doemd zijn. Gegeven die bijna Multatuliaanse kant van zijn persoon wordt het begrijpelijk dat Heijermans zich steeds weer nieuwe ellende op de hals haalt. En zo bezien krijgt zijn turbulente leven de glans van een tragedie.
Aan de nadelen die al snel aan zo'n opzet vastzitten heeft ook Goedkoop niet weten te ontsnappen. Zonder die al te breed uit te meten, want daarvoor heb ik te veel waardering voor zijn aanpak, wil ik ze toch wel even noemen.
In de eerste plaats leidt de toespitsing tot één visie gemakkelijk tot een lichtelijk tendentieuze keuze uit de bronnen. In de door Goedkoop geciteerde brieffragmenten is steeds een gedreven, bijna tirannieke man aan het woord. De zelfspot, die op andere plaatsen in zijn correspondentie spreekt, blijft zo onderbelicht. Die selectie speelt ook een rol bij zijn behandeling van het literaire werk. Zo gaat Goedkoop maar op een beperkt aantal teksten van Heijermans uitvoerig in, bijvoorbeeld op Kamertjeszonde en Ghetto. Hij doet dat omdat hij juist die twee goed kan gebruiken in verband met zijn visie op Heijermans' persoonlijkheid. Voor de twee toneelstukken die Heijermans daarvóór schreef en waarmee hij bovendien zijn carrière begon - Dora en Ahasverus - lukt dat niet. Die laat hij dan ook als mogelijke bronnen liggen. Zo'n selectie is moeilijk te verdedigen. En dan blijft nog de kwestie hoever je als biograaf kunt gaan met het gebruiken van literair werk als bron. Minder ver denk ik, dan Goedkoop gaat. Hij leest Kamertjeszonde zonder meer als een autobiografie en dat is het niet.
In de tweede plaats komen door het mikken op één visie andere kanten die Heijermans ongetwijfeld ook bezeten heeft, wat buiten beeld. Op grond van mijn persoonlijke indruk van Heijermans, ook los van biografie van Goedkoop, zou ik er twee willen noemen:
Allereerst zijn huizenhoge persoonlijke ambitie, als zakenman, als directeur, als echtgenoot, vader en opvoeder, maar ook als literator. Veel van wat hij binnen het literaire circuit ondernam, is naar mijn mening op die ambitie terug te voeren. Zeker de eerste jaren van zijn schrijversloopbaan volgde hij de mode van de dag. Van het naturalisme van Ibsen halsoverkop naar de symbolistische drama's in de trant van Rachilde, en vandaar weer naar actuele discussies over ‘verzen zeggen’ en vervolgens naar een eigen socialistisch tijdschrift dat het op zou moeten nemen tegen de bestaande tijdschriften. (Tekenend voor die ambitie is hoe hij aan een vriend over dit laatste plan schrijft: ‘Ik ben van plan [...] een tijdschrift op te richten, een maandschrift, grootte (tekstgrootte, want het moet grooter, onhebbelijk grooter worden) N. Gids’ (155)) En hij wist ook steeds precies waar hij moest zijn: in Parijs, eerst bij de ‘en vogue’ zijnde naturalistische toneelleider Antoine en even later bij diens symbolistische concurrent Lugné en weer later bij Reinhardt in Berlijn. Die ambitie komt bij Goedkoop slechts zijdelings ter sprake, niet als één van de drijvende krachten die zij volgens mij voor Heijermans geweest is.
Een andere, misschien aantrekkelijker kant van Heijermans' persoonlijkheid, komt in de biografie eigenlijk helemaal niet naar voren. En dat is zijn grote geestigheid. Die geestigheid wordt bevestigd door mensen die hem gekend hebben en die blijkt ook uit zijn literaire werk en uit zijn brieven. Deze eigenschap nuanceert een karakter waarvan gedrevenheid de hoofdtrek lijkt te zijn. Misschien kon Goedkoop Heijermans' gevoel voor humor daarom niet zo goed kwijt in zijn boek. Jammer, een scheutje ervan had Heijermans nog dichter bij gebracht en hem wat mij betreft in elk geval sympathieker gemaakt.
Tot slot. Het aardige van Goedkoops boek is dat het laat zien dat Heijermans ongeveer in alles wat hij ondernam mislukte, behalve in het schrijven. In de meest barre omstan-