gen Jan Romein en Jef Suys haalt Hanssen uitvoerig de Russische filosoof Sjestov aan. Deze kwam niet alleen in opstand tegen de ‘imperialistische Rede die heel de werkelijkheid in een systeem van objectieve wetten en wijsgerig beproefde waarheden aan zich wil onderwerpen’, maar hechtte ook bijzondere waarde aan de persoonlijke crisis. Juist de ‘tragische crisis’ brengt de mens tot grote inzichten, was zijn overtuiging. Een mening die door Hanssen gedeeld wordt en die hij overigens ook bespeurt bij Ter Braak, die ergens schrijft: ‘Men moet op een of andere manier aan den afgrond gebracht zijn, anders kan men niet philosopheren (...).’
Deze instelling is de inzet voor Hanssen als Ter Braak-biograaf. Hij kan niet anders dan zich met zijn hele hebben en houden in het avontuur storten, zo lijkt het. ‘Ik zei het al eerder. Het schrijven van een biografie is een ontmoeting tussen twee personen en tussen twee culturen. De biograaf moet zijn eigen ervaringen creatief maken. Mijn boek zal dan ook aansluiten bij meer persoonlijke levenservaringen.
‘Het heeft indruk op mij gemaakt dat mij als schooljongen in Heerlen gedreigd werd met degradatie naar een lagere schoolsoort, omdat ik mij excentrieker gedroeg dan de rest. Het heeft mijn belangstelling voor individuele verhalen in de geschiedenis versterkt. Ik richt me als onderzoeker veel minder op collectieven.’ In zijn boek haalt Hanssen niet voor niets Oscar Wilde aan die stelde dat het de persoonlijkheden zijn die geschiedenis maken, niet de principes.
‘Ook mijn ervaringen als student in het Amsterdam van de jaren zeventig zijn belangrijk. Dat was een tijd van ontgoocheling, een tijd waarin afscheid werd genomen van de grote utopieën van de jaren zestig. Daarnaast was op de middelbare school de lectuur van La Nausée van Jean-Paul Sartre, een indrukwekkende ervaring. Niet alleen deed het boek me beseffen dat je volledig op jezelf teruggeworpen bent, en dat dat filosofisch een volstrekt legitieme positie is, maar het bevestigde me ook in de ervaring van discontinuïteit, die in situaties van crisis, van creatieve verwarring, essentieel is.’
Het is die persoonlijke inzet die ervoor zorgt dat Hanssen in zijn proefschrift soms tot ontroerende inzichten komt. De verwoordingen van die inzichten zijn ongewoon voor het wetenschappelijke discours, maar een ploeterende biograaf verschaffen zij bij tijd en wijle een beetje troost: ‘Elke biografische aanpak die zich van de kunst van het woord bedient moet vervuld blijven van verlangen en deceptie. De blik van de biograaf zal altijd vol tranen zijn. Hij wil een verleden terughalen dat zich niet laat terughalen en ruïne blijft. Hij wil een mens kennen en een vriend maken die een vreemde blijft. Hij kan misschien wel dichter bij de dichter komen, maar nooit tot bij hem, zeker nooit in hem (in de huid van iemand kruipen). Pas in de erkenning van de ander als een principieel onkenbare en afwezige krijgt een biografie enige dimensie,’ staat op pagina 53. En even verder: ‘Een biografie is de ontroering van iemand dichterbij te willen komen, maar hem of haar, die zich van ons omkeert, achterna te moeten staren. Op dit moment van melancholie komen we tot het besef van betekenis. Dat is het punt waarop de biograaf zelf een dichter bij de dichter wordt.’
Deze manier van schrijven is Hanssen niet door iedereen in dank afgenomen. De historicus Jo Tollebeek noemt in de Volkskrant van 15 november 1996 de toon van het boek bij tijd en wijle pathetisch. De meer zakelijke passages daarentegen roemt hij, omdat die, zo lijkt het ten minste, meer bij de wetenschap horen. Ook het fragmentarische karakter van het boek wordt niet door iedereen uit de historische discipline gewaardeerd. Voor Hanssen is dat juist van eminent belang, omdat daarmee het probleem van de samenhang scherper aan de orde