| |
| |
| |
Brief aan Jan Vrijman
Hans Schoots
Beste Jan Vrijman,
Dank voor de lovende woorden die je in het vorige Biografie Bulletin over had voor Gevaarlijk leven, mijn biografie van Joris Ivens. Ik ben zo vrij ook je kritiek deels als compliment op te vatten, vooral de volgende ‘fundamenteel kritische aanmerking’: ‘Verklaringen, of pogingen daartoe, mis je met name in de schijnbaar onbegrijpelijke en onacceptabele faits et gestes in Ivens' omgang met vrienden en geliefden, vooral vrouwen, en in zijn slaafse onderworpenheid aan de praktijk van het communisme.’ Vervolgens voer je zelf enige verklaringen aan die een antwoord kunnen geven op de tweede vraag: het waarom van Ivens' innige band met het communisme.
Wat mij tevreden stemde is dat die argumenten wel degelijk ook in Gevaarlijk leven naar voren worden gebracht, zij het soms met een ander accent en aangevuld met meer individuele aspecten uit Ivens' ontwikkeling, maar dat je ze niet als zodanig hebt waargenomen. Van een dergelijke onbewuste symbiose tussen boek en lezer droomt denk ik menig auteur. Ik concludeer eruit dat ik in ieder geval op dit punt redelijk ben geslaagd in mijn streven een visie te geven op Ivens' karakter en drijfveren, geplaatst in de context van zijn milieu en tijd, maar dan gevlochten door het levensverhaal zelf en met een minimum aan beschouwende uitweidingen en commentaren.
Je schrijft bijvoorbeeld: ‘De eerste wereldoorlog was een fragmentatiebom die menselijke, culturele en intellectuele waarden vernietigde en bij tallozen een einde maakte aan het liberale en burgerlijke vooruitgangsgeloof. De Russische revolutie bracht hoop en verwachtingen: een nieuwe kunst, een nieuwe maatschappijvorm, een nieuw idealisme.’
In Gevaarlijk leven staat het volgende:
‘Het einde van de wereldoorlog bracht veel maatschappelijke beroering. In de loop van vier jaar strijd was overal in Europa de afschuw over het bloedvergieten gegroeid en de revoluties in Rusland en Duitsland hadden ook in Nederland een radicaliserende invloed op de arbeidersbeweging en de intelligentsia [...] Overal aan de Europese universiteiten voelden studenten na de oorlog behoefte aan saamhorigheid en verzoening.’ In deze stemming werd student Ivens een van de initiatoren van de Rotterdamse Studenten-Federatie. Hij vervolgde zijn opleiding aan de Technische Hochschule in Berlijn: ‘Sinds de Duitse nederlaag in de wereldoorlog, de revolutionaire opstand van “arbeiders en soldaten” in 1918, waarna het keizerrijk plaats had gemaakt voor de Weimarrepubliek, was het niet meer rustig geweest in de stad. Jongeren keerden zich af van de wereld van hun ouders, die immers alles fout hadden gedaan, en stortten zich in experimenten met seks en drugs. In de kunst gaven dadaïsten en expressionisten de toon aan. Die laatsten vertegenwoordigden niet alleen een kunststroming, maar bovenal een geëxalteerd levensgevoel, de hoop dat uit de puinhopen van de oorlog een nieuwe, innerlijk gelouterde mens zou opstaan, onbekrompen en kosmopolitisch. De nieuwe Weimarrepubliek was in hun ogen een grijze democratie onder leiding van te gematigde politici.’ Volgt een schildering van de wijze waarop Ivens ideologisch beïnvloed werd door zijn anarchistische vriend Arthur Lehning en zijn activistische geliefde Germaine Krull, hoe hij de werken van Bakoenin, Marx en Lenin las en aan revolutionaire demonstraties deelnam. Hij vond ‘dat de
| |
| |
communisten tijdens de confrontaties op straat blijk gaven van “methodisch en doelmatig optreden”. Zij hadden tenminste een duidelijke lijn en waren praktisch effectief. En zo ging hij bijna zonder dat hij er erg in had over van het vrijgevochten expressionistische levensgevoel naar de machtspolitieke logica van het communisme.’
Je schrijft verder:
‘Het denken van Marx verving het geloof in de oude goden, die gefaald hadden door hun irrationalisme. Het marxisme was rationeel, het was wetenschappelijk. Het toonde aan hoe oude culturen en maatschappelijke systemen in een voortdurend dialectisch proces verdrongen werden door nieuwe en hoe het kapitalisme historisch noodzakelijk moest ondergaan om plaats te maken voor de macht van de proletarische klasse[...] dat de wereldgeschiedenis gedreven werd door de logica van de tijdgeest die niet te keren was, geen rekening kon houden met kleine individuele waarden en belangen, maar slechts met één allesbeheersende zaak: de vooruitgang van de mensheid.
Voor ieder schepsel dat gekweld werd door de misstanden van en tussen de beide wereldoorlogen en voldoende verbeelding bezat om die machtige idee te begrijpen, was de marxistische analyse een ongekende bevrijding. Met name gold dat voor kunstenaars en intellectuelen die in de verwarring van hun jaren nu een duidelijke probleemloze weg vooruit zagen. Op elke vraag was een antwoord, alles was zo klaar als een glas zuiver water.’
Gevaarlijk leven: ‘Onder de kunstenaars met wie hij [Ivens terug in Nederland] omging, koesterden velen bewondering voor de artistieke vernieuwingen in de Sovjetunie, en aangezien ze gevoelssocialisten waren, stonden ze meteen ook welwillend tegenover de sovjetstaat.’ Ivens zelf sloot zich aan bij
Joris Ivens tijdens opnamen voor de film De eerste jaren in een staalfabriek te Katowicze in Polen, 1947. Tweede van rechts: Ivens. De vrouw is zijn partner en scenariste Marion Michelle (collectie Marion Michelle)
| |
| |
de communistische partij: ‘Toen Joris Ivens zich bij de communistische beweging aansloot, had hij “een nieuw gevoel, dat sterker en wezenlijker was, namelijk dat ik deel uitmaakte van een internationale gemeenschap en van een generatie die de voorhoede van de wereldrevolutie vormde”. In zijn persoonlijke relaties was hij niet in staat zich volledig te geven en het leek er veel op dat het geloof in de utopie deels vervanging daarvoor was. In ieder geval was er nu één vaste band waaraan hij zich kon overgeven. Zijn relatie met de communistische beweging ging lijken op de situatie van zijn jeugd. Waren het vroeger zijn ouders geweest die vol liefde zijn leven voor hem uitstippelden en daarvoor ondergeschiktheid aan het familiebelang verwachtten, nu waren het de partij en de arbeidersklasse die deze rol vervulden. Hij kreeg er een gevoel van geborgenheid voor terug, de ervaring ergens bij te horen, een denkkader waarin de wereld geruststellend werd verklaard. “Ik ben niet iemand die dol is op twijfelen. Om te kunnen leven heb ik mijn zekerheden nodig”, schreef hij. Ivens had er het karakter niet naar een vrijblijvend fellow-traveller te zijn; daarvoor was hij teveel practicus, meer geïnteresseerd in daden dan in theoretische bespiegelingen. In de jaren dertig was hij temidden van intellectuelen en kunstenaars geen uitzondering met zijn communistische overtuiging. Het was de tijd van de grote ideologieen, zowel van links als van rechts. De arbeidersorganisaties vormden een krachtige factor in het maatschappelijk leven en de keuze tussen kapitalisme en socialisme leek van onmiddellijke actualiteit. De geschiedenis van het communisme was betrekkelijk jong en de consequenties ervan waren nog niet in volle omvang manifest geworden. Met enig recht beriep Ivens zich later op de air du temps om zijn positie te verklaren, maar het is ook waar dat hij weinig aandacht schonk aan de meningen
van vrienden, zoals Arthur Lehning en Germaine Krull, die wel degelijk vanaf het begin zagen waar de leer van Lenin en Stalin op uit moest lopen.
In Nijmegen was Ivens op de wandelingen met zijn vader toegesproken over het liberale vooruitgangsideaal en de technologie die diende tot heil van de mensheid. Lag er eigenlijk geen logische lijn van daar naar de opbouw van het socialisme in de USSR? Had zijn vader hem niet al geleerd dat de bouw van een staalfabriek een stap op weg was naar het menselijk heil? En was het vijfjarenplan, waaraan het sovjetproletariaat vol overgave zijn krachten wijdde, soms niet de planmatige vervulling van die vooruitgangsdroom? In het oosten gaf de werkman daadwerkelijk vorm aan de nieuwe tijd en Ivens had door zijn eigen technische achtergrond nog een bijzondere affiniteit met deze kant van de zaak. De discussies met arbeiders in de Sovjetunie, die hun visies zo kort en helder uiteen wisten te zetten, hadden hem bevestigd in zijn geloof in de historische missie van de proletarische klasse. “Eelt in de hand is het paspoort voor de Sovjetunie”, verklaarde hij tijdens zijn lezingen na zijn eerste reis naar de USSR. En zijn positie had wel wat weg van die van de welvaartskinderen uit de jaren zestig: de beroerde omstandigheden waarin de armen leefden, stonden in schril contrast tot hun eigen welvaart, die er iets verwerpelijks door kreeg. Ook Ivens' bedje was gespreid zonder dat hij zich er al te veel voor hoefde in te spannen en een toekomst van verveling lag in het verschiet. Voor hem behielden de woorden van Marsman volle geldigheid: Groots en meeslepend wil ik leven! Hoort ge dat, vader, moeder, wereld, knekelhuis! Een leven aan de zijde van het proletariaat beloofde naast offers veel opwinding en avontuur. Sinds zijn eerste bezoek aan de Sovjetunie was hij ervan overtuigd dat ook zijn toekomst als cineast daar lag en nergens anders. In de Franse Revue des Vivants schreef hij in 1931: “Door een overmaat aan individualisme en door een té artistieke instelling staat Europa afwijzend tegenover de sociale
| |
| |
werking van de documentaire. Ik denk dus de ontwikkeling van mijn idee, van mijn cinematografisch ideaal, slechts in Rusland te kunnen bereiken.”’ Tot zover Gevaarlijk leven.
Grootvader en vader Ivens brachten Joris - zijn oorspronkelijke voornaam was George - vanaf zijn vroegste jeugd bij dat het goed was te werken voor het nut van het algemeen, en zijzelf gaven daarin onvermoeibaar het goede voorbeeld. George's moeder was op haar beurt vroom katholiek en misschien legden ook de dogma's van het katholicisme de basis voor zijn behoefde aan zekerheden. Met dit alles is echter de lange duur van zijn communistische engagement - van de jaren twintig tot begin jaren tachtig - niet verklaard. Ik heb in mijn boek op een aantal factoren gewezen die in dit verband van belang moeten zijn geweest. Allereerst was ongewone onbevangenheid een bestanddeel van zijn karakter op een wijze die het gezegde in herinnering roept: ‘Wie op zijn twintigste geen communist is, heeft geen hart, wie op zijn dertigste nog communist is, heeft geen verstand.’ Ivens is in zijn denken als het ware onder de dertig gebleven. Hij bleef zijn hele leven aangetrokken door de argeloosheid van de jeugd. Wat hij ook aan schokkends meemaakte, en dat was niet weinig, hij bleef wars van elke scepsis, al kwam het cynisme ongewild binnen via de achterdeur, doordat hij de bloedige kant van zijn eigen geloof niet wenste te zien. Een andere belangrijke factor is de aard van zijn positie binnen de communistische beweging geweest. Hij bleef, ook als ‘freelance-communist’, volkomen trouw aan de partij, haar organisatie en haar politieke lijn en hierdoor kon hij binnen de beweging voor zichzelf een zekere vrijheid creëren. Onder de beschermende paraplu van de Internationale, met houvast aan een wij-gevoel van contactpersonen en aanlooppunten over de hele wereld, kon hij op zoek naar het avontuur. In zijn ongedurige wereldwijde reislust, zijn avonturisme en zijn verlangen alles op zijn kop te zetten is Ivens in zekere zin trouw gebleven aan het vitalisme uit zijn studiejaren, toen hij goed bevriend was met Marsman. Met al zijn plichtsgevoel en
hooggegrepen doelstellingen stak hij niet onder stoelen of banken dat hij ook werkte ‘om zelf gelukkig te zijn.’
In de jaren vijftig sloeg de slinger verder uit naar de zekerheid in gebondenheid. Na jaren van tegenslagen in het Westen liet hij zich in Oost-Europa reduceren tot een radertje in de propagandamachine. Maar daar stond tegenover dat hij nu was waar hij werkelijk werd gewaardeerd. Hij werd geprezen en gevierd en kreeg ruimschoots geld voor zijn filmprojecten. ‘De partij maakte mijn bestaan mogelijk en ik voelde me er beschermd.’ Toen men hem in Oost-Berlijn echter een villa aanbood, werd het hem te benauwd en ging hij in Parijs op een zolderkamer wonen, al sneed hij de band met de communistische beweging niet door. Het communisme vormde de enige bestendigheid in zijn volwassen leven tot enkele jaren voor zijn dood, en hij liet Moskou pas los toen hij thuis was in Peking. Maar tegenover verlangen naar zekerheid en geborgenheid stond altijd de vrijheidsdrang en tussen deze twee polen werd Ivens ononderbroken heen en weer geslingerd, ook in zijn betrekkingen met vrouwen. De bronnen daarvoor liggen vermoedelijk in zijn jeugd, waarop ik nog terugkom.
Zoals je ziet zijn er wel enkele verschillen tussen jouw interpretatie in het Biografie Bulletin en de visie die ik in Gevaarlijk leven heb gegeven. Ik heb bijvoorbeeld meer nadruk gelegd op de continuïteit tussen het burgerlijke en het communistische vooruitgangsideaal. In beide werd de industrialisering als een essentiële factor in de opbouw
| |
| |
van een betere wereld gezien. Vooral bij Ivens was deze overeenkomst in denken naar mijn mening van belang, als uitdrukking van de grote invloed die zijn vooruitstrevend liberale vader op hem uitoefende. Wat ik mij bij lezing van je artikel afvroeg was of het niet vooral iets anders was dat je in mijn boek miste, namelijk de soort verklaring die ik voor het gemak maar een grotere nadruk op ‘verzachtende omstandigheden’ noem ten aanzien van Ivens' politieke keuze. Je schrijft daarover: ‘Vrijwel de hele Europese avant-garde wendde zich tot het communisme’ en: ‘Er waren maar weinigen onder de linkse intelligentsia die al voor dat moment [het Molotov-Ribbentroppact van 1939] hun geloof in het sovjetsysteem verloren.’ Inderdaad lag voor talrijke talentvolle kunstenaars en intellectuelen de toekomst in de USSR. Het was de air du temps waar Ivens over sprak. Niettemin vind ik dat dit argument vaak te gemakkelijk wordt gehanteerd. ‘Er waren maar weinigen onder de linkse intelligentsia’, schrijf je zelf al. Ik betwijfel zelfs dat, wanneer ook sociaaldemocraten worden meegeteld. Maar bovendien lijkt het mij logischer te kijken naar de groepen van kunstenaars en intelligentsia in hun geheel, inclusief even getalenteerde katholieken, christenen, liberalen, anarchisten. Getalsmatige onderzoeken hierover zijn mij niet bekend, maar het lijkt mij duidelijk dat de kunstenaars en intellectuelen met geloof in het Sovjetsysteem in West-Europa en zeker in Nederland altijd een minderheid zijn geweest. Een opvallende passage in je stuk is die waar je André Gide een van de eersten noemt die zich van het sovjetsysteem afkeerden. Daarmee worden al die anderen, die nooit in de Sovjetunie hadden geloofd en er dus ook niet op terug hoefden komen genegeerd - alsof ze ondanks het feit dat ze gelijk hadden eigenlijk tóch fout zijn geweest en dus niet
meetellen. Democraten
V.l.n.r.: Pablo Picasso, Joris Ivens, diens arts Raymond Leibovici en op de rug Jacques Prévert, Côte d'Azur, 1950 (niet eerder gepubliceerde foto van Marion Michelle)
| |
| |
die niet voor de totalitaire verleiding van links bezweken, verdienen mijns inziens minstens zoveel respect als degenen die alleen het rechtse totalitarisme zagen. De air du temps was er, maar ook de individuele verantwoordelijkheid, ook bij Ivens. Arthur Lehning en Germaine Krull waarschuwden hem begin jaren twintig al met kracht van argumenten voor het leninisme. Krull had toen zelf nota bene al als linkse opposante in de Moskouse Loebjankagevangenis gezeten.
‘Kijk naar jezelf, je liep vijfendertig jaar later nog achter Mao aan’, hoor ik je nu mompelen. Het is waar. In de jaren zestig-zeventig bestond naast Jean-Paul Sartre ook Raymond Aron; de ene las ik wel, de andere niet. Het was, om met Marx te spreken, een herhaling van een geschiedenis die zich de eerste keer als drama had voltrokken en de tweede keer als klucht.
Op de andere vraag die je in je artikel opwerpt kom je zelf niet meer terug, die naar een verklaring voor ‘de schijnbaar onbegrijpelijke en onacceptabele faits et gestes in Ivens' omgang met vrienden en geliefden, vooral vrouwen.’ Voor mijn eigen gevoel loopt dit thema als een rode draad door mijn boek. Ik heb er het vermoeden in uitgesproken dat Ivens' bindingsangst, zijn onvermogen om meer dan zeer voorwaardelijke persoonlijke bindingen aan te gaan, terug gaat op zijn jeugd. De kleine George moet in de overtuiging hebben geleefd dat zijn moeder, Dora Ivens-Muskens, zwaar gebukt ging onder het dominante gedrag van vader Kees Ivens. Dora, in veler ogen de goedheid zelve, moest je wel met voortdurende zorg omringen en George lijkt zich al vroeg haar beschermer te hebben gevoeld. In de psychoanalyse bestaat de opvatting dat het grote gevolgen heeft wanneer een kind in zijn eerste jaren het gevoel heeft zo'n verantwoordelijkheid te moeten dragen, terwijl het zelf nog alle zorg en ruimte nodig heeft. Het krijgt de drang ervoor te vluchten en blijft later intensieve relaties met anderen als bedreigend ervaren. Ook het feit dat George al rond zijn negende of tiende zonder veel mogelijkheid tot tegenspraak werd uitgeroepen tot aanstaand opvolger van zijn vader, de eigenaar en directeur van fotohandel Capi, zal zijn psyche weinig goed hebben gedaan. Hij kreeg er een zware verantwoordelijkheid jegens zijn ouders mee op de schouders geschoven. Met het voorbeeld van zijn vader voor ogen maakte hij inderdaad de HBS af, haalde zijn kandidaats aan de Handelshogeschool in Rotterdam en ging fototechniek studeren te Berlijn om directeur van Capi te kunnen worden. Pas nadat hij de dertig gepasseerd was slaagde hij erin het juk van de familieplichten af te werpen.
Maar al op zijn drieëntwintigste schreef hij aan zijn tweede vriendin Miep: ‘Ik weet goed dat een gevoel van gebondenheid iets doden zou in me.’ Daarmee zette hij de toon voor zijn verdere betrekkingen met het andere geslacht, in ieder geval tot hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. Ik heb er in mijn boek op gewezen dat hij viel op kwetsbare vrouwen - of vrouwen waarvan hij vond dat ze kwetsbaar waren - en heb laten zien dat hij in zijn liefdesrelaties vrijwel steeds gevangen zat tussen zijn neiging als zorgzaam beschermer op te treden, waardoor hij vaak nog lang bleef nadat de liefde dood was, en de drang er vandoor te gaan, die hij, voor het eindelijk werkelijk zover kwam, uitte door een langdurige driehoeksrelatie in te richten, door vrijwel permanente afwezigheid of door zich, na aanvankelijke passie, ongewoon snel terug te trekken in volledige seksuele desinteresse. Resultaat van zijn innerlijke verscheurdheid was een hangen en wurgen dat je in je artikel ‘onacceptabel’ noemt. Met de vraag of dit alles goedgekeurd moet worden of niet heb ik me in mijn boek minder beziggehouden. Ik heb geprobeerd de achtergronden
| |
| |
zichtbaar te maken. Of ik daarin goed geslaagd ben moeten anderen beoordelen, maar dat in Gevaarlijk leven verklaringen of pogingen daartoe ontbreken wens ik te bestrijden.
Met vriendelijke groeten,
Hans Schoots
|
|