sociale, intellectuele of politieke netwerken waardoor dit optreden wordt gedragen.
* ten derde een macro-niveau waarop leven en werk van de hoofdpersoon worden belicht in de context van de eigentijdse maatschappelijke en culturele verhoudingen en, vice versa, een passage uit de cultuurgeschiedenis wordt geschreven aan de hand van de biografie als exempel.
Om aan die pretentie te voldoen, heb ik mij gewaagd op het terrein van diverse disciplines, met name de literatuurkritiek, de psychologie, de politieke geschiedenis en de cultuurgeschiedenis. Jan Fontijn heeft in zijn Van Eeden-biografie een indrukwekkend voorbeeld geleverd van een va et vient tussen het individu en diens cultuur. Zijn werk was voor mij een belangrijke bron van inspiratie.
Voor zo'n aanpak was Verwey's beschrijving van de wandeling met de glimwormpjes gefundenes Fressen. Sterker nog: het is een sleutelpassage van mijn boek geworden. In het citaat wordt geïllustreerd, hoe het culturele klimaat in Nederland omstreeks 1890 een omslag doormaakte. De drie personen uit het verslag waren drie gevoelige kinderen van hun tijd. Over hun ontvankelijkheid heeft Gorter eens geschreven:
Wij waren zeer jonge kinderen [...] met oogen zoo gevoelig als water. Er ging geen oogenblik voorbij, dat niet iets van de nieuwe krachten zich in ons plantte. [...] Al onze zinnen, ons hart, ons hoofd, onze handen, ons geslacht werden er door geraakt.
Tegelijkertijd waren zij de voorvechters van artistieke vernieuwingen. Omstreeks 1890 veranderden hun kunstopvattingen. Voor die tijd was in Nederland een hele generatie intellectuelen en kunstenaars bevangen geweest door het impressionisme en individualisme van de Tachtigers. Maar opeens raakten zij ervan overtuigd dat de kunst zich moest afwenden van de voorbijgaande en willekeurige impressies en zich richten op de hogere, eeuwige waarden, zoals de ‘blijvende kunstwezens’ van de Italiaanse renaissance. Het impressionisme maakte plaats voor het symbolisme.
In de loop van de jaren negentig zou deze ontwikkeling zich verder doorzetten in de richting van de ‘monumentale kunst’ of ‘gemeenschapskunst’. Een samengaan van mystieke bevlogenheid en maatschappelijke hervormingswil was kenmerkend voor hun kunstopvattingen. Wanneer alle takken van kunst zich gezamenlijk zouden inspannen voor een ‘algemene idee’, dan zou er opnieuw een omvattende stijl als de gotiek of de renaissance ontstaan, die de hele samenleving op een hoger plan zou kunnen brengen.
Dit beeld van de ‘wending der geesten’ is te vinden bij gezaghebbende historici. Huizinga lanceerde het in zijn biografie over de schilder Jan Veth en Romein gebruikte het als focus voor zijn Op het breukvlak van twee eeuwen. Kossmann deed iets overeenkomstigs in zijn handboek over De lage landen en Anbeek in zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Ook het beroemde boek van de Amerikaan Carl Schorske over het Fin-de-siècle-Vienna geeft hetzelfde verhaal. Dat komt hierop neer: in de jaren negentig was er sprake van een algemene omslag in politiek, kunst en wetenschap. Door Romein is die in Breukvlak getypeerd als: de teloorgang van de innerlijke zekerheden van de liberale burgerij. In plaats van de eensgezindheid van de culturele elite kwam er na 1890 een fragmentatie van stromingen en ideologieën die eik voor zichzelf verlangden naar een hogere synthese. Het culturele leven vertoonde vanaf de eeuwwisseling een patroon van verbrokkeling en verzuiling. Voor mij was het niet zo moeilijk om Gorter in te passen in dit beeld. In 1890, toen hij zesentwintig jaar oud was, belandde hij in een identiteitscrisis. Als prominente Tachti-