Biografie Bulletin. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
De kleur van Nelsons sokken
| |
[pagina 168]
| |
van Nelson als mens. Hibberts methode van de ‘personal history’ - door hem eerder beproefd op grootheden als de letterkundige Samuel Johnson en koningin Elizabeth IGa naar eind5. - kan dan ook alleen worden toegepast wanneer het publieke optreden van de gebiografeerde al uitvoerig is onderzocht en beschreven. Wat Nelson betreft, is dat zeker het geval. Er zijn al meer dan honderd biografieën aan hem gewijd. De zeeslagen die hij leidde, de oorlogsschepen waarop hij voer en de officieren die met of onder hem dienden zijn in talloze boeken en artikelen uitvoerig beschreven. Ja, er bestaat zelfs een speciaal aan hem gewijd tijdschrift: The Nelson Dispatch.Ga naar eind6. Kortom, Nelsons leven kent geen geheimen meer. | |
Het leven van een echte heldHoratio Nelson werd op 29 september 1758 geboren in de pastorie van Burnham Thorpe in het Engelse graafschap Norfolk als zoon van een dorpspredikant. Zijn moeder verloor hij al op negenjarige leeftijd. Toen hij begin 1771 als adelborst aan boord kwam van een linieschip, ging daarmee een droom in vervulling. De kleine, tengere jongen bleek zich wonderwel te kunnen handhaven tussen het ruwe scheepsvolk en zich snel aan de weinig gerieflijk leefomstandigheden benedendeks aan te passen. Op vele reizen en expedities, aan boord van verschillende typen oorlogsschepen, deed hij ervaring op. Nelson maakte snel carrière, en al op twintigjarige leeftijd kreeg hij het commando over een klein oorlogsscheepje. De jonge kapitein bleek over een aan roekeloosheid grenzende onverschrokkenheid en ondernemingslust te beschikken. Een landingsexpeditie in Midden-Amerika kostte hem om die reden bijna het leven. Vanaf het midden van de jaren tachtig was Nelson gestationeerd bij de vloot in West-Indië, waar hij de twee jaar jongere doktersweduwe Frances (‘Fanny’) Nisbet ontmoette. Met haar trad hij in maart 1787, kort voor hij naar Groot-Brittannië werd teruggeroepen, in het huwelijk. Het echtpaar vestigde zich in de ouderlijke pastorie te Burnham Thorpe. Daar zou Nelson ruim vijf jaar lang - op halve soldij gesteld - een werkloos bestaan leiden. Hiervoor was niet alleen een tijdelijke peri-Pastorie van Burnham Thorpe, Norfolk, geboortehuis van Nelson. Schilderij van Francis Pocock.
| |
[pagina 169]
| |
ode van vrede verantwoordelijk, maar zeker ook de ontstemming die hij bij de Admiraliteit had verwekt door zijn aan insubordinatie grenzende gedrag in West-Indië. Het uitbreken van de oorlog met het revolutionaire Frankrijk in 1793 deed voor Nelson de kansen keren. Hij kreeg het bevel over een linieschip en ontving opdracht zich bij de Middellandse-Zeevloot te voegen. Op een missie naar het Koninkrijk der Beide Siciliën maakte hij in Napels kennis met Sir William Hamilton, de invloedrijke Britse gezant aldaar, en zijn mooie, jonge echtgenote Emma Hamilton. Vervolgens kreeg Nelson het commando over een eskader fregatten, waarmee raids op de Corsicaanse kust werden ondernomen. Bij een van deze aanvallen verloor hij in juli 1794 het zicht in zijn rechteroog. De eerste grote zeeslag waaraan Nelson deelnam, had plaats op 14 februari 1797 voor de Portugese zuidkust, ter hoogte van Kaap St. Vincent. De Britse Middellandse-Zeevloot vond hier een grote overmacht van Frankrijks bondgenoot Spanje tegenover zich. Door een even vermetel als eigengereid optreden droeg Nelson er op beslissende wijze toe bij dat dit treffen in het voordeel van de Britten werd beslecht. Nog diezelfde maand werd hij schout-bij-nacht. Minder gelukkig verliep kort daarna een door hem geleide aanval op het Spaanse eiland Tenerife. Zijn roekeloosheid had nu een averechts effect, en de onderneming liep uit op een regelrechte ramp. Ook voor Nelson zelf, want in de gevechten raakte hij zo zwaar gewond aan zijn rechterarm, dat deze moest worden geamputeerd. Na herstel in Groot-Brittannië - zorgzaam verpleegd door zijn echtgenote Fanny - keerde Nelson in 1798 terug naar de Middellandse Zee om er de haven van Toulon te bewaken. Hier kreeg hij de schrik van zijn leven toen een Franse vloot, met aan boord een expeditieleger onder generaal Bonaparte, er in een onbewaakt ogenblik in slaagde met onbekende bestemming uit te zeilen. Een wilde zoektocht volgde, maar zonder resultaat: begin juli kon Bonaparte zijn troepen ongehinderd in Egypte ontschepen. Het was voor Nelson een vernederende ervaring die zijn reputatie ernstig schaadde. De gelegenheid voor revanche liet evenwel niet lang op zich wachten. Op 1 augustus 1798 vond hij eindelijk de vijandelijke oorlogsschepen voor anker in de baai van Aboekir, bij de monding van de Nijl. In een gedurfde nachtelijke aanval bracht hij de verraste Fransen een verpletterend nederlaag toe, waarbij hun gehele vloot werd vernietigd. Geheel op eigen gezag en zonder dringende reden voer Nelson vervolgens naar Napels. Na vijf jaar onmoette hij hier opnieuw Sir William Hamilton en Emma, diens 33-jarige echtgenote. Hij liet zich haar dweperige bewondering welgevallen en kwam steeds meer onder haar bekoring. Weldra ontwikkelde hun vriendschap zich tot een nauwelijks verhulde, hartstochtelijke liefdesrelatie. Nelson bleef in Napels en ongemachtigd bemoeide hij zich met de politiek van het koninkrijk. Zijn adviezen leidden er zelfs mede toe dat Franse troepen het land binnenvielen, zodat hij de koninklijke familie en hofhouding hals over kop op zijn vlaggeschip naar Palermo moest overbrengen. Op Sicilië verloor Nelson zich steeds meer in zijn affaire met Lady Hamilton, intussen zowel de orders van de commandant van de Middellandse-Zeevloot als de reprimandes van de Admiraliteit negerend. De ‘Overwinnaar van de Nijl’ wist zich onaantastbaar. Toen Sir William Hamilton in 1800 als gezant werd vervangen, besloot Nelson zijn commando ‘om gezondheidsredenen’ neer te leggen en in gezelschap van hem en zijn vrouw naar Groot-Brittannië terug te keren. De reis ging over land, via Duitsland, waar hij onderweg overal als een held werd bejubeld. Hetzelfde gebeurde bij aankomst in Londen. Hier vond - na tweeënhalf jaar - het weerzien plaats met zijn vrouw Fanny. Nelson behandelde haar koel en afwerend, en het werd haar snel duidelijk dat Emma | |
[pagina 170]
| |
haar plaats geheel had ingenomen. In januari 1801 kwam het feitelijk tot een scheiding van tafel en bed en trok Nelson in bij de Hamiltons. Diezelfde maand schonk Emma het leven aan een dochter, die - naar de vader - Horatia werd genoemd. Lang bleef Nelson niet in zijn vaderland. Hoewel de Admiraliteit zijn gedrag in Napels niet was vergeten, kreeg hij de rang van vice-admiraal en werd hij als onderbevelhebber met een vloot naar de Oostzee gezonden. Op 2 april 1801 leidde hij voor de haven van Kopenhagen een met enorme vuurkracht uitgevoerde aanval op daar voor anker liggende Deense oorlogsschepen. Ook hier negeerde hij orders. Zijn doorzettingsvermogen bracht de Britse vloot wederom de overwinning. Terug in Groot-Brittannië woonde Nelson opnieuw bij de Hamiltons. Mede om hem daar weg te halen gaf de Admiraliteit hem snel het commando over een eskader dat de zuidoost kust van het land moest beschermen tegen de Franse invasiemacht die Bonaparte aan de overzijde van het Kanaal bezig was samen te trekken. Hij ondernam twee aanvallen op Boulogne, die echter jammerlijk mislukten en een smet wierpen op zijn blazoen. De wapenstilstand en daaropvolgende vredesperiode van 1802 tot 1803 bracht Nelson - op halve soldij gesteld - door op zijn nieuwverworven buitenplaats Merton Place in het graafschap Surrey, waar ook het echtpaar Hamilton zijn intrek nam in een merkwaardige ménage à trois. Hier stierf Sir William in 1803 op 72-jarige leeftijd. Enkele maanden later schonk Emma haar minnaar een tweede kind, dat echter spoedig overleed. Toen de oorlog met Frankrijk opnieuw uitbrak, kreeg Nelson het opperbevel over de Middellandse-Zeevloot. Twee jaar lang, van 1803 tot 1805, zou hij onafgebroken op zee verblijven, erop toeziend dat geen oorlogsschepen de haven van Toulon verlieten. Uiteindelijk slaagden de Fransen er toch in te ontsnappen. Het was Napoleons bedoeling dat deze schepen een deel van Britse eskaders zouden weglokken uit het Kanaal, zodat hij met zijn invasiemacht zou kunnen oversteken. Maar het plan mislukte, en de Franse vloot moest zijn toevlucht zoeken in de havens van bondgenoot Spanje. Niettemin was Nelsons paniekerige zoektocht in het kielzog van de Fransen vatbaar voor ernstige kritiek. Die kritiek deed Nelson op 21 oktober 1805 in een klap teniet. Nadat de gecombineerde Frans-Spaanse vloot zich buitengaats had gewaagd, kwam het op die dag tot een grote zeeslag met de Britten ter hoogte van Kaap Trafalgar, ten zuiden van Cadiz. Nelson wist met een stoutmoedige aanval de vijandelijke linie te doorbreken en in de daardoor ontstane verwarring de oorlogsschepen van de tegenstander de een na de ander uit te schakelen. Het was een van de schitterendste overwinningen uit de Britse marinegeschiedenis, waarmee de dreiging van een Franse invasie voorgoed werd afgewend. De vreugde hierover werd echter overschaduwd doordat de overwinnaar zelf in het heetst van de strijd door een vijandelijke kogel dodelijk werd getroffen. | |
Het belang van het trivialeAldus verliep, kort samengevat, het leven van Horatio Nelson. Dit zijn de levensfeiten, en die moet men kennen om een ‘personal history’ van hem te kunnen schrijven. Om Nelson te tonen als mens, en niet als admiraal hanteert Hibbert verschillende technieken. Allereerst weet hij trefzeker uit diens vele brieven typerende en saillante passages te citeren. Daarnaast laat hij veelvuldig ooggetuigen aan het woord om Nelsons voorkomen en optreden op verschillende momenten in zijn leven te beschrijven. Over zijn gewoontes thuis en aan boord komen wij in dit boek ook het een en ander te weten. Hibbert vermeldt bijvoorbeeld dat de grote zeeheld vloekte en geen boeken, maar alleen kranten las, dat hij bij zijn maaltijden zelden meer dan twee glazen wijn dronk, en dan nog aangelengd met wa- | |
[pagina 171]
| |
Nelson, in gedachten verzonken, kort voor de slag bij Trafalgar. Gravure door C.W. Sharp, naar een schilderij van Charles Lucy.
| |
[pagina 172]
| |
ter, en dat hij aan een paar uren slaap genoeg had. Verder dragen ook de vele kleine, ogenschijnlijk triviale details, waarvan Hibbert in bijzinnen en terzijdes melding maakt, bij aan een zeer persoonlijk relaas. Hibbert richt in zijn boek de aandacht op aspecten van Nelsons leven die in eerder verschenen biografieën slechts zijdelings of soms in het geheel niet aan de orde kwamen, maar die wel van wezenlijk belang zijn om inzicht te krijgen in diens persoonlijkheid.Ga naar eind7. Zo staat hij veelvuldig stil bij zijn uiterlijk en gezondheid, aspecten die in het geval van de éénarmige en éénogige Nelson niet alleen samenvielen, maar ook diens leven - zowel publiek als privé - ingrijpend beïnvloedden. Afgezien van de ernstige handicap aan arm en oog bracht het militaire métier Nelsons toch al ziekelijke gestel nog op andere wijzen blijvend lichamelijke schade toe. De malaria en andere tropische koortsen, die hij aan het begin van zijn carrière opliep, en de hoofdpijnen als gevolg van een zware hoofdwond in de slag bij Aboekir, zouden hem tijdens zijn leven bij herhaling teisteren. Bovendien bezorgden de grote spanningen die zijn beroep met zich bracht, hem hartkloppingen, kortademigheid, misselijkheid, maagpijn en indigestie. Het maakte Nelson, met zijn neiging tot hypochondrie, vaak prikkelbaar en depressief. Op zulke momenten verlangde hij intens naar de dood. Volgens Hibbert zou deze geestesgesteldheid het soms falende oordeel en nu en dan raadselachtige gedrag van Nelson mede kunnen verklaren. Ook zonder het dof-starende rechteroog en de lege, op de borst vastgespelde mouw, moet Nelsons verschijning opmerkelijk zijn geweest. Hij was mager en klein van gestalte en sprak met een hoge, nasale stem, waarin een zwaar Norfolks dialect doorklonk. Zijn gelaatstrekken waren scherp en streng. Aangezien hij al vroeg vele tanden miste, lachte hij zelden; hoogstens glimlachte hij, maar altijd met de lippen op elkaar. Hij had een bleke, ongezonde huidskleur en was vroeg grijs, wat het poederen van zijn haar overbodig maakte. Het meest viel Nelson echter op door zijn kleding. Bij voorkeur vertoonde hij zich in groot tenue, het uniform geheel bedekt met een bonte verzameling onderscheidingen en eretekens. Het maakte een protserige indruk en gaf hem iets potsierlijks. Hij leek ‘more like the Prince of an Opera than the Conqueror of the Nile’ (228), aldus een ooggetuige. De aandacht die hij zo steeds op zich wist te vestigen, werd hem ten slotte fataal: bij Trafalgar was hij een al te gemakkelijk doelwit voor de Franse scherpschutters. Nelsons pronkzucht was een uiting van zijn bovenmatige ijdelheid. Van jongs af had hij de neiging zich te onderscheiden en wilde hij geprezen worden. Nelson was zeer van zichzelf overtuigd, en bescheidenheid was hem vreemd. Hij hield ervan na terugkeer in Groot-Brittannië massaal door het volk op straat te worden toegejuicht: ‘the enticing lure of the acclamations’ (162), noemt Hibbert het. Maar welke eerbewijzen hij ook ontving, Nelson vond het nooit genoeg. Voortdurend voelde hij zich miskend en te kort gedaan. Dat hij bijvoorbeeld na Aboekir ‘slechts’ baron werd, betekende voor hem een diepe teleurstelling; hij achtte zichzelf meer waard. Ook de titel van burggraaf, die hij na Kopenhagen ontving, stelde hem niet tevreden. Het meest ingenomen was hij met de titel ‘Hertog van Bronte’, die hij in 1799 van de koning der Beide Siciliën ontving. Tot aan zijn dood zou hij dan ook steeds ondertekenen met ‘Nelson & Bronte’. Daar de Britse regering, zijns inziens, te weinig deed om hem de gepaste eer te bewijzen, nam Nelson deze taak zelf ter hand. Tijdens zijn verblijven in Groot-Brittannië bracht hij heel wat uren door met poseren voor kunstenaars - soms zelfs voor twee tegelijk - die zijn uiterlijk schilderden, schetsten, beeldhouwden of op penningen vastlegden. ‘That foolish little fellow Nelson has sat to every painter in London’ (231), merkte één van zijn superieuren op, zonder | |
[pagina 173]
| |
daarbij erg te overdrijven. Hoogstpersoonlijk zag hij erop toe dat de prentenwinkels in de hoofdstad volhingen met zijn heldengelaat. Van zijn buitenhuis Merton Place maakte Nelson een aan zichzelf gewijd museum, van onder tot boven volgestouwd met portretten en met afbeeldingen en relikwieën van zijn krijgsverrichtingen. ‘An excess of vanity which counteracts its purpose’, aldus het oordeel van een onthutste bezoeker, die hieraan toevoegde dat ‘to make his own [house] a mere looking-glass to view himself all day is bad taste’ (293-294). Hibbert beklemtoont in zijn biografie nog andere in het oog springende karaktertrekken van Nelson. Tijdgenoten werden getroffen door zijn hardvochtigheid enerzijds en zijn ruimhartigheid en medeleven anderzijds. Nelson behoorde tot de marineofficieren die aan boord een strenge tucht handhaafden: al voor kleine overtredingen liet hij bemanningsleden geselen en grote misdrijven werden door hem bestraft met ophanging. Tegelijkertijd toonde Nelson zich echter ook ontvankelijk voor de gerechtvaardigde klachten van het scheepsvolk en probeerde hij oprecht de levensomstandigheden aan boord te verbeteren. Nelson was een populaire vlagofficier, die op gemakkelijke wijze met de bemanningsleden omging. De matrozen respecteerden en vertrouwden hem, en noemden hem liefdevol ‘our Nel’. Door zijn woorden en daden wist hij steeds weer hun genegenheid te winnen. Medelevend en genereus was Nelson ook ten opzichte van zijn familieleden, vrienden en collega's. Door de positie die hij innam en door zijn invloedrijke contacten kon hij hen voorzien van betrekkingen en geld. Zij allen lieten dan ook niet na hem voortdurend met verzoeken van dien aard te bestoken, en zelden zonder resultaat. Deze houding nu contrasteert scherp met de gevoelloze wijze waarop hij zijn echtgenote behandelde na zijn terugkeer uit Napels eind 1799. Tot dan toe was Nelson tevreden geweest over zijn huwelijk, hoezeer Fanny's kinderloosheid hem ook teleurstelde, en hoezeer haar onvermogen het huishouden te bestieren, haar weinig schitterende optreden in de Londense society, en de - in zijn ogen - te geringe lof die zij zijn militaire prestaties toezwaaide, hem ook irriteerde. Nadat hij echter verliefd was geworden op een andere vrouw, veranderde zijn houding volkomen. Niet langer kon hij Fanny's aanwezigheid verdragen. Hij voorzag haar van een toelage en bande haar op botte wijze voorgoed uit zijn leven. Iedere toenaderingspoging wees hij af. Toen zij hem na de overwinning bij Kopenhagen een felicitatiebrief stuurde, retourneerde hij deze met de aantekening: ‘Opened by mistake by Lord Nelson, but not read’ (274). Degene die deze radicale ommekeer in Nelsons gevoelens voor zijn echtgenote teweegbracht, was Emma HamiltonGa naar eind8., en aan hun relatie besteedt Hibbert in zijn boek de meeste aandacht. Zoveel aandacht zelfs dat zijn recensent Rodger geërgerd noteert: ‘[this book] might indeed be more exactly presented as the biography of a relationship, of Nelson and Emma’. Emma was de dochter van een dorpssmid die er door haar uiterlijk in was geslaagd hogerop te komen: eerst gedurende korte tijd werkzaam in een chique Londens bordeel en daarna lange tijd de maintenée van enkele jonge edellieden, was zij in 1791 de echtgenote geworden van de vijfenderig jaar oudere Sir William Hamilton, de Britse ambassadeur in Napels. Tijdens haar verblijf in aristocratische kringen had Emma zich de nodige kennis en vaardigheden eigen gemaakt om zich vol zelfvertrouwen in ‘polite society’ te kunnen bewegen. Toch bedekte dit vernis van beschaving niet iedere herinnering aan haar nederige komaf. In menig opzicht behield zij in menig opzicht de manieren van een barmeid. Toen Nelson Emma eind 1798 voor de tweede keer ontmoette, was zij overigens niet meer de schoonheid die hij vijf jaar eerder had gezien. In de | |
[pagina 174]
| |
‘Dido in despair’, karikatuur door James Gillray. Een wanhopige lady Hamilton springt op uit het bed, waarin haar echtgenoot nog ligt te slapen, wanneer zij door het open venster de vloot van admiraal Nelson ziet uitzeilen.
tussentijd had zij namelijk haar perfecte figuur verloren en was ze buitengewoon dik geworden. Lady Hamilton ‘once considered the most beautiful woman in Europe’, aldus een tijdgenoot, ‘is [now] the fattest women I've ever set eyes on, but with the most beautiful head’ (215). Op deze vrouw werd Nelson hopeloos verliefd. Wat hem in Lady Hamilton aantrok, was vooral de verheerlijkende bewondering voor zijn persoon en zijn daden, waarvan zij onophoudelijk blijk gaf. Hiervan kreeg hij nooit genoeg, want dàt was wat hij van een vrouw verwachtte. Daarnaast toonde Nelson zich ontvankelijk voor de moederlijke zorg waarmee zij hem overstelpte. Weinig opmerkelijk voor een man, ‘whose own mother had died when he was nine years old’ (175), zo suggereert Hibbert achteloos in een bijzin. Niet in de laatste plaats was het natuurlijk ook Emma's fysieke verschijning die Nelson in vervoering bracht. Hij vond haar - in Hibberts woorden - ‘so plumply beautiful,... so exciting and voluptuous as a woman’ (162) dat ‘his sexuality [was] deeply and turbulently aroused’ (176). Gaandeweg raakte hij geheel van haar bezeten en kon hij aan niets anders meer denken. Ze deelden zoveel mogelijk elkaars gezelschap en deden weinig moeite de aard van hun relatie te verbergen. Zij vormden een allerwonderlijkst liefdespaar: hij, het kleine, schriele, zwijgzame mannetje, éénogig en éénarmig, in het opzichtige, met eretekens volgehangen marine-uniform en zij, de exuberante, moddervette matrone, gehuld in bij voorkeur klassiek-Griekse gewaden. Daarnaast was er dan nog Emma's echtgenoot, Sir William Hamilton, die er - omwille van de gemoedsrust van zijn oude dag - de voorkeur aan gaf de ogen te sluiten voor het feit dat zijn vrouw hem tot een hoorndrager maakte. Terecht spreekt Hibbert over een ‘unconventional trio’ (291). Zijn obsessie voor ‘Fair Emma, Good Emma, Great Emma, Virtuous Emma’ (281) | |
[pagina 175]
| |
belette Nelson meer dan eens zijn taak als vlagofficier naar behoren te vervullen. De aanvallen op Boulogne in 1801 liepen uit op een ramp met vele doden en gewonden, door onvoldoende voorbereiding, omdat hij er zijn gedachten niet bij had kunnen houden. En tijdens zijn verblijf in Napels en Palermo legde Nelson de orders van zijn commandant om uit te varen naast zich neer, omdat hij hierdoor van zijn geliefde zou worden gescheiden. ‘Lady Hamilton has had command of the fleet long enough’ (211), fulmineerde de Britse opperbevelhebber toen hem deze insubordinatie ter ore kwam. Allengs ging Nelson geloven dat Emma hem geluk bracht, dat hij aan haar zijn militaire successen te danken had: ‘Lord Nelson to his Guardian Angel’ (264) schreef hij op de brief die hij op de avond van de slag bij Kopenhagen aan haar richtte. Ja, hij was zo door haar verblind dat hij ook zijn officieren dwong aan deze eredienst rond zijn beschermheilige ‘Santa Emma’ deel te nemen. Uiteindelijk maakte Nelson zich door zijn gepassioneerde liefdesrelatie met Lady Hamilton tot de risée van de hele vloot. | |
Leven, werk of persoonlijkheidZoals gezegd staan de biograaf bij de uitvoering van zijn taak drie wegen open: hij kan trachten het leven van de hoofdpersoon in al zijn facetten weer te geven, hij kan diens daden centraal stellen of hij kan zich in hoofdzaak richten op de persoonlijkheid van zijn held. De eerstgenoemde benaderingswijze verdient de voorkeur; daarover kan geen twijfel bestaan. Maar het schrijven van een dergelijke - geïntegreerde - biografie is van de drie opties tevens de moeilijkste. In de praktijk behoren de meeste biografen tot de tweede categorie, ook al verkeren velen van hen in de veronderstelling een alomvattende levensbeschrijving te hebben afgeleverd. Zij gaan namelijk uit van de onaantastbare premisse dat iemand een biografie verdient omwille van het belang van de door hem of haar verrichte daden. En wanneer het openbare optreden aldus reeds op voorhand centraal staat, worden de persoonlijke aspecten maar al te vaak tot bijzaak. Dat iemand ook - of beter: juist - voor een biografie in aanmerking komt op grond van een opvallende persoonlijkheid of een opmerkelijk privé-leven, waarop door de belangrijke daden van de betrokkene de aandacht wordt gevestigd, is een uitgangspunt dat helaas slechts door weinig biografen wordt gekozen. Hibbert heeft dit met Nelson. A personal history wel gedaan, en de kritiek die hij daarmee over zich heeft afgeroepen van een recensent als Rodger toont aan hoe weinig vanzelfsprekend een dergelijke benaderingswijze nog is. Diens voornaamste bezwaar tegen Hibberts Nelson-biografie, dat ‘the reader wil never understand this paradoxical man unless he can understand how he triumphed in his profession’, is echter niet alleen irrelevant, maar ook onjuist. Zij is irrelevant, omdat Hibbert met zijn ‘personal history’ niet de pretentie heeft een volledig beeld van Nelson te geven: hij wil hem tonen als mens, niet als admiraal. Bovenal is Rodgers kritiek onjuist. Het paradoxale van Nelson ligt immers niet zozeer in de tegenstelling tussen zijn militair genie en zijn menselijke zwakheden, maar in de tegenstrijdigheden in zijn karakterGa naar eind9.: de moedige en ondernemende officier tegenover de depressieve hypochonder, de amicale en meelevende superieur tegenover de kinderlijke ijdeltuit en praalhans, de genereuze broer en collega tegenover de onbarmhartige en wraakzuchtige tegenstander, de gevoelloze ex-echtgenoot tegenover de geobsedeerde minnaar. Juist door deze complexe persoonlijkheid en dit onconventionele privé-leven tot uitgangspunt van zijn biografie te nemen is Hibbert erin geslaagd dan wel niet ‘the whole Nelson’, maar ieder geval ‘the essential Nelson’ te laten zien.
A.J.C.M. Gabriëls is historicus. Hij is eindredacteur van het Biografisch Woordenboek van Nederland. |
|