Biografie Bulletin. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
De geur van gebraden gans
| |
[pagina 242]
| |
wust [werd] zij van haar prille jeugd af gekweld door een drievoudig minderwaardigheidsgevoel: van den Jood, van den kleinburger-autodidact en van de vrouw.’Ga naar eind3. Volgens Jan Fontijn bepaalden deze gevoelens de teksten van Van Bruggen in hoge mate. ‘Ik weet dat ik me op glad ijs begeef als ik de psychoanalyse te hulp roep bij het interpreteren van het literair werk van en vrouw,’ schrijft hij in een artikel over de schrijfster ‘als grensfiguur’.Ga naar eind4. Dat weerhoudt hem er niet van om het werk van Van Bruggen als het resultaat van haar vermeende neurotische persoonlijkheid te beschouwen. Tekstinterpretaties, gebaseerd op de neurosenleer van Freud, zijn dikwijls creatief en inventief. Ze brengen echter verschillende problemen met zich mee. Zo is er meestal nauwelijks aandacht voor de inhoud en de stijl van het werk van de auteur. De tekst is van ondergeschikt belang: het geschrevene is slechts een manifestatie van het karakter en de levensloop van de schrijver. Dat getuigt van weinig respect of sympathie voor zijn talenten en de kwaliteit van zijn werk. Bovendien gaan dergelijke interpretaties voorbij aan het belang van de tekst voor de lezer. Kwalijker is dat bij interpretaties als die van Fontijn de verhouding tussen leven en werk niet of nauwelijks ter discussie staat. Zonder enige aandacht te besteden aan de vraag of een tekst wel of niet als het resultaat of de uitkomst van een bepaalde levensstijl of persoonlijkheidsstoornis beschouwd mag worden, legt de interpretator een causale verbinding tussen leven en werk. Dat is in alle opzichten strijdig met de principes van de hermeneutische methode. De belangstelling voor andermans psyche, om Brouwer te parafraseren, gaat in de meeste gevallen veel verder dan wat hij een Copernicaanse wending noemt. | |
De constipatie van KantHoe wijd de door de psychoanalyse geïnspireerde manier van tekstinterpretatie zich onder cultuur- en literatuurwetenschappers verbreid mag hebben, er zijn disciplines die leven en werk nog steeds strikt gescheiden houden. Binnen de filosofie is het geen probleem om over die verhouding na te denken. In de geschriften van denkers als Barthes en Foucault vormt die relatie zelfs een belangrijk thema. Er rust echter nog steeds een taboe op de verbinding van het werk van een filosoof met zijn of haar karakter of levensstijl. Er zijn weliswaar docenten die hun colleges over Kant inleiden met de mededelingen dat de filosoof uit Königsberg er zulke vaste gewoonten op na hield dat zijn stadgenoten hun horloges op hem gelijk konden zetten, dat hij zeer nauwgezet was, en dat hij naast dit alles leed aan constipatie. Maar zelden zal je iemand horen zeggen dat de rigiditeit van Kants zedenleer op zijn regressie tot de anale fase terug te voeren valt. Biografische gegevens komen binnen de filosofie zo zelden aan bod, dat je zou kunnen veronderstellen dat er nauwelijks biografieën van filosofen bestaan. Het tegendeel is waar: de universiteitsbibliotheek in Amsterdam bezit honderden levensbeschrijvingen van wijsgeren. Die worden natuurlijk ook door filosofiestudenten en -docenten gelezen, maar men houdt zich in de wijsbegeerte nog altijd verre van het specifieke biografische lezen. Daar zijn goede redenen voor. Ten eerste is het een filosofische vraag, of men het werk vanuit het leven kan verklaren. Ten tweede is de neurosenleer van Freud, anders dan veel hedendaagse literatuurwetenschappers denken, niet zonder meer toepasbaar als tekstinterpretatieve methode. Het past een filosoof om de fundamentele antropologische denkbeelden van Freud aan een grondig onderzoek te onderwerpen, voordat hij van Freuds methode gebruik maakt. Bovendien kan het biografisch lezen van een filosofische tekst tot gevolg hebben dat er te weinig aandacht besteed wordt aan de inhoud van die tekst. Ten slotte kan het de | |
[pagina 243]
| |
waardering van die inhoud ernstig beïnvloeden. Met dat laatste probleem komen we bij een kwestie die de meeste filosofen nog steeds met enige gêne uit de weg gaan. Die kwestie luidt: in hoeverre heeft het leven van een filosoof invloed op de waardering en zelfs de toepasbaarheid van zijn of haar theorieën? | |
GanzenverhalenEen bekend voorbeeld van het probleem van de samenhang tussen leven en werk van een filosoof is de commotie rond de Duitse filosoof Martin Heidegger. De vraag die menig criticus zich de afgelopen jaren heeft gesteld, is in hoeverre Heideggers sympathie voor nazidenkbeelden in zijn werk is terug te vinden. Rondom die vraag is een polemiek ontstaan, waarin het probleem van de relatie tussen leven en werk een grote rol speelt. Toch gaat het in deze polemiek niet echt om de samenhang tussen leven en werk. Wat ter discussie staat is het al dan niet nazistisch gehalte van Heideggers filosofie. Het onderzoek dat met deze discussie gepaard gaat is zuiver tekstueel. Het leven van Heidegger heeft in dit geval geen consequenties voor de waardering van zijn teksten. Anders is dat als men in Heideggers verhouding met Hannah Ahrendt een discrepantie met zijn filosofische denkbeelden zou zien. Die vraag staat echter niet ter discussie. Die vraag hoort namelijk niet tot het filosofische fatsoen. Biografische aberraties blijven binnen de filosofie beperkt tot borreltafel en wandelgang. Toch heeft het geen zin dit probleem te negeren. Theoretisch en ethisch gezien mag het ongepast zijn de waarde van filosofische denkbeelden aan het leven van de bedenker te toetsen. Praktisch of emotioneel beschouwd vormt de discrepantie tussen leer en leven een probleem waarmee veel mensen worstelen - óók filosofen. Bovendien is het, zoals ik wil aantonen, een legitieme filosofische vraag in hoeverre een pregnante tegenstelling tussen abstracte ideeën en concrete levensstijl de waarde en de uitvoerbaarheid van die ideeën beïnvloeden. Een korte beschouwing op leven en werk van Heideggers landgenoot Ernst Bloch biedt een grotere kans die vraag te beantwoorden dan ‘het geval’ Heidegger. De filosoof Ernst Bloch, Marxist van huis uit, was in 1961 vanuit de DDR naar de destijds West-Duitse universiteitsstad Tübingen geemigreerd. De studenten van die universiteit beschouwden hem als de messias van een nieuwe sociale orde. In 1977, één jaar na zijn dood, organiseerden zij een popfestival ter ere van zijn nagedachtenis. Blochs uitspraken over de hoop op een wereld van gelijkheid, vrede en gerechtigheid hingen tijdens het festival als motto's aan de muren van de stad. Nog steeds wordt hij onder Tübinger studenten als held vereerd. In 1981 publiceerde zijn weduwe Karola Bloch (1905-1995) Aus meinem Leben, een autobiografie.Ga naar eind5. Dit boek laat zich tot op zekere hoogte lezen als een eerbetoon aan Ernst Bloch. Het werd in de pers ook zo ontvangen. Karola Blochs levensbeschrijving bevat echter een aantal curieuze passages die eerder het karakter van een aanklacht dan van een eerbetoon hebben. Zo beschrijft ze hoe ze op een wandeling met Ernst een van zijn vroegere vriendinnen tegenkwam. In haar gezelschap bevond zich een klein meisje dat als de dochter van Ernst werd voorgesteld. Bloch, die niet eens wist dat hij een dochter had, maakte onmiddellijk een einde aan het gesprek. Met ‘dergelijke complicaties’, zo schrijft Karola, wenste hij niet lastiggevallen te worden. Een ander voorbeeld. In de jaren dertig leidde het echtpaar Bloch een zwervend bestaan, zonder over een regelmatig inkomen te beschikken. Karola verleende hand- en spandiensten aan de communistische partij, terwijl Ernst aan zijn oeuvre werkte. Karola geeft een boeiend verslag van hun tochten en gaat daarbij in op de toenmalige politieke situatie in Europa. Dit verslag wordt een paar keer onderbroken door wel zeer merk- | |
[pagina 244]
| |
Ernst Bloch, 1934
waardige verhalen over het gedrag van Ernst. Zo vertelt ze hoe hij in Parijs tot twee keer toe wilde weten hoe het voelt om in je eentje een hele gebraden gans te eten. Karola, niet te beroerd om toe te geven aan Ernsts experimenteerdrang, verpandde haar laatste sieraden, kocht en braadde de grootste gans die ze kon vinden, en liet hem door Bloch opeten. Op welke wijze dit experiment zijn beslag heeft gekregen in Blochs filosofie vermeldt zij niet. Het resultaat is dat Blochs teksten over een nieuwe sociale orde zich na lezing van Aus meinem Leben onmogelijk met onbevangen blik laten bestuderen. De tegenspraak tussen Blochs socialistische idealen en zijn egocentrisch gedrag geeft de lezer een onbehaaglijk gevoel. Uit zijn imposante uitspraken over de hoop op vrijheid en gelijkheid stijgt voortaan onontkoombaar de misselijkmakende geur van gebraden gans op. Je zou kunnen tegenwerpen dat de ganzen-verhalen slechts simpele anekdotes zijn en dat ze daarom op geen enkele wijze met het werk van Bloch verbonden mogen worden. Dat klopt slechts ten dele. Karola Bloch vond ze belangrijk genoeg om ze in haar autobiografie op te nemen. Bovendien beschrijft ze de gebeurtenissen allesbehalve als anekdotes. De toon van de verhalen is eerder trots: Bloch had het als eminent filosoof nu eenmaal te druk om zich om zijn kinderen te bekommeren. Ook zijn solistische schranspartijen hadden vast en zeker op de een of andere manier met zijn wijsgerige nieuwsgierigheid te maken. Karola vermeldt alleen niet in welk opzicht. Er is hier dus zeker sprake van een relatie tussen leven en werk. De vraag is alleen hoe die relatie begrepen moet worden. Het is zinvol om in dit verband te rade te gaan bij een filosoof die de vraag naar de samenhang tussen en leven en werk niet onmiddellijk afwijst. Zo iemand was de Fransman Maurice Merleau-Ponty, een tijdgenoot van Ernst Bloch. | |
TweedehandsMaurice Merleau-Ponty werd geboren in 1908. Bij zijn dood in 1961 liet hij een omvangrijk oeuvre achter. In 1948 had hij een essay over de schilder Paul Cézanne gepubliceerd, waarin hij expliciet ingaat op de relatie tussen leven en werk.Ga naar eind6. Dit essay begint niet, zoals je van een filosoof zou kunnen verwachten, met een beschrijving van het werk van de schilder. Het eerste deel van ‘Le doubt de Cézanne’ is gewijd aan zijn levensloop. De daarop volgende beschouwingen over Cézannes werk zijn doorspekt met verwijzingen naar zijn leven. Betekent dit dat Merleau-Ponty het werk van Cézanne als het resultaat van zijn leven beschouwde? Het antwoord op deze vraag luidt ja, en nee. Wanneer Merleau-Ponty de betekenis van het werk van Cézanne wil doorgronden, benadert hij het werk van de schilder vanuit zijn levensgeschiedenis. Dat betekent niet dat Merleau-Ponty meent dat het leven de oorzaak is van vorm en inhoud van zijn | |
[pagina 245]
| |
schilderijen. Het werk van Cézanne, schrijft Merleau-Ponty, is zonder het leven dat hij leidde, niet denkbaar: Hoewel het duidelijk is dat iemands leven zijn werk niet verklaart is het even duidelijk dat die twee onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De waarheid is, dat dit bepaalde werk zonder dat bepaalde leven niet gemaakt had kunnen worden.Ga naar eind7. De filosofie van Merleau-Ponty is, kort samengevat, ontstaan uit onbehagen over de traditionele kentheoretische stromingen als materialisme en idealisme. Beide richtingen zoeken de ‘waarheid’ omtrent de verhouding tussen mens en wereld in analyse en abstracte theorieën. Merleau-Ponty benadrukt in al zijn geschriften dat aan iedere hypothese en iedere analyse een vertrouwdheid met de wereld voorafgaat. De mens maakt als lichaamssubject deel uit van de wereld en gaat daarom vóór iedere analytische reflectie op een vanzelfsprekende wijze met objecten en medemensen om. Wij hoeven, zo stelt Merleau-Ponty, het denken niet tussen ons bewustzijn en de wereld te schuiven om te kunnen handelen, en ons handelen hebben we niet nodig om te kunnen denken. Lichaam en bewustzijn vormen, alhoewel ze niet met elkaar samenvallen, een eenheid. Ze zijn als de twee zijden van een blad papier. Wanneer het lichaam het bewustzijn overheerst, is er sprake van ziekte. Wanneer er teveel gewicht wordt gehecht aan het abstracte denken - dat in feite niet bestaat, omdat het lichaam nooit uitgeschakeld kan worden - is er sprake van een verloren evenwicht. Iedere abstracte theorie, zegt Merleau-Ponty, is niet meer dan een surrogaat-werkelijkheid. Betekenis wordt nooit van bovenaf gegeven, maar ontstaat in de concrete ontmoeting tussen lichaamssubject en object. Merleau-Ponty omschrijft die ontmoeting als ‘circulaire dialectiek’. Als gevolg van de twee-eenheid van lichaam en geest en het gegeven dat betekenis binnen de circulaire dialectiek ontstaat, kan het schrijven en lezen van een tekst niet losgemaakt worden van de levens van auteur en lezer. Wie een tekst interpreteert, moet rekenschap geven van die dubbelzijdigheid. Een tekst die als absolute waarheid wordt gepresenteerd, heeft met de wezenlijke kenmerken van het menselijke bestaan, de contingentie en de ambiguïteit, niets meer te maken. Over het concrete menselijk bestaan kan een dergelijke tekst ons niets vertellen. Filosofen die hun abstracte ideeën aan het dagelijkse leven willen opdringen, maken zich volgens Merleau-Ponty schuldig aan een vlucht in transcendentie. Dergelijke ideeën noemt hij ‘onecht’. Ze zijn niet meer dan pseudo-oplossingen. Onechte kunst, onechte heiligheid en onechte liefde geven het menselijk leven een ‘betekenis uit de tweede hand’: Deze pseudo-oplossingen zijn daaraan herkenbaar dat het zijn van een persoon niet overeenkomt met wat hij zegt, wat hij denkt, of zelfs maar met wat hij doet. Onechte kunst, onechte heiligheid en onechte liefde die erop gericht zijn om [...] belangrijke daden te verrichten geven het menselijk leven slechts een betekenis uit de tweede hand, en brengen niets anders teweeg dan een ideële transformatie, een vlucht in transcendente ideeën.Ga naar eind8. Filosofen zouden zich moeten bezighouden met betekenis uit de eerste hand: de onmiddellijke, pre-reflectieve ervaring. Het onbehagen van de lezer ontstaat wanneer ideeën niet uit de werkelijkheid voortkomen, maar over de werkelijkheid heen gelegd worden. In het geval van Ernst Bloch betreft dat niet alleen zijn filosofie, maar ook de manier waarop men met zijn teksten omging: alsof ze niet van een gewone sterveling afkomstig waren, maar van een profeet. Karola Blochs onbeschaamde ophemeling van haar man valt niet te rijmen met haar ontboezemingen over zijn gedrag; de aanbidding van zijn studenten krijgt door dat laatste zelfs ronduit belachelijke trekken. De liefde gold niet | |
[pagina 246]
| |
de man, maar de rol die men hem toedichtte: een abstractie. Als Ernst Bloch minder aanbeden zou zijn geweest, dan was het onbehagen over de discrepantie tussen zijn leven en werk misschien minder groot geweest. Toch ligt de oorzaak voor het onbehagen voor een groot deel in zijn werk. Zijn ideaal van een nieuwe wereldorde is prachtig, en was ooit zeer progressief, maar als ideaal verschilt het in wezen niet van ieder ander dogma, of dat nu ‘links’ is of ‘rechts’. Dogma's hebben met het concrete, dagelijkse leven nu eenmaal niets te maken, en zijn in die zin altijd pseudo-oplossingen. | |
De liefde van een filosoofHoe staat het met de samenhang tussen het werk van Merleau-Ponty en het leven dat hij leidde? Die vraag laat zich na bovenstaand vertoog moeilijk vermijden. OverMaurice Merleau-Ponty
Merleau-Ponty is helaas minder bekend dan over Bloch. Het weinige dat over zijn leven verschijnt, komt dikwijls uit onverwachte hoek. In 1991 publiceerde Michael Shelden een biografie van George Orwell.Ga naar eind9. Aan het slot van zijn boek merkt Shelden terloops op dat Sonia Brownell, Orwells tweede vrouw, een buitenechtelijke affaire had met Merleau-Ponty. ‘Like a good philosopher,’ schrijft Shelden, ‘he used to say to her, I love you, I think’.Ga naar eind10. Toen ik die passage las, voelde ik mij net zo onbehaaglijk als bij het lezen van Blochs ganzenverhalen. Niet vanwege de buitenechtelijke verhouding, want Merleau-Ponty was geen prediker van goede zeden, en de liefde - buitenechtelijk of niet - neemt een belangrijke plaats in zijn werk in. Wat mij onaangenaam trof was de toevoeging ‘I think’. In de ogen van Shelden mag dit een typische filosofen-opmerking zijn, voor de denkbeelden van Merleau-Ponty betekent ze welhaast de doodsteek: hoe kon hij, die een bedachte liefde als een liefde uit de tweede hand omschreef, de mening zijn toegedaan dat hij erover na moest denken of hij van zijn geliefde hield? Gelukkig kon ik vrijwel meteen opgelucht ademhalen. De verhouding tussen Maurice Merleau-Ponty en Sonia Brownell bleek van korte duur geweest te zijn. Merleau-Ponty deelde Brownell al spoedig mee dat hij nooit echt van haar had gehouden. Hoe bedroefd Brownell hierover ook was, ze had het kunnen zien aankomen. Had zij Merleau-Ponty's werk gelezen, dan had ze geweten dat hij niet echt van haar hield. Liefde waarover nagedacht moet worden, is volgens Merleau-Ponty geen echte liefde. Wie van iemand houdt, weet dat. Bedachte liefde is, net als een bedacht ideaal, een vlucht in de transcendentie. Hetzelfde geldt voor de eis om in tekstinterpretaties leven en werk gescheiden te houden. De samenhang tussen tekst en context is reëel. Werk en leven vallen niet met elkaar | |
[pagina 247]
| |
samen, maar dat betekent niet dat het een los staat van het ander. Pogingen om leven en werk te scheiden, leiden tot onbehagen. Waar het op aan komt, is hoe je met die samenhang omgaat. Het heeft geen zin een filosofisch of literair werk als het resultaat van een leven te beschouwen. Causale verbanden tussen leven en werk leveren, als achteraf verzonnen theoretische verklaringen, slechts betekenissen uit de tweede hand op. De biograaf die rekenschap wil geven van de samenhang tussen leven en werk zal het een nooit ondergeschikt maken aan het ander. Hij zal niet verklaren, maar beschrijven. Laten we daarom hopen dat de huidige wending binnen de cultuurwetenschappen minder Copernicaans is dan Han Brouwer ons wil doen geloven.
Monica Soeting studeerde filosofie in Tübingen en Amsterdam. Zij is hoofdredacteur van het tijdschrift Surplus en werkt aan over de filosofie van M. Merleau-Ponty. |
|