| |
| |
| |
Biografie Bulletin
97/1
| |
| |
| |
Een hekel aan sufgekookte broccoli
De biografie van zomaar een meisje
Jan Fontijn
Waarom gaan biografieën bijna altijd over grote mannen en vrouwen en niet over gewone mensen zoals u en ik? Het antwoord lijkt me simpel: de groten zijn interessanter. Of ze hebben een boeiender leven gehad, of het waren intrigerender persoonlijkheden of ze hebben meer gepresteerd.
Een van mijn motieven om biografieën te lezen en te schrijven berust, zo leert mij eerlijke introspectie, op een onbestemd verlangen om daarin modellen te vinden voor hoe ik moet leven. Dat klinkt misschien erg plechtig, maar ik bedoel dat ik nieuwsgierig ben naar de wijze waarop bijzondere mensen ten opzichte van de grote kwesties van het leven staan: liefde, lijden, vriendschap, ziekte, ouderdom en dood. Ik hoop iets van hen te leren in positieve of negatieve zin. Zo weet ik, om een voorbeeld te geven, zeker dat ik de wijze waarop Sartre en Van Eeden de laatste jaren van hun leven hebben geleefd niet als model voor de ouderdom zou willen volgen.
De houding ten opzichte van de ouderdom of de dood moet iets hebben van die van Socrates of Goethe, mijn houding ten opzichte van mijn vrienden moet gemodelleerd zijn naar die van Montaigne, ik zou willen converseren als Du Perron, de lef willen hebben van Multatuli, de charme van Stendhal, de eigenzinnigheid van Léauteaud, de wijsheid van Yourcenar, de creativiteit en intelligentie van Christiaan Huygens, enzovoort. Samen vormen deze helden een vreemde en bonte collage, mijn ideaal-ik, de instantie in mijzelf aan wie ik mijn dagelijks gedrag toets. Opvallend is dat ik slechts een enkel aspect van mijn voorbeeldige helden kies, nooit de totale persoon. Multatuli mag dan wel benijdenswaardig veel lef hebben, als persoonlijkheid vind ik hem vaak hoogst irritant.
Gelukkig zijn moderne biografieën kritisch, in tegenstelling tot de verheerlijkende biografieën van vroegere eeuwen, soms zelfs debunking, waardoor mijn heldenverering op een gezonde wijze wordt tegengegaan of gerelativeerd. Vaak lucht het me bij de lectuur van biografieën op de groten van hun voetstuk te zien vallen, hen te betrappen op dezelfde ijdelheid, kleinzieligheid en angst die ikzelf bezit. Geen beter vermaak dan leedvermaak. We lijken zelf iets groter te worden wanneer wij Napoleon of Bismarck en al die helden van de geest op pantoffels of in hun hemd zien staan. Als helden wat kleiner en gewoner worden, dan stelt die nivellering ons gerust, omdat hij op zijn minst de belofte suggereert dat we ooit op hetzelfde niveau kunnen komen.
Freud vond het feit dat de biografie alleen over de groten der aarde ging problematisch. Hij geloofde niet zo in het genre. Het leven in de brede zin van het woord, het wel en wee van de man in de straat, kwam volgens hem niet aan bod.
Soms verbaast het mij dat die voorbeeldfunctie van de biografie, al het twintigste-eeuwse cynisme ten spijt, nog steeds voor mij bestaat. In dat opzicht voel ik me in deze eeuw een beetje ouderwets, omdat ik nog iets heb van de negentiende-eeuwers
| |
| |
Carlyle en Emerson, voor wie de voorbeeldfunctie van grote mannen en vrouwen een centrale rol speelde in hun leven en denken en die dat in een reeks van biografieën en biografietjes demonstreerden. Voor Carlyle waren, zoals in On Heroes, Hero-Worship, and the Heroic in History uit 1841 staat geschreven, grote mensen (Great Men) de leaders en modellers van de massa's; ze waren de scheppers van alles wat de massa poogde te doen en te bereiken. Emerson vond in zijn Representative Men dat grote mensen moesten worden gebruikt (used) door de andere mensen, zodat dezen daarmee op een hoger niveau konden komen. Een dergelijke voorbeeldfunctie lijkt nu achterhaald. Ik denk niet dat voor het grote publiek de levens van voetballers en bekende Nederlanders moreel of politiek een voorbeeld zijn. Men zal zich meer spiegelen aan gewone mannen en vrouwen op de televisie, die met grote openhartigheid hun levensverhaal vertellen en vaak zonder schroom de dramatische hoogtepunten van hun leven (bijvoorbeeld het verwerken van het verlies van een familielid, de confrontatie met de eindigheid van het leven) onder woorden brengen. Als biografieën thans nog een voorbeeldfunctie hebben, dan zijn het deze gesproken televisiebiografieën.
Geschreven biografieën over gewone mensen zijn zeldzaam. Toch bestaan ze wel. In de sociale en de feministische geschiedschrijving is men er al lang mee begonnen en vaak met verbluffende resultaten. Op soms ingenieuze manieren en dankzij bijzondere, indirecte bronnen weten de biografen toegang te krijgen tot die verborgen levens, die - het moet gezegd worden - minstens zo fascinerend kunnen zijn als de levens van publieke figuren.
De meest recente ‘biografie’ over een gewoon mens uit onze tijd die ik las is die van Alain de Botton Kiss & Tell uit 1995, in het Nederlands vertaald onder de prozaïsche titel De biograaf. De auteur is nog geen dertig jaar oud, maar al erg beroemd. Zijn werken zijn in meer dan veertien talen vertaald, vermeldt de flaptekst. Reden om het boek met meer dan gewone belangstelling te lezen. Het is de reconstructie van het leven van Isabel Rogers, een productie-assistente bij een klein bedrijf in Londen. Het boek is een allegaartje van beschouwingen over de biografie, persoonlijke uitweidingen, een verslag van de zoektocht naar gegevens over het meisje, gesprekken van de biograaf met Isabel en beschrijvingen van het gedrag van het meisje. Er zijn ook foto's in opgenomen.
Kiss & tell leest vlot, is handig gecomponeerd en bevat zeker voor biografen een aantal aardige observaties. De stijl is hier en daar ronduit slecht, want modieus. Vervelend is ook dat de schrijver soms open deuren intrapt door met veel aplomb triviale uitspraken te doen over hoe de biografie of het leven in elkaar zit.
Verder is de aanleiding om een biografie over een gewoon meisje te maken nogal geforceerd. Een vrouw met wie de biograaf een half jaar het leven had gedeeld maakt het uit. Haar verwijt is dat hij door zichzelf is geobsedeerd. Hij wil zich revancheren. Als hij in een boekhandel een biografie over Ludwig Wittgenstein in handen krijgt, dan ontwaakt zijn belangstelling voor andere levens. Die wordt versterkt als hij geconfronteerd wordt met zijn oude, zieke opa, die voor zijn dood hardnekkige pogingen doet om hoogtepunten van zijn leven aan anderen te vertellen. Waarom zou hij geen biografie beginnen, vraagt de ik-figuur zich af. Het is toch de beste manier om zich met een ander te vereenzelvigen? Maar dan moest het een biografie over een gewoon mens worden. Teveel hadden volgens hem biografen zich op ongewone levens gericht. Daarmee werd het buitengewone verhuld dat elk leven bevat. Hij besluit om zich in de eerste de beste mens te verdiepen die zijn leven binnenwandelt.
| |
| |
| |
| |
Dit is natuurlijk een dwaze onderneming. Als de biograaf in spe een beetje psychologische kennis had, dan zou hij moeten weten dat zo'n oefening in altruïsme hem niet tot een ander mens zal maken. Daar komt nog bij dat hij nog andere oogmerken heeft met zijn plan. Hij wil namelijk ook een onderzoek instellen naar de verborgen rol van biografische conventies bij het begrijpen van andere mensen.
De biografie van Alain de Botton wijkt dus in tweeërlei opzicht van de normale biografie af: zijn boek gaat niet over een beroemdheid en de gebiografeerde is niet dood. Zijn keuze van het eenvoudige, Engels meisje Isabel Rogers is een gelukkige. Zij toont zich uiterst bereidwillig om de talloze vragen van de jonge biograaf te beantwoorden. Het arme kind leeft in de illusie dat de jongen werkelijk belangstelling in haar heeft. Het wordt zelfs een liefdesrelatie. Ze blijkt zich er niet van bewust te zijn dat de jongen bezig is de theorie van de biografie aan haar te toetsen.
Een van de theoretische problemen die De Botton aan de orde stelt is de subjectiviteit in het biografische onderzoek. Dat probleem ligt in dit geval natuurlijk erg voor de hand, daar de gebiografeerde een levend meisje is met wie de biograaf op een gegeven moment ook het bed deelt. Persoonlijker en intiemer kan het bijna niet.
Is het ontbreken van objectiviteit wel een nadeel, vraagt de biograaf zich af. Zijn bijzondere relatie met de gebiografeerde stelt de biograaf immers in staat de meest intieme vragen te stellen. Had de beroemde biograaf Richard Holmes niet geschreven dat een biograaf verliefd moest zijn op zijn onderwerp?
Zo passeren alle vroegere liefdes van Isabel de revue. We komen precies te weten wanneer en hoe ze ontmaagd is. En daar blijft het niet bij. Ze bekent haar biograaf-minnaar ook wat haar favoriete manier van neuspeuteren is, hoe haar relatie met haar ouders en zusje was, wat haar slaapgewoonten waren, haar passie voor strijken en het feit dat ze in een zwembad niet durft te duiken. In de toekomst zou ze haar kinderen nooit sufgekookte broccoli te eten geven en nooit de progressieve, seksuele voorlichting geven, die haar eigen moeder haar had gegeven.
Ook Isabels eetgewoonten komen aan bod. Het had de biograaf al zo lang geïrriteerd dat in biografieën die eetgewoonten nauwelijks aan bod komen, terwijl het toch zo belangrijk kan zijn te weten hoe iemand uit een blikje drinkt of chocoladerozijnen uit een pakje peutert. Typerend voor Isabel was dat ze niet op etenswaren gesteld was, wanneer de oorspronkelijke staat nog te herkennen is. Zo betaalde ze liever wat meer voor voorgewassen sla en uitgelezen blaadjes sla om die niet van zo'n dreigend uitziende zanderige krop te hoeven trekken, Was het belangrijk te weten dat Isabel bij het eten van haar pizza een meanderroute nam, eerst de lekkere hapjes, zodat ze uiteindelijk bleef zitten met de onsmakelijke korst? De vraag hierbij is natuurlijk in hoeverre eetgewoonten iets karakteristieks over een mens onthullen. Isabel zelf vond eetgewoonten van anderen belangrijk en trok daar allerlei conclusies uit over de psyche van de persoon. Aan de hand van Isabels favoriete hits in haar jeugd (Abba, The Best of Blondie, Leonard Cohen, Bob Dylans Infidelis, vioolconcerten en opera's van Mozart), met alle hieraan verbonden herinneringen, raken we langzaam maar zeker vertrouwd met haar persoonlijkheid.
Misschien is het aardigste van De Bottons boek dat het je attendeert op de vele facetten, die er mogelijk zijn bij het beschrijven van het karakter en het gedrag van een gebiografeerde. Het zijn facetten, die in de
| |
| |
Janet, tienervriendin van Isabel uit de ‘ABBA-periode’ (foto: Eric Brandon)
doorsneebiografie ofwel uit gewoonte ofwel uit onmacht (de gebiografeerde is al dood en heeft nooit iets hierover medegedeeld) niet aan bod komen.
Een ander punt dat hij aansnijdt is de kwestie dat biografieën zich over het algemeen baseren op geijkte punten van het leven: het huwelijk, de aanstelling, het sterven, een veldtocht, terwijl de persoon in kwestie hierover heel wat minder concrete voorstellingen heeft. Soms is er van een gebeurtenis alleen maar een stemming over.
Zijn - om een ander voorbeeld te noemen - naarstig in het archief gereconstrueerde stambomen van personen wel zo belangrijk, terwijl die personen zich van hun eigen familie alleen maar een enkele oom een tante goed herinneren? Ook Isabel had haar eigen interne stamboom, zoals ze ook een interne landkaart had, die sterk afweek van de geografische. Zo had ze mede vanwege haar vliegangst Griekenland de plaats gegeven waar in werkelijkheid Spanje lag. De jonge biograaf ziet tot zijn verbazing dat zijn Isabel de wereld totaal anders indeelt en ziet dan hij. Beiden hadden hun eigen associaties bij plaatsen, gebouwen of lectuurervaringen. Het woord ‘rationeel’ had voor beiden een verschillende gevoelslading. Zij had een grote gevoeligheid voor het vochtgehalte van diverse handen, terwijl hij er nooit bij stil stond.
Zijn conclusie luidt dan ook dat als Isabel ooit een biografie zou schrijven, dat ze dan op heel andere dingen zou letten dan hij. Een enkel leven kan in strijdige biografieën resulteren, zo stelt deze weinig originele biograaf-theoreticus vast.
Ingewikkeld vindt hij het verder dat Isabel de neiging had haar levensverhalen te herzien. In goede stemming wezen de zaken sinds haar jeugdjaren in optimistische richting, in slechte stemming in pessimistische. De biograaf moet dan vaststellen:
‘Doordat de biografische keuze afhing van Isabels luimen, kon er geen sprake zijn van een archimedisch punt vanwaar het definitieve verhaal kon worden vastgelegd - althans niet voordat de dood had toegeslagen.’
Wanneer Isabel met de biograaf de wisseling van beroepskeuzen gedurende haar le- | |
| |
ven opsomt en de reeks opinies, die ze ooit had, maar nu dwaas en achterhaald acht, dan moet de biograaf concluderen dat één persoon in feite een opeenvolging was van verschillende personen ‘die zich in een bedriegelijk continu lichaam verdrongen. De wisseling van de ene persoon naar de andere was te vergelijken met het doorgeven van het stokje bij de estafette, tijdens welke lopers van dezelfde ploeg elk een eigen deel van het circuit afleggen.’ De verleiding is groot, aldus de biograaf, alias Alain de Botton, om bepaalde data als keerpunten aan te merken, terwijl de wisseling veel chaotischer verloopt. Kortom pas op voor al te strikte chronologieën in biografieën.
Het is goed te zien dat De Botton erg jong is, te jong en te naïef misschien om biograaf te zijn. Hoe groot is zijn verbazing niet wanneer hij, geconfronteerd met de wereld van Isabel, het grote verschil ziet tussen zijn wereld als man en de wereld van de vrouw, waarin bijvoorbeeld het dragen van kort of lang haar een belangrijke kwestie kan zijn. Haar klerenkast is voor hem een openbaring, omdat rokken, jasjes, blouses, broeken en truien stuk voor stuk een specifieke rol moesten vervullen en afgestemd waren op bepaalde gelegenheden. Het verbaast hem dat een pukkeltje op de slaap van Isabel haar zo opwindt.
‘Deed Isabel niet flauw? Maar ach, wat deed mijn mening ertoe zolang dat pukkeltje van binnenuit als een monsterlijke vulkaan werd beschouwd? Wat kon andermans oordeel uitrichten tegen de meedogenloosheid van de zelfwaarneming? Deze ongelijkwaardigheid was het symbool van het zoveelste blijk van twijfel ten aanzien van het begrip biografische objectiviteit. Als je je best deed om Isabel te begrijpen, kon je dan haar eigen idee van het Vesuviaanse formaat van dat puistje als irrelevant afdoen, wat een compleet comité vulkanisten ook mocht aanvoeren? Of moest je dat buiten beschouwing laten als een objectief gezien belachelijke maar subjectief toch geloofwaardige overtuiging?’
Het probleem dat Alain de Botton aansnijdt is ook dit keer niet nieuw maar wel belangrijk. Waar ligt de waarheid van een leven? Vanuit welk point of view beschrijven en beoordelen we een leven? Vanuit de biograaf, of de gebiografeerde, of iemand uit de omgeving van de gebiografeerde? Mijn ervaring is dat in de meeste biografieën die gezichtspunten, met alle oordelen die eraan verbonden zijn, worden gecombineerd, waardoor de biografie een soort polyfonie wordt. Maar doorslaggevend blijft de visie van de biograaf.
De Botton is zo perplex over de raadselachtige vrouwenwereld van zijn Isabel dat hij vraagtekens zet bij de mening van de beroemde achttiende-eeuwer dr. Johnson dat mensen ondanks een rimpeling van oppervlakkige verschillen begrijpbaar blijven voor elkaar. Hebben we, aldus De Botton, als man enig idee wat een vrouw allemaal doet als zij zich in de badkamer opmaakt? Kunnen we ervaringen waarmee we zelf geen ervaring hebben bevatten? Het is een oeverloze maar altijd interessante vraag. Met De Botton ben ik het eens dat er altijd wel aangrenzende ervaringen zijn waarop we kunnen teruggrijpen. De fantasie en niet te vergeten nieuwsgierigheid kunnen veel helpen om onze kennis over de wereld van de gebiografeerde te vergroten.
Laat ik dat toelichten met een eigen voorbeeld bij het maken van de Van Eeden-biografie. Rond 1915 werd Van Eeden geobsedeerd door het spiritisme. De spiritistische wereld is mij volkomen vreemd. Ik heb er geen enkele affiniteit mee en ik kan ook niet begrijpen dat mensen erdoor gefascineerd zijn en erin geloven. Ik was buitenstaander
| |
| |
Trevor, de melkboer met wie Isabel bevriend was, met zijn zuster Sharon op het strand (foto: Daphne Huddle)
en had emotioneel de grootste moeite mij te verdiepen in wat ik grote flauwekul vond. Was Van Eeden gek geworden? Hoe kon zo'n intelligente man opgaan in zo'n dwaze wereld? Doordat ik de hand had weten te leggen op de notulen van de séances kon ik vrij nauwkeurig nagaan in welke vreemde wereld hij zich bewoog. Die vreemde wereld kon ik niet negeren als ik Van Eeden wilde begrijpen; het spiritisme was voor hem in die jaren immers de wereld waar hij zijn troost, rust, oriëntatie en inspiratie in zocht. Om toegang te krijgen tot Van Eedens wereld ben ik een tijd lang alles gaan lezen wat ik geschriften over en van spiritisten te pakken kon krijgen om op die manier zoveel mogelijk kennis te verwerven. Ik kreeg hierdoor meer inzicht in de sociale en religieuze betekenis van het spiritisme: welk type mensen er door aangetrokken werden en wat ze allemaal daarin hoopten te vinden. Gewapend met deze cultuurhistorische achtergrondkennis heb ik toen proberen te achterhalen welke emotionele betekenis het spiritisme voor Van Eeden had. Ik ontdekte dat de dood van zijn zoon Paul in 1913 van cruciale betekenis was. Paul was zijn lievelingszoon ten opzichte van wie hij zich schuldig voelde. De dood had de relatie verbroken. Het spiritisme maakte het mogelijk de niet afgemaakte relatie te voltooien; meer dan eens richtte Paul zich via het medium troostend tot zijn vader.
Door eigen ervaringen met door de dood verbroken contacten met familieleden, waarbij schuldgevoelens een grote rol speelden, kon ik navoelen hoe groot Van Eedens behoefte was om het contact weer te herstellen en waarom het spiritisme daarom belangrijk werd. Wat aanvankelijk vreemd voor mij was, kon ik door een eigen grenservaring minder vreemd maken.
Hoe ouder men wordt, hoe meer ervaringen men heeft en hoe meer men, als het goed is, anderen kan begrijpen. Dat de in 1969 geboren Alain de Botton als biograaf te jong is, wordt pijnlijk duidelijk in het hoofdstuk dat aan psychologie is gewijd. Daarin wisselt hij
| |
| |
Freudiaanse truïsmen af met analyses van Isabel op basis van een dwaze discipline als de handschriftkunde en van een paar psychologische testen. Is het vreemd dat onze biograaf op het einde moet bekennen dat hij in feite Isabel niet goed begrijpt en dat zij op haar beurt, doodmoe van dat eindeloze vragen en analyseren van haar beminde, de wens te kennen geeft een punt achter de relatie te zetten?
Toen ik het boek van Alain de Botton definitief sloot, was ik Isabel vergeten. Ze had voor mij geen duidelijk gezicht gekregen, hoe indringend de biograaf haar ook ondervraagd had. Ze verdween in de menigte andere jonge mensen, die ik ooit ontmoet heb, die ik misschien best aardig heb gevonden maar die me niets zeiden. Of ze wel of niet met haar moeder kan opschieten, of ze van sufgekookte broccoli houdt of niet, of ze op zestien- of zeventienjarige leeftijd ontmaagd is of niet, het interesseerde me niet. Laat staan dat ze een voorbeeldfunctie kon vervullen.
Ik loop naar mijn boekenkast en haal de levensverhalen van een reeks vrouwen te voorschijn: Madame Bovary van Flaubert, Eline Vere van Couperus, Anna Karenina van Tolstoi, Effi Briest van Fontane en Juffrouw Lina van Emants. Buitengewone vrouwen zijn het niet, erg spectaculair is hun leven niet. Deze romanpersonages zijn de Isabels van toen. Weliswaar fictief maar zo levensecht als het maar kan. Waarom zijn zij wel onvergetelijk, waarom herinner ik me na zovele jaren nog zoveel scènes, nog zoveel details van hen?
Het antwoord kan kort zijn: hun auteurs, de scheppers van hun levensverhaal, konden schrijven. Wie een biografie wil schrijven, neme hen als voorbeeld.
Alain de Botton, De Biograaf, Amsterdam, 1996, 256 blz. f 39,90.
|
|