Evenmin te ontkennen valt - mijn studie heeft het omstandig onthuld - dat schrijvers en andere kunstenaars in grote meerderheid kwetsbare en vaak onuitstaanbare narcisten zijn, al heeft Jung er een meer vergoelijkende verklaring voor gegeven. Goede biografen, als Bernard C. Meyer in zijn meesterlijke boek over Conrad, bieden een diep borend inzicht in de ‘ziel’ van de schrijver, zoals idiosyncrasieën in het algemeen vaak een treffend beeld van de mens in het algemeen opleveren. Ook is een waarschuwende analyse als tegenwicht tegen een te slaafse bewondering van een auteur niet ongewenst, bij voorbeeld wanneer sommige van diens opvattingen beter gerelativeerd kunnen worden; om twee gevallen te noemen: de niet te ontkennen godsdienstwaanzin bij Kiergegaard (zie mijn voorwoord bij de Dagboek-uitgave in Privé-domein) en de valse psychologika in het werk van Hamsun.
En zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan. Overigens is een goede (auto-) biograaf zich daar wel degelijk van bewust. Niettemin blijf ik wantrouwig staan tegenover het genre, èn als schrijver, èn als literatuurlezer, temeer wanneer het biografische de verbeelding in de weg staat en een werk soms minder interessant dan interessanter maakt.
Maar dan weer: ik blijf de biografieën van sommige mensen lezen, vooral van filosofen, omdat ik nieuwsgierig ben hoe zij hun leven vorm hebben gegeven en met hun psychische conflicten en trauma's hebben leren omgaan. In die zin zijn ze zelfs leerzaam.
O ja, en dan nog iets: ik zou het ironisch genoeg bijna vergeten hebben: ik hen zelf een autodiagrafie in vijf delen geschreven: Een geschreven leven en sinds enkele jaren ben ik bij.
Aanleiding: jaren geleden de opdracht van mijn uitgever om een autobiografische schets te schrijven bij een zakboekuitgave van De steen. ik begon er met tegenzin aan, maar toen ik het stukje zelfanalyse af had, vond ik: dat is toch minder oninteressant dan ik dacht, ik kan er best eens ‘tussen de bedrijven’ door mee verdergaan. De echte ‘bedrijven’ waren natuurlijk het bedrijven van literatuur.
Waarom deed ik dat toen? Na een redelijk aantal objectieve of pseudo-objectieve werken had ik misschien toch behoefte aan een wat persoonlijker bedrijvigheid als ‘begeleidings-verschijnsel’ van die boeken en dichtbundels, een emotioneler bovenal; daarnaast de behoefte om mijn leven -vol-tegenstrijdigheden wat meer vorm te geven, mijn reactie te analyseren en de achtergrond van mijn terugkerende depressiviteit te achterhalen. Plus ook het bekende kunstenaars-narcisme, dat ik bij mij niet overdreven groot achtte? de wens om ook in een wat persoonlijker vorm voort te bestaan? Misschien dit allemaal en nog wat.
En zo, tussen de bedrijven en schrikkeljaren door, groeide mijn Een geschreven leven uit tot vijf delen, waarin natuurlijk ook persoonlijk getinte fragmenten en gedichten uit mijn literatuur ingebed werden, want die maakten deel uit van dit leven. In enkele dalperioden heeft het schrijven eraan mij psychisch zelfs op de been gehouden. Waarover in Een geschreven leven later meer.
Ik ben mij toen duidelijk bewust geworden van het gevaar van regelmatig schrijven aan autobio en dagboeken: de verslaving en het tijdrovende, vooral van het bijhouden van een dagboek. ik zelf had er de energie niet voor, maar dan nog, het tijdverlies en het narcistisch afhankelijk makende ervan; Valéry was ziek als hij een dag niet aan zijn notities gewerkt had en Pascal: Wat heeft reizen voor mij voor zin als ik er niet over kan schrijven. (Ik heb altijd veel gereisd en iets van de zuigkracht om erover te moeten schrijven heb ik ook ervaren en af kunnen wenden.)
En toch zijn ook dankzij dit dwangmatige enkele van de grootste en interessantste werken uit de wereldliteratuur voortgekomen: de dagboeken van Kierkegaard, Pes-