Een literaire clown?
Het erfgoed van Henriëtte van Eyk
Gé Vaartjes
‘Hij stapelde z'n bagage in 't gangetje op elkaar, snoot z'n neus en ging er op zitten.’ Met dit soort zinnetjes in bewust-krom Nederlands leeft Henriëtte van Eyk (1897-1980) voort - maar dan voornamelijk in de afdeling ‘stijl/zinsbouw’ van schoolboeken. Haar omvangrijke oeuvre is zo goed als vergeten.
Het jongste Erf Goed-deeltje van de feministische uitgeverij ‘Vita’ wil daar verandering in brengen: in Een literaire clown; leven en werk van Henriëtte van Eyk breekt auteur Lucie Vermij een lans voor de schrijfster, ‘een zo eigenzinnige, unieke persoonlijkheid uit de Nederlandse literatuur’.
De Erf Goed-reeks is gevuld met levensbeschrijvingen van schrijfsters die vooral twee aspecten met elkaar gemeen hebben: een onconventionele levenswandel en literaire vergetelheid. Om hun onaangepaste levensloop (scheidingen, buitenechtelijke relaties, een ‘anti-burgerlijke’ houding) worden zij in deze reeks geëerd en soms lijkt deze maatschappelijke factor als literaire maatstaf gehanteerd te worden. Op deze wijze werd eerder aandacht geschonken aan schrijfsters als Til Brugman, Willy Corsari en Clara Eggink. En nu dus: Henriëtte van Eyk.
Van Eyk is als biografisch onderwerp alleszins de moeite waard. Zij hanteerde in de jaren dertig een vernieuwende humoristische stijl, parodieerde de bekrompen society uit haar tijd, was getrouwd met de schrijver en verzetsman Ed. de Nève, deed zelf ook verzetswerk, stortte zich in een gecompliceerde relatie met Vestdijk en had een intrigerende band met haar broer. Al deze elementen komen in Een literaire clown aan de orde, maar een duidelijk beeld van Van Eyk wordt er niet mee opgeroepen. Misschien kan dat ook niet anders: de Erf Goed-reeks beoogt biografische schetsen te brengen, hoewel Vermij zelf spreekt over een ‘biografie’. Maar ook als biografische aanzet is deze ‘schets’ niet voldoende. Je krijgt als lezer geen greep op Van Eyk - niet op de schrijfster en niet op de ‘mens’. Vermij schrijft dat Van Eyk een vat vol tegenstrijdigheden was en dat blijkt ook wel uit de levensfeiten die zij aandraagt. Het lijkt er echter op dat de auteur met deze tegenstrijdigheden geen raad wist. Nergens wordt een poging tot analyse, verklaring gedaan. De lezer blijft voortdurend met vragen zitten.
Hoe zat het bijvoorbeeld met Van Eyks politieke engagement? Vermij meldt al vroeg in haar levensverhaal dat Henriëtte door De Nève ‘steeds meer’ betrokken zou raken bij de politiek. Die betrokkenheid krijgt echter geen wezenlijke inhoud - behalve dan in '40-'45, toen Van Eyk duidelijk actief was voor het Kunstenaarsverzet. Maar hoe zat het daarvoor en daarna? Als Van Eyk, getrouwd, halverwege de jaren dertig in Londen woont, is daar een congres van schrijvers tegen het fascisme. ‘Het was een verademing weer eens onder mensen te zijn die dachten zoals zij,’ schrijft Vermij, en vervolgens: ‘Ze vertelt er helaas weinig inhoudelijks over.’ Deze laatste zin geldt ook voor de biografe. In 1955 verblijft Van Eyk een periode in Indonesië. Van de politieke situatie aldaar is niets terug te vinden in haar reisverslagen en brieven. Vermij signaleert dit ook, noemt de Indonesische indrukken zelfs ‘tamelijk naïef’, maar daar blijft het bij. Hoe zit het dan toch met dat engagement? Haar vriend Philip Roth beweerde: ‘Ze was het type van een saloncommunist. Ze was socialist zolang het haar zelf geen cent kost-