Biografie Bulletin. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
Het geheim van Beel
| |
[pagina 201]
| |
heid de vraag te stellen hoe dit valt te voorkomen. Elke recensent schrijft immers vanuit zijn eigen achtergrond en kennisniveau voor een doelgroep. Dat neemt niet weg dat degene die een biografie ter beoordeling krijgt zich bewust dient te zijn van de multidisciplinaire aspecten van het genre. De uitgangspunten van de biograaf zelf zouden daarbij als leidraad kunnen dienen. Ik deel De Moors mening dat het dan zeker in het geval van Beel logisch is, gezien Giebels' keuze voor het biografisch schrijverschap in navolging van Jan Romein en Hella Haasse, om naast historische inhoud ook vorm en opzet van de biografie te beoordelen. Zelfs dan kan men nóg twisten over de vraag wie het meest geschikt is om te recenseren, de literaire criticus of de historicus. Toebedeling van besprekingen aan eerstgenoemden, voornamelijk omwille van de beoordeling van de biograaf, lijkt me echter geen oplossing voor het door De Moor gesignaleerde probleem. Het risico dat één aspect van de biografie eenzijdig wordt belicht hoeft er niet noodzakelijkerwijs dor te worden verminderd, terwijl het niet denkbeeldige gevaar van monopolisering zelfs een averechts effect zou kunnen sorteren. Kennelijk ziet de redactie van het Biografie Bulletin ook minder in de suggestie van de voorziter van de Werkgroep, ant de bespreking van Beel is toch op het bordje van een historicus terecht gekomen. En hoewel de literaire ananlyse niet tot mijn opleiding behoort, neem ik de uitnodiging na De Moors prikkelende woorden graag aan. | |
Het geheim van Beel‘Mijn schrijnwerker’, noemde koningin Juliana hem eens. ‘Hij’ was de katholieke staatsman Louis Beel, die als minister president, als vice-president van de Raad van State, als minister van Staat en niet in de laatste plaats als vertrouweling van het Koninklijk Huis in de eerste twintig naoorlogse jaren een prominente rol speelde in de Nederlandse politiek. ‘Schrijnwerker’ omdat hij met geduldig schaven en schuren en een trefzeker timmermansoog kabinetten samenstelde of voorbereidde in de periode van 1946 tot 1973. Tijdens kabinetsformaties toonde ‘hofleverancier’ Beel zich bij uitstek beschermheer van de positie van het staatshoofd in de constitutionele monarchie. Deze van nature gesloten man, formeel en gereserveerd in de omgang, achtte contacten met de pers dan helemaal uit den boze. Hij bleek een meester in het bewaren van het geheim-van-Soestdijk. Buiten de kringen van het Koninklijk Huis werd zijn houding kennelijk minder geapprecieerd. ‘Sfinx’, ‘stijve hark’, ‘houten klaas’ en zelfs ‘nonpersoon’ zijn enkele minder vleiende typeringen die hem naast de bijnaam ‘onderkoning’ vanwege zijn positie als vice- president van de Raad van State, ten deel vielen. Beels onvermijdelijke aandeel in en zwijgzaamheid gedurende kabinetsformaties irriteerden op den duur zo, dat het de parlementair journalist Henri Faas in 1967 de uitspraak ontlokte dat ‘het geheim van Soestdijk was geworden tot het geheim van Beel’. Een dergelijke waas van ondoorgrondelijkheid prikkelt de nieuwsgierigheid. Zeker waar het een kopstuk uit de politiek betrof, wiens publieke leven grotendeels bekend was, maar die zich als mens zo moeilijk liet kennen. Alle hoop was gevestigd op zijn schriftelijke nalatenschap, die naar verluidde wel bijzonder rijk moest zijn. Wat als de schatkist van de onderkoning eindelijk open zou gaan? Zou dat de motivatie achter zijn politieke handelen inzichtelijk maken, keuzes verhelderen of zijn diepere gevoelsleven blootleggen? Zou dat een antwoord kunnen geven op het geheim van de persoon Beel zelf? In 1985 mochten de zegels van het grootste deel van zijn archief worden verbroken. En zoals zo vaak het geval is met schatkisten bleek de inhoud ervan niet geheel aan de hooggespannen verwachtingen te voldoen. Zeker, de dagboeken die Beel tijdens zijn kabinetsformaties had bijgehouden, bleken interressant, maar ze zijn zake- | |
[pagina 202]
| |
‘Waar blijft ZIJ nu!?’ Karikatuur van Beel, wachtend op een telefoontje van koningin Juliana, door Charles Boost in De Tijd van 22 juli 1972
lijk van toon. Ook Beels privé-correspondentie bevatte nauwelijks enige persoonlijke ontboezemingen. Daarmee zag zijn biograaf Lambert Giebels zich voor een lastig probleem geplaatst, zoals hij al tijdens het zesde symposium van de werkgroep Biografie in 1993 liet weten. Getuige het verschijnen van Beel. Van vazal tot onderkoning. Biografie 1902-1977 heeft Giebels een antwoord gevonden op deze problematiek. Is hij er daarmee ook in geslaagd ‘het geheim van Beel’ te ontraadselen? | |
De bronnenGiebels laat ons op allerlei manieren kennis maken met Beel. De belangrijkste functies en themata uit Beels leven zijn af te leiden uit de inhoudsopgave, die tevens de chronologisch thematische ordening van het boek prijsgeeft. Met deze elementen bouwt Giebels vervolgens het raamwerk: in de inleidende paragraaf schetst hij kernachtig Beels levensloop. Zakelijk worden we geattendeerd op het definitieve keerpunt in het leven van de bijna 40-jarige gemeenteambtenaar, dat in februari 1942 werd ingeluid met diens ontslagaanvraag bij de gemeentesecretarie in Eindhoven uit onvrede met de benoeming van een NSB-burgemeester. Na zijn ontmoeting met Wilhelmina in Londen, 1945 bleek Beel niet meer weg te denken uit het openbare staatkundige en maatschappelijke leven. Ter completering karakteriseert Giebels hem: hij was geen politiek leider, noch een partijpoliticus; vóór alles was hij een bestuurder en regelen was zijn fort. Daarmee is het onderwerp van zijn biografie bepaald. In de daaropvolgende 600 pagina's tracht Giebels vanuit het reeds hierboven genoemde motto van de ware biograaf mens én bestuurder Beel in zijn tijd te plaatsen en gezicht te geven. De inleiding van elk hoofdstuk biedt de lezer een rustpunt en tegelij- | |
[pagina 203]
| |
kertijd een rode draad. Met trefzekere streken worden de hoofdmomenten uit de betreffende fase van Beels leven afgezet tegen de grote lijnen van de wereldgebeurtenissen of tegen de iets beperktere maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in Nederland. De biograaf Giebels is nadrukkelijk aanwezig in deze typografisch onderscheiden inleidingen: hij stuurt, filosofeert, bemiddelt en plaatst de zaken voor de lezer in perspectief. Een bijzonder sprekend voorbeeld hiervan is de inleiding op hoofdstuk 8. Nadat in eerdere hoofdstukken is behandeld hoe Beel als premier te maken kreeg met de Indonesische kwestie en hoe onder zijn bewind in 1947 besloten werd tot de eerste politionele actie, treffen we Beel hier in Batavia in zijn nieuwe functie als Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon (1948-1949). Giebels plaatst hem, al werkend aan een ontwerp-constitutionele regeling voor de federale staat Indonesië tegenover een jonge Indonesische gevangene. De bemiddeling: ‘Had Beel de jonge man gekend, hij had hem ongetwijfeld als “extremist” bestempeld.’ Het perspectief: het boek dat de man in de gevangenis schreef ‘heeft een hele generatie Indonesiërs tot verplichte leerstof gediend en behoort heden tot het cultureel erfgoed van Indonesië. De ontwerpregeling waaraan Beel zijn krachten wijdde, was bedoeld als constitutionele regeling van de Republik Indonesia Serikat. Deze is vandaag de dag alleen nog bekend onder filatelisten, voor wie postzegels uit de korte periode van de “RIS” een gezocht verzamelobject vormen’ (263). Reeds bekende feiten uit Beels leven krijgen zo een extra dimensie. Om tot Beels privéleven en motivatie achter zijn handelen door te dringen is Giebels volledig aangewezen op het oordeel van anderen. Naast het gebruik van typeringen uit mémoires of dagboekaantekeningen van tijdgenoten van Beel heeft hij zijn toevlucht genomen tot de oral history. Hij interviewde het indrukwekkende aantal van bijna 120 personen die een familie-, werk- of vriendschapsband met Beel hadden. Ook tracht hij stemmingsbeelden van Beel te geven door foto's te interpreteren. Daarmee breekt hij op sommige plaatsen door het pantser van Beel. Achter de ‘stijve hark’ schuilt een gelovig en gedreven man, die ondanks de schijn van het tegendeel een stevig libido en een zekere ijdelheid bezit, en die bepaalde teleurstellingen uit zijn gezinsleven compenseert door een onvermoeibare inzet voor wat hij beschouwt als het landsbelang. Hoewel het gebruik van interviews waarschijnlijk de enige manier is om een biografie van Beel te kunnen schrijven, kleven er nadelen aan. Doordat Beel zo weinig van zijn ‘histoire intime’ aan het papier heeft prijsgegeven, blijven de op deze wijze verkregen ‘feiten’ interpretaties van anderen die slecht verifieerbaar zijn. De grote hoeveelheid vraaggesprekken ondervangt dit slechts ten dele. Giebels' voorzichtige, en in passages ter verklaring van Beels politieke handelen zelfs herhaaldelijk speculatieve taalgebruik duidt erop, dat hij zich ervan bewust is dat hiervan bij tijdgenoten geen eenduidig beeld bestaat. Dit is een reden te meer, zou je zeggen, om als biograaf nog zorgvuldiger om te springen met schriftelijk materiaal dat de eigen interpretaties zou kunnen staven of weerleggen. Hierin overtuigt Giebels niet altijd. Weliswaar zet hij zijn inzichten veelvuldig af tegen de bestaande historische opinies en gaat hij de historiografische discussie aan, maar daarbij ziet hij in bepaalde gevallen het door anderen aangedragen schriftelijke bronnenmateriaal over het hoofd. Bij dergelijke passages zijn er vraagtekens te plaatsen bij zijn visie. Zo wijst hij de bewijsvoering van de historicus Bob de Graaff en de politicoloog Cees Wiebes van de hand, waarin zij aantonen dat Beel als premier in 1948 steun zou hebben verleend aan de anticommunistisch gezinde geheime particuliere inlichtingendienst Stichting Opleiding Arbeidskrachten Nederland (SOAN) (188). Giebels' opmer- | |
[pagina 204]
| |
king dat hun bewering slechts gestaafd wordt door twee brieven uit 1950 - waaraan hij de conclusie verbindt dat Beel slechts op de hoogte was van het bestaan van de organisatie - is een gevolg van slecht lezen van het notenapparaat van bedoelde studie. De auteurs baseren zich namelijk op nog twee andere brieven uit mei 1948 die hun visie dat Beel de SOAN actief steunde bijzonder aannemelijk maakt.Ga naar eind1. Ook in andere gevallen baseert Giebels zich eerder op mémoires of interviews, omdat hij niet op de hoogte is van het bestaan van bronnen die een andere visie noodzakelijk maken of deze negeert, zoals onlangs bleek uit zijn bijdrage aan een discussie in de NRC over de Nieuw-Guineakwestie ten tijde van het tweede kabinet Beel.Ga naar eind2. Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij zijn behandeling van de Greet Hofmansaffaire, door hem ‘Soestdijk-affaire’ genoemd. Giebels geeft drie argumenten om vrij diep op deze kwestie, waarin een commissie onder voorzitterschap van Beel heeft geadviseerd, in te gaan. Openbaarmaking van het advies van de commissie-Beel zou de affaire tot reële proporties kunnen terugbrengen en eventueel eerherstel brengen aan hen wier naam is geschaad; de biograaf is uiteraard altijd geïnteresseerd in een geschrift dat is nagelaten door Beel, mede omdat het licht kan werpen op zijn belangrijke positie aan het hof en als laatste veronderstelt Giebels dat het advies jurisprudentie bevat voor een latere grondwetswijziging. Uit het oogpunt van de biograaf is het inderdaad jammer voor Giebels dat hij er niet in is geslaagd inzage te krijgen in het door Beel opgestelde advies. Het tweede is namelijk het enige argument dat zijn uitgesponnen behandeling van deze affaire zou hebben gerechtvaardigd. Dat Greet Hofmans feitelijk slachtoffer is geworden van en dekmantel heeft gevormd voor de echtelijke problemen op Soestdijk, kon onder andere al worden afgeleid uit het door Giebels gebruikte artikel van Hugo Arlman en GerardL.J.M. Beel (foto: Bonaventura)
Mulder.Ga naar eind3. Giebels brengt weliswaar een op bepaalde punten afwijkende visie op deze affaire, maar geen nieuwe feiten over Beel. Op dit punt schiet de biograaf zijn doel voorbij. Ondanks deze kritische opmerkingen over bronnengebruik en selectie is Beel toch een boeiende studie. Zoals in eerdere recensies al is vastgesteld, draagt het laatste hoofdstuk daar in belangrijke mate aan bij. Nog één keer maakt de biograaf zich los van chronologie en themata om zìjn portret van de gebiografeerde te voltooien. De laatste streken worden gezet door als ‘amateur-psycholoog’ aannemelijke verklaringen te bieden voor irrationaliteiten uit Beels leven en kenmerkende trekken extra uit te lichten. Daarbij maakt hij goed gebruik van de mogelijkheden van het genre om de lezer de ruimte te laten eigen conclusies te trekken. Giebels heeft zichzelf voor de moeilijke taak gesteld om met weinig middelen een zeer bekende, | |
[pagina 205]
| |
maar slechts door enkelen gekende en voor het oog wat saaie persoonlijkheid te beschrijven. Spectaculaire geheimen zijn er niet ontraadseld, wel blijkt er bloed te hebben gestroomd door de aderen van de manvan-vooral-buitenkant. Het eindoordeel moet luiden dat Giebels met Beel erin is geslaagd een biografie te schrijven. | |
Tot slotTerugkomend op de aan het begin van deze bespreking gevoerde discussie is de vraag gerechtvaardigd of ik in deze recensie een andere conclusie heb getrokken dan de literaire recensent zou hebben gedaan. Op één punt is dat zeker het geval. De historicus zal altijd een bepaalde bodemeis aan de inhoud en bronnenmethodiek stellen. Andere disciplines stellen andere basisnormen, dit is inherent aan het feit dat de biografie vanuit verschillende vakgebieden beoefend wordt. Het lijkt me echter geen onoverkomelijk probleem zolang de recensent tegelijkertijd maar oog blijft houden voor de ruimte die het genre van de biografie in zijn algemeenheid biedt en de wijze waarop de biograaf dit weet te benutten in zijn oordeel betrekt. |
|