Biografie Bulletin. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Dichter in de politiek
| |
[pagina 269]
| |
Herman Gorter in de tijd dat hij Mei scheef
| |
[pagina 270]
| |
of iets wat men ‘heimwee naar de toekomst’ zou kunnen noemen? Oorlog, crisis, uitbuiting en de strijd daartegen. Dat is volgens Jan Vrijman de achtergrond van Ivens' gedrevenheid. Goed, maar ja, dat wisten we eigenlijk wel en het lijkt wel of voor al die idealisten dat verhaal precies hetzelfde is. Moet dat er nu nog wel zo uitgebreid bij worden verteld? Het waren toch ook gewone mensen, met hun fouten, belangen, conflicten en zwakheden? Het probleem met de huidige generatie biografieën is, dat de idealistische helden van vroeger er nu voornamelijk uitkomen als laffe avonturiers, slappe opportunisten en botte verraders. Dit is geen kritiek op het boek van Hans Schoots, dat over Ivens heus nog wel iets anders vertelt, maar wel een constatering over hoe zijn boek blijkbaar door velen gelezen wordt. Dat iemand ooit communist werd wordt nu al als schandelijk ervaren, zelfs als dat ver terug in de jaren twintig is geweest. Hoe kan er van de rest van zijn persoon dan nog maar iets deugen?
Dergelijke vragen kwamen ook bij me op bij het lezen van de Gorter-biografie van Herman de Liagre Böhl, Met al mijn bloed heb ik voor u geleefd. Herman Gorter 1864-1927. Het gaat er niet om dat het socialisme van Gorter daarin verworpen of verdonkeremaand zou worden, maar tot in de titel toe wordt ons ingeprent dat Gorter toch eens en vooral en uiteindelijk en tenslotte Dichter is geweest. Schreef hij het zelf niet in Pan (in 1912, vijftien jaar voor zijn dood): Met al mijn bloed heb ik voor u geleefd,
O poëzie, en nu het sterven nader komt,
Nu wil ik het u nog eens eenmaal zeggen.
Als kind voelde ik u reeds, o poëzie,
Niets kan ik mij herinn'ren of gij wart
Er in. De Wederschijn van mijn gedachten,
Die ik bewust werd in alle, waart gij.
Het zoete zeegefluister, Moeder's stem,
De gang van mijne kameraden, 't licht
Der wereld. 'T Loopen der menschen. De nacht.
Alles was mij alleenig iets om u.-
't Was ook om u dat ik heb liefgehad.-’
etc.etc.
Wat moet je daar bij denken? Meende hij dat allemaal echt? En wat zegt dat nog? Had hij niet voor hetzelfde geld kunnen schrijven dat hij alleenig heeft gedicht en gestreden vanwege de liefde, of enkel heeft geleefd en geschreven vanwege de toekomst van de mensheid? Maar Herman de Liagre Böhl blijft het hele boek door benadrukken, dat Gorter toch eens en voor altijd dichter is geweest. Hij heeft dan ook misschien nog iets goed te maken tegenover Gorter. In zijn proefschrift, in februari 1973 verschenen als Sunschrift nummer 66Ga naar eind5., heeft hij zich grotendeels beperkt tot de politieke activiteiten van Herman Gorter en ook nog eens tot zijn meest radicale en strijdbare periode, van 1909 tot 1920, toen er in Nederland, lang avant la lettre, een communistische beweging opkwam. Nu we twintig jaar later eindelijk de hele Gorter krijgen voorgeschoteld wordt dat radicaal omgedraaid en lijkt het alsof diens politieke activiteiten alleen maar voortkomen uit een probleem waar bijna alle dichters van Tachtig in de jaren negentig van de vorige eeuw mee te kampen kregen: gebrek aan stof. Je kunt toch niet blijven voortgaan zo mooi mogelijk over je aller-individueelste emoties te schrijven, die moeten toch nog ergens body krijgen. Voor Verwey werd dat de gemeenschap, voor Van Deyssel het sensitivisme, voor anderen het symbolisme. Gorter ging nog verder dan zijn voormalige vrienden, hij verdiepte zich eerst in het spinozisme en evolueerde vandaar naar het marxisme. Maar voor De Liagre Böhl van de Gorter-biografie uit 1996 is deze revolutionair socialistische Gorter eigenlijk een mislukking, als dichter is hij een | |
[pagina 271]
| |
veel sterkere persoonlijkheid. Toch hield dezelfde Liagre Böhl ons in 1973 nog voor dat Gorter in Nederland wel bekend is gebleven als dichter, maar dat hij internationaal ‘bovenal vermaardheid geniet als revolutionair, als de vurige propagandist van het marxisme’.Ga naar eind6. Dat betekent trouwens zeker niet dat De Liagre Böhl in zijn proefschrift alleen maar lof heeft voor de socialist Gorter. Hij constateerde al in zijn dissertatie toenemende tegenstrijdigheden in diens denken over partijorganisatie en revolutionaire tactiek en hij zag hem tegen het einde van zijn leven alsmaar eenzamer en steeds meer een sektariër worden, die besefte dat hij zelf de volmaakte maatschappij niet meer zou meemaken. Maar toch, tot op het laatst ‘bleef hij er diep van overtuigd dat zijn droom in de toekomst werkelijkheid zou worden’.Ga naar eind7. Herman de Liagre Böhl was in veel opzichten de juiste man om nu de alles omvattende biografie over Gorter te schrijven. Hij kon daarbij niet alleen beschikken over diens uitgegeven en onuitgegeven werk en over de Herman Gorter Documentatie van Enno Endt die de jaren 1864-1897 omvat, maar hij had al in de jaren zeventig in het kader van zijn dissertatie lange gesprekken gevoerd met twee toen zeer hoogbejaarde dames die jarenlange minnaressen van Gorter waren geweest: Ada Prins en Jenne I. Clinge Doorenbos. Van die gegevens had hij voor zijn proefschrift maar een beperkt gebruik kunnen maken. Nu vormen hun correspondentie met Gorter en de dagboekaantekeningen van Jenne Clinge Doorenbos bij elkaar een benijdenswaardige rijkdom aan intieme informatie.
In een artikel in het Biografie Bulletin 96/2Ga naar eind8. heeft Herman de Liagre Böhl zijn ‘theoretische uitgangspunten’ uiteengezet. Duidelijk werd daarbij dat hij over een overvloed aan materiaal kon beschikken en het eerder een kwestie van selecteren en weglaten was om een biografie van niet meer dan één deel, en ongeveer 400 bladzijden (uiteindelijk werden het er netto 491) te kunnen schrijven. Dat was de opdracht die het Prins Bernhard Fonds hem gaf in het kader van hun reeks biografieën over mannen en vrouwen uit de periode 1880-1960, om redenen die ik niet geheel vermag te begrijpen door dat fonds gedoopt tot ‘de tweede Gouden Eeuw’. Blijkens dit artikel ontleende De Liagre Böhl zijn theoretische concept aan de Belgisch-Rotterdamse historicus A.A. van den Braembussche, die vindt dat elke biograaf zijn subject dient te situeren ‘in de randvoorwaarden van de collectieve psychologie, die wisselt per tijdperk’. Dit moet leiden tot een ‘onderzoek-methodisch va-et-vient tussen het individu en diens cultuur’ en een verdienstelijke biografie moet zich in voortdurende onderlinge wisselwerking op tenminste drie niveaus bewegen: een micro-niveau, waarop de karakterstructuur van de hoofdpersoon wordt geschetst aan de hand van diens gezinsachtergrond en intieme relaties; een meso-niveau waarbij de nadruk ligt op de sociale, intellectuele en politieke netwerken waarin hij optreedt en een macro-niveau waarin de context van de maatschappelijke en culturele verhoudingen wordt belicht. Ontegenzeglijk heeft De Liagre Böhl zich hier uitstekend aan gehouden. We krijgen een duidelijke indruk van het gezin waaruit Gorter voortkomt en vooral het ontbreken van een vaderfiguur. Toen Gorter zes jaar was stierf zijn vader en het lijkt dat dat hem zijn hele leven naar steeds weer nieuwe leidsmannen heeft gedreven, steeds andere vaderfiguren, die hem de zekerheid moesten verschaffen die hij van huis uit blijkbaar miste. Ook de sociale groeperingen waarin hij zich achtereenvolgens ging bewegen (de tachtigers, de beginnende SDAP, en de steeds kleiner wordende afscheuringen daarvan) komen duidelijk uit de verf. Daarmee is ook een deel van de culturele achter- | |
[pagina 272]
| |
grond gegeven, maar toch blijft de schets van zijn persoon iets onbevredigends houden. Gorter komt uit het boek vooral naar voren als een meestal depressieve, en soms al te geëxalteerde zeurpiet en querulant, die zijn vrouw en beide minnaressen bedroog, en daarbij al te gemakkelijk zijn speciale positie als dichter en revolutionair als excuus gebruikte om confrontaties op het persoonlijk vlak uit de weg te gaan. Met als meest schrijnende resultaat dat Ada Prins pas op Gorters begrafenis gewaar werd dat zij niet zijn enige minnares was geweest en dat Jenne Clinge Doorenbos niet alleen al zestien jaar zijn levensgezellin was, maar ook zijn literaire erfgename. Wat in het boek voor mijn gevoel ontbreekt is zelfs maar een suggestie van de worsteling die Gorter moet hebben doorgemaakt, met zichzelf, in zijn poëzie, met de maatschappelijke werkelijkheid die hij wilde veranderen. Wat ontbreekt is ook de historische noodzaak van maatschappelijke verandering waar Herman Gorter hoe dan ook aan heeft bijgedragen. Want hoezeer hij ook in Nederland geïsoleerd mag zijn geweest en ook als het waar is dat hij in internationaal verband uiteindelijk de risee werd van de Comintern, zijn partij, de SDP, was al vanaf 1909 een voorloper van het communisme en tot hij in Rusland zelf aan de macht kwam wilde Lenin maar al te graag met Gorter en diens geestverwanten in contact komen. Het is waar dat Gorters latere kritiek op Lenin ons, anders dan bijvoorbeeld die van Rosa Luxemburg in dezelfde tijd, volstrekt verouderd en onbeduidend aandoet. Hij verwijt Lenin in het kort dat deze niet links genoeg is, dat hij de boeren land belooft en te veel concessies naar rechts en de middengroepen doet. Maar ik zou meer inzicht willen krijgen waarom Gorter tot zulke verkeerde denkbeelden kwam - en tussen haakjes - waarom deze ideeën in de jaren zestig en zeventig, toen De Liagre Böhl zijn proefschrift schreef en de SUN in Nijmegen floreerde als Socialistiese Uitgeverij Nijmegen, zo enorm populair waren. Net zo goed zullen er nu ideeën - maar dan heel andere - circuleren die ons nu vanzelfsprekend lijken, maar die dat allerminst zijn. En zullen we ons later afvragen waarom we nu evidente waarheden over het hoofd hebben gezien en belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen en gevaren volkomen genegeerd hebben.
In zijn al eerder genoemde artikel analyseert De Liagre Böhl Gorters belangrijkste werk, Mei, als een sleutel tot zijn persoonlijkheid. Hij stelt dan niet alleen het zintuiglijk-impressionistische van het lieflijke jonge meisje Mei tegenover de filosofisch-mystieke grijsaard Balder, maar volgens hem zijn er twee Balders: een jongere Balder, de Dionysische muziekgod en een oudere van totale onthechting en eenzaamheid. Die analyse overtuigt mij niet erg. In de biografie lijkt het alsof Gorter bewust een strijd heeft willen uitbeelden tussen verschillende tendensen die hij in de werkelijkheid tegenkwam: het esthetisch impressionisme van de Tachtigers tegenover de meer filosofische oriëntatie van zijn oudere vriend Diepenbrock, en vervolgens een meer lyrische en een meer rationeel ingestelde kant van hemzelf. Zo zal het zeker niet gegaan zijn. Gorter heeft niet alleen maar een briljant dichtwerk afgeleverd. Hij worstelde wel degelijk met al datgene wat er op hem als jongen van net in de twintig af kwam en wat er allemaal in hem rondspookte. Van die worsteling worden wij uit de biografie nauwelijks iets gewaar en zo gaat het steeds in zijn leven. Iedere keer is er weer een interessante leermeester: na de filosofische lessen van Alphons Diepenbrock komt het sensitivisme van Lodewijk van Deyssel, dan de sociaal-democratische ideeën van Frank van der Goes, uit het verre Berlijn het marxisme van Karl Kautsky en tenslotte het radencommunisme van zijn kameraad in de SPD Anton | |
[pagina 273]
| |
Alphons Diepenbrock (steendruk van J.B. Sleper)
Pannekoek. Gorter pakt hun ideeën op en verwoordt ze - soms tot hun jaloezie, zoals in het geval van Van Deyssel, nog briljanter dan ze het zelf hebben kunnen doen. Uiteindelijk laat hij de ene leermeester weer vallen voor een volgende vaderfiguur. Blijkbaar kan hij er daarvan maar een tegelijk verdragen. Terwijl hij naast zijn vrouw Wies vriendinnen verzamelt en blijft koesteren. Maar, heeft hij ooit beweerd, het liefste was hij met zijn moeder samen blijven wonen. Die gaf echter bewust de voorkeur aan Gorters psychisch onevenwichtige zuster Nina, die haar hulp meer nodig had. Ontegenzeglijk is het boek van Herman de Liagre Böhl een prachtig uitgegeven, goed leesbare, veelomvattende en informatieve biografie. Ik heb hem geïnteresseerd en met spanning gelezen. Dichter, politicus en mens Gorter komen op een evenwichtige manier aan bod en ook de verbindingen tussen dat alles komen aan de orde. Dat ik toch onbevredigd blijf heeft te maken met wat ik er specifiek in had willen vinden: een samenhang tussen de mens Gorter met z'n achtergrond, talenten, beperktheden en mogelijkheden enerzijds, en anderzijds de uitdagingen die de wereldgeschiedenis aan hem stelde en waar hij, hoe onvolmaakt, tegenstrijdig en uiteindelijk weinig doorslaggevend ook, in elk geval antwoord op heeft gegeven. |
|