
Elsbeth Etty, Liefde is heel het leven niet. Henriette Roland Holst-van der Schalk 1869-1952, Amsterdam, Balans, 744 blz. f 69,50.
Florian Diepenbrock is sociaal-historicus en zakelijk directeur van de Nestheaters in Amsterdam. |
|