Biografie Bulletin. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Op zoek naar Salamon Dembitzer
| |
LevensloopSalamon Dembitzer werd in 1888 geboren in Krakau, in het huis van zijn grootvader rabbijn Chaim Nathan Dembitzer, een bekend joods geleerde. De ongehuwde moeder met haar kind werden naar oost-joodse traditie door de familie niet meer geaccepteerd, maar grootvader nam ze toch in zijn huis op. Na zijn overlijden in 1892 trokken moeder en kind naar Lancut, een klein plaatsje in Galicië, ongeveer 150 km ten oosten van Krakau. Daar leefden ze als zovele Oost-Joden in grote armoede. Het lukte moeder Amalia nog net om als ‘hausiererin’, marskraamster, wat geld te verdienen. Ze trouwde in Lancut en kreeg er nog drie kinderen. Deze verstoting en die armoede moeten grote invloed op Salamons sociale en politiek opvattingen gehad hebben. Voor de autodidact Salamon volgde al snel een aantal jaren van zwerven door Galicië, Duitsland, België en Nederland. In 1920 vestigde hij zich definitief in Berlijn, in de Auguststrasse, waar ook zijn moeder met de halfbroers en -zuster woonden. Ondertussen had hij een zestal bundels Jiddische gedichten uitgegeven en een aantal gebundelde feuilletons, in de Nederlandse en in de Duitse taal. In de periode 1920-1933 werkte hij in Berlijn op de redactie van de socialistische Vorwärts en van het pacifistische blad Welt am Montag. Zijn contacten lagen vooral in de linkse hoek, pacifisten, communisten en anarchisten. Als in maart 1933 Hitler aan de macht komt, is Dembitzer één van de eerste vluchtelingen. Eerst vlucht hij naar Nederland, waar hij Die Geistigen uitgeeft, dan naar België en tenslotte naar New York. Na zes jaren van grote armoede en eenzaamheid, trekt hij dan naar Australië, naar Sydney waar een welgestelde halfbroer woont, met wie hij echter in onmin geraakt. Salamon trouwt in Sydney met Hertha Weiss, een Weense vluchtelinge, die een uitgeverij opgezet heeft om zijn boeken in de Engelse taal uit te geven. Heimwee naar Europa blijft, het echtpaar gaat in 1958 naar Zwitserland, naar Lugano, Hij wordt daar spoedig ziek en sterft in 1964. Het leven van Salamon Dembitzer was een leven van zwerven, van miskenning en van teleurstellingen, van een moeilijk karakter in moeilijke omstandigheden. | |
Die GeistigenVoor het gedetailleerd invullen van dit zeer beknopte levensverhaal en vooral voor het opsporen en begrijpen van het werk van de- | |
[pagina 207]
| |
Salamon Dembitzer, links ca. 1930, vóór zijn vertrek uit Duitsland en rechts in 1947, na zijn vertrek uit de Verenigde Staten
ze zwerver, heb ik gegevens moeten verzamelen uit de gehele wereld en mij moeten verdiepen in allerlei verwante thema's zoals de joodse en jiddische cultuur, utopische bewegingen in Europa, cultuurgeschiedenis van Berlijn enz. enz., zijpaden waarvan het soms moeilijk was terug te keren. Uit het onderzoek licht ik dat wat te maken heeft het in Nederland uitgegeven boek Die Geistigen. Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste speelt in een sanatorium, een Kurhotel, het tweede in de krantenwereld in Berlijn. De rode draad is de opkomst en de ondergang van een jonge vrouw, die ‘die Bremerin’ genoemd wordt. Ze dweept met alles wat ‘geistig’ is, zoals alle gasten dwepen met ‘Bildung’. Als dan de beroemde schrijver/ arts Abel Driglin, in het Kurhotel komt logeren liggen niet alleen de Kurhoteldirektor en zijn gasten aan zijn voeten, maar laat ‘die Bremerin’ zich door hem naïef verleiden. De verhouding wordt voortgezet in Berlijn. Zij maakt daar snel carrière in de krantenwereld door relaties met een bekend criticus, Abel Krampf en met de redacteuren van het ‘Weltblatt’, Frank Kerber enViktor Paprika. Van ‘Geist’ blijkt in die wereld niet veel. Via extreme sexuele praktijken en chantage belandt ze uiteindelijk in de goot, waaruit geen der zich ‘geistig’ noemende personen haar redt. Meelevend toeschouwer en af en toe ook helper is Sylvian Grand, een dichter die door de anderen bespot wordt, maar ook hij voorkomt de ondergang niet. Een sleutelroman die meerdere vragen opwerpt: wie is wie, wat is fictie, wat berust op feiten, en wat dreef de auteur dit cynische boek te schrijven? Sleutels vindt men in de namen van de personen, in titels van boeken, die zij geschreven zouden hebben, in de plaatsaanduiding, in autobiografische elementen en in twee brieven aan Dembitzer van Albert Weidner, een vriend/collega, die zich in een klein archiefje van Dembitzer in het Leo Baeck Institute te New York bevinden. De figuur van Abel Driglin, de schrijververleider, is doorzichtig; hij staat duidelijk voor Alfred Döblin. Er worden boeken genoemd: Die sechs Sprünge wijst naar Die drei Sprünge des Wang-lun, Reisebuch naar Reise in Polen, Fenstervorhang naar Der schwarze | |
[pagina 208]
| |
Vorhang. Alles heel duidelijk, té duidelijk, dat suggereert immers dat al het andere over Döblin/Driglin in het boek ook waar zou zijn en dat blijkt bij controle ter plekke niet het geval. Abel Krampf wordt gekarakteriseerd door enkele boektitels en door expliciete verwijzing naar de overeenkomst in voornamen van Driglin en Krampf. De algemeen bekende maar gevreesde criticus Alfred Kerr wordt hier kennelijk opgevoerd. Voert dat ons ook misschien naar meer details over de krantenwereld, met name naar het ‘Weltblatt’, dat zo nadrukkelijk vermeld wordt? Er waren in de jaren 20 en 30 talrijke kranten in Berlijn, in 1928 telde men er 147, maar het ‘Weltblatt’ bestond niet. Een ‘dagje Zeitungsgeschichte’ in het Document Center in Berlijn leverde de sleutel: in journalistieke kringen discussieerde men in die jaren over het feit dat bladen als The Times, Le Temps, The New York Times over de gehele wereld gelezen werden, maar dat zo'n Weltblatt in Berlijn niet bestond, men schreef dit toe aan het formaat en vooral aan het gebruikte lettertype. Het Berliner Tageblatt schakelde op 22 maart 1928 van de Duitse Fraktur over op de gebruikelijke Antiqua-letter en kon daardoor een ‘Weltblatt’ worden. En inderdaad: Alfred Kerr was verbonden aan het Berliner Tageblatt. Is dan de conclusie geoorloofd dat de in een brief aan Dembitzer genoemde redacteur Fred Hildebrandt van het Berliner Tageblatt in het boek model staat voor Frank Kerber? De voornamen vertonen overeenkomsten. Ook van Kerber worden boektitels genoemd: Charlatan en Jacobus. Dat lijken inderdaad cryptogrammen voor Hochstapler en Judas Iskariot. Maar Schlaraffenland en Kobes van Heinrich Mann liggen haast nog meer voor de hand. En werd Schlaraffenland niet eens een maatschappij-kritische aanval op de decadente ‘Geisteskultur’ genoemd? Dat is Die Geistigen eveneens. Bovendien waren Dembitzer en Heinrich Mann vrijwel op dezelfde tijd in Heringsdorf, een badplaats, een Kurort aan de Oostzeekust, destijds ‘die Badewanne von Berlin’ genoemd. Onzekerheden en valkuilen alom. En dan nog de jonge vrouw ‘Die Bremerin’, wel geholpen maar niet gered door de dichter Sylvian Grand, die op zijn beurt weer wel, o.a. via de titel van een tijdschrift, duidelijk naar Dembitzer zelf verwijst. Voorlopig blijft ‘die Bremerin’ de grote onbekende. Maar levert de titel van het boek Die Geistigen geen informatie? De eerste vraag die je zou kunnen stellen is: wat is het Nederlandse equivalent? En bestaat het substantief ‘der Geistige’ wel? Geen Duits woordenboek vermeldt het! Bladerend door de duizenden bladzijden van het Berlijnse linksintellectuele blad Die Weltbühne vond ik o.a een bijdrage van Kurt Hiller uit 1931 waarin de geschiedenis van het woord uit de doeken werd gedaan. Daarmee presenteerde zich een heel nieuw onderwerp, zo uitgebreid en met zoveel zijwegen en zijpaden van zijwegen, zo interessant dat het een nieuwe studie dreigt te worden! Binnen de expressionistische beweging in Berlijn ontwikkelde zich de idee dat intellectuele ervaringen verbonden moeten worden met beleving, ‘Erlebnis’. Vooral Kurt Hiller bouwt deze idee verder uit tot ‘der Geistige’, de intellectueel die zich verantwoordelijk voelt, die zich geroepen voelt aan de wereld gestalte te geven en de decadentie te bestrijden. Aanvankelijk was de stroming van literair-filosofische aard, maar onder invloed van de Eerste Wereldoorlog ontwikkelden zich ook politieke doelen. Naast de namen van Kurt Hiller, Walter Benjamin, Max Brod, Carl Einstein treffen we ook die van... Alfred Kerr en Heinrich Mann aan. Bij de revolutie van 1918 vormde men een ‘Rat geistiger Arbeiter’, die deel zou moeten nemen aan de radenregering: dictatuur van het proletariaat vermengd met de dictatuur van de geest. | |
[pagina 209]
| |
Het streven loopt dood, maar de idee blijft leven. In 1927 spreekt Döblin over de Akademie für Dichtkunst als ‘eine Bande von Geistigen’, in 1931 publiceert hij ‘Wissen und Verändern’, ‘offene Briefe an einen jungen Menschen’, waarin ook weer ‘die Geistigen’ een rol spelen. Een jaar later, in 1932 wil Kurt Hiller ‘den Großherr des Geistes Heinrich Mann’ kandidaat stellen bij de verkiezingen van Reichspräsident als tegenkandidaat voor Hindenburg. Maar Hiller schreef al in 1930: ‘Die Geistigen in Deutschland sind nicht Könige, sondern Zaunkönige; am Rande des politischen Geschehens zwitschern sie ihr Lied.’ | |
Van EedenDit alles doet sterk denken aan de Forte Kreis, waarin Frederik van Eeden een grote rol speelde, Van Eeden, die over de ‘Koninklijken van Geest’ sprak, is dat misschien een goede vertaling van ‘die Geistigen’?. Tot deze kring behoorde o.a. Gustav Landauer en Martin Buber, die Dembitzer goed kende. In 1916 ging Dembitzer met een aanbevelingsbrief van Landauer naar Nederland. Een van zijn eerste ontmoetingen was met Frederik van Eeden, die enkele grote feuilletons van hem kocht voor De Amsterdammer, maar Dembitzer daarbij schandalig afzette. Een eerste desillusie in contact met Geistigen? De Forte Kreis hief zich op bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, maar de naam Frederik van Eeden vinden we in 1917 terug in het Ziel-Jahrbuch, een uitgave van Kurt Hiller ter ontwikkeling van de idee van een regering van ‘Geistigen’ een logokratie in plaats van de demokratie. Wat zette Dembitzer aan tot het schrijven van ‘Die Geistigen’? Over persoonlijke wrijvingen met de verbeelde personen heb ik tot nu toe nog praktisch niets kunnen vinden, hoewel ik vermoed dat ze er wel geweest zijn. Immers, in een brief ter gelegenheid van nieuwjaar 1932 schreef Marianoff: ‘Bei dieser Gelegenheit möchte ich IhnenFrederik van Eeden, pastel van Jan Veth uit 1885
sagen, dass Ihr Freundeskreis ist nicht minder stark, als der Kreis Ihrer Feinde.’ Wat ging er vooraf? Dembitzer had een bijzondere relatie tot zijn moeder. Haar dood in 1928 moet hem sterk hebben aangegrepen. Zijn eerste roman in 1930, ‘Bummler und Bettier’ droeg hij aan haar op: ‘meiner Mutter Amalia Dembitzer die am 7. Februar 1928 ihr überaus schweres Leben mit einem seltsamen qualvollen Tode beendet hat’. In dat boek oefent hij kritiek op medici die ‘leben von der Unwissenheit der Menge und werden mit der Zeit so mitleidlos und abgestumpft, dafi sie mit menschlichen Leiden Handel treiben’. Een dergelijke kritiek herhaalt hij in zijn drama Wohlfahrtsamt eveneens uit 1930. En nogmaals in dat jaar sticht hij een tijdschrift Clique ter bestrijding van de kliekvorming in de maatschappij, kliekvorming in de politieke, de literaire en de medische wereld, overal worden mensen buitengesloten. Een jaar later, in 1931, geeft Dembitzer een boekje uit met de titel Abrechnung, het bevat drie van zijn oudere novellen, waarin hij afrekent met de oorlog, die mensen tot moordenaar maakt, met de liefde en met | |
[pagina 210]
| |
het geld, dat de mensheid beheerst en de zwakkeren in ellende stort. Die Geistigen kan men zien als een afrekening met de hypocrisie, met ‘die, die auf Wahrheit und Gerechtigkeit pochen, immer das Gegenteil davon tun...’. Ik meen uit al deze verspreide feiten de conclusie te mogen trekken dat Dembitzer, deze ‘eigenwilliger, kompromissloser Individualist,... und ein immer tief mitleidender Mensch’, zoals zijn weduwe hem omschreef, in de dertiger jaren gaandeweg in een crisisachtige toestand van vergaande ontgoocheling is geraakt. Er is één recensie in Nederland uit 1934, die in deze conclusie meegaat: ‘is het boek misschien de schrijnende uiting van teleurstelling, van ontgoocheling, van daaruit voortgekomen haat?’. De recensent is H. Gerversman. Is het toeval dat Gerversman de leraar was, die in 1938 mijn interesse voor de Duitse literatuur opwekte? |
|