Biografie Bulletin. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Zelfportret van een schoolmeester
| |
Beeld en zelfbeeldOver Willem Gerrit van de Hulst (1897-1963), die volgens 't Hart geen groot stilist was en geen verstand had van de tere kinderziel, schreef Daan van der Kaaden een biografie met de mooie allitererende titel Zoeken naar de ziel.Ga naar eind2. Een van de bronnen die Van der Kaaden voor zijn biografie gebruikte, was het boek Herinneringen van een schoolmeester, de autobiografie van Van de Hulst. Deze uit 1943 stammende autobiografie was tot voor kort moeilijk bereikbaar; slechts een enkele (universiteits) bibliotheek had een exemplaar in haar collectie. Een fotografische heruitgave door de Kampense uitgeverij De Groot Goudriaan heeft deze autobiografie weer voor een groot publiek bereikbaar gemaakt. De biografie van Van der Kaaden en de autobiografie van Van de Hulst worden in dit artikel besproken. Welke bijdrage levert VanVan de Hulst, ongeveer dertig jaar oud
| |
[pagina 141]
| |
der Kaaden aan het bestaande beeld van Van de Hulst? Wat voor beeld schetste W.G. van de Hulst van zichzelf? Was de protestantse kinderboekenschrijver werkelijk een boeman - met andere woorden: een moralist - en een slecht schrijver, zoals 't Hart ons wil doen laten geloven? En zijn er na de biografie en de autobiografie nog desiderata met betrekking tot het leven van W.G. van de Hulst? | |
Beeld en zelfbeeldWat is er bekend over het leven van Van de Hulst? Hij werd geboren op 28 oktober 1879 te Utrecht. Het gezin waarin hij opgroeide had door het overlijden van de vader, een steenhouwersbaas, voortdurend met financiële zorgen te kampen. In 1898 behaalde hij de onderwijzersacte. Van 1913 tot 1940 was hij hoofd van de Nederlandse Hervormde school aan de Croeselaan in Utrecht. Zijn schrijverscarrière was van meet af aan een succes. Voor zijn eerste verhaal, gepubliceerd in het Maandblad voor Letterkunde (1898), ontving hij een prijs uit handen van de commissie voor letterkunde van het Christelijk Jongelings Verbond. Vanaf 1909, het jaar waarin hij maar liefst drie kinderboeken publiceerde - Willem Wycherts, Ouwe Bram en Van een groot meisje en een grooten klok - was hij zeer produktief: jaarlijks verschenen er meerdere, vaak goed verkopende boeken van zijn hand. Naast zijn taak als onderwijzer en zijn schrijversschap bekleedde Van de Hulst enkele bestuurlijke functies binnen de protestants-christelijke zuil. Hij was onder andere bestuurslid van de Nederlandsche Zondagsschool Vereeniging en de Jeugdcommissie van het Nederlandsch Bijbel Genootschap. Op 31 augustus 1963 overleed hij in Utrecht, de stad waar hij zijn hele leven had gewoond. Bovengenoemde biografische gegevens vormen de kapstok waaraan het leven van Van de Hulst kan worden opgehangen. De (onder)titel van het boek van Van der Kaaden - Zoeken naar de ziel. Leven en werk van W.G. van de Hulst - belooft een antwoord te geven op vragen die in vrijwel elke moderne biografie worden gesteld: Wie was W.G. van de Hulst? Wat is de verbinding tussen zijn leven en zijn werk? Welke rol speelde hij als kinderboekenschrijver binnen de protestants-christelijke zuil? Van der Kaadens boek geeft helaas geen duidelijk antwoord op deze vragen. Het boek voegt, om het maar eens onaardig te zeggen, nauwelijks iets nieuws toe aan het reeds bestaande beeld van W.G. van de Hulst. Van der Kaaden geeft in zijn inleiding aan dat hij niet de pretentie had een biografie te schrijven: ‘Het fenomeen Van de Hulst is nog maar summier beschreven in dit boek. Iemand van zijn postuur verdient eigenlijk een uitvoerige biografie. Wellicht komt dat er nog eens van. Tot die tijd kunnen deze pagina's misschien een bijdrage vormen tot een completer beeld bij de honderdduizenden die met Van de Hulst zijn opgegroeid.’Ga naar eind3. Naar mijn idee is dit een iets te gemakzuchtige verantwoording om te ontkomen aan de eisen die zowel aan een biografie als aan een biografische schets worden gesteld. De titel belooft veel, de suggestie wordt gewekt dat het hier om een grondige levensbeschrijving van een van de belangrijkste kinderboekenschrijvers uit de protestants-christelijke zuil gaat, maar de inhoud stelt teleur. Dit betekent zeker niet dat Zoeken naar de ziel een slecht boek is. Van der Kaaden heeft de belangrijkste biografische en bibliografische gegevens over de schrijvende schoolmeester in één boek zijn samengebracht. Verder heeft hij een groot aantal onbekende feiten over het leven van Van de Hulst opgespoord. De bibliografie verdient alle lof! Eindelijk is er een zo volledig mogelijke, chronologische lijst met gepubliceerde teksten van W.G. van de Hulst. De bibliografie vertoont (waarschijnlijk) enkele lacunes voor wat betreft de bijdragen aan schooluitgaven. Van der Kaaden noteert dat veel schoolboekjes ‘[...] vermoedelijk letterlijk | |
[pagina 142]
| |
“opgebruikt” en nergens meer te vinden [zijn]’. Via deze bibliografie is de schrijverscarrière van Van de Hulst op de voet te volgen: van zijn eerste pennevrucht uit 1898 - ‘De Ziekenkamer’ - tot aan een recente, postuum uitgegeven bloemlezing uit 1993 (Veertien beroemde verhalen). Een andere aantrekkelijke kant van Zoeken naar de ziel wordt gevormd door de talrijke foto's; het boek heeft veel weg van wat W.F. Hermans een fotobiografie heeft genoemd. De kiekjes tonen Van de Hulst als eersteklassertje op de Nederlandsch Hervormde Tusschenschool, als dienstplichtig militair, als jonge onderwijzer, als lid van de Christelijke Auteurskring en aan het eind van zijn leven als een aardige grootvader die zijn kleindochter voorleest uit eigen werk. De biografische schets van Van der Kaaden voorziet voornamelijk in een nostalgische behoefte. De in het boek afgedrukte illustraties uit bekende zondagsschoolboekjes als Willem Wycherts (1909), Peerke en z'n kameraden (1919), Gerdientje (1927) en Rozemarijntje (1933) van onder andereTjeerd Bottema en zoon W.G. van de Hulst jr. zullen bij velen herinneringen oproepen aan de kindertijd. De boekjes van Van de Hulst werden immers door generaties kinderen verslonden. Veel van zijn werk werd talloze malen herdrukt; Ouwe Bram bij voorbeeld, een kinderboekje uit 1909, beleefde in 1993 de 26e druk. | |
HerinneringenEen van de bronnen die Van der Kaaden heeft gebruikt, is de autobiografie Herinneringen van een schoolmeester. De herinneringen van Van de Hulst vormen mooie en nuttige bouwstenen voor een biograaf, die overigens wel op zijn hoede moet zijn. Een autobiografie dient in de eerste plaats gecontroleerd te worden, omdat de werkelijkheid door de schrijver zorgvuldig is gefilterd. Een andere voetangel voor de biograaf is enerzijds het selectieve geheugen van de autobiograaf, anderzijds is datzelfde geheugenTitelpagina van de eerste druk van Herinneringen van een schoolmeester
niet in staat het gehele leven feitelijk juist te reconstrueren.Ga naar eind4. Wat meteen opvalt bij de autobiografie is de hij-vorm waarin Van de Hulst over zichzelf schrijft; hij schrijft over ‘een kleine jongen’ en ‘een oud geworden man’. Aan de hand van thema's wandelt hij met de lezer door zijn leven. Hij vertelt over de bedstee van zijn grootmoeder, de eerste schooldag, de dood van zijn vader, de normaalschool, zijn baan als (hoofd)onderwijzer en natuurlijk over zijn carrière als kinderboekenschrijver. Deze herinneringen zijn het probleem niet. Spelletjes uit de kindertijd, eerste liefde, militaire dienst - de biograaf is gediend met elke herinnering. Wat wel problematisch is, is de vraag hoe Van de Hulst zichzelf waardeerde. Hieronder geef ik een voorbeeld van dit probleem. Aan het begin van zijn boek plaatst Van de Hulst, die in 1942 met pensioen ging, het leven dat hij tot dan toe had geleefd tussen | |
[pagina 143]
| |
twee ijkpunten: een diep in het bewustzijn gekerfde herinnering aan zijn peutertijd en de dag dat hij afscheid nam van zijn werkzame leven als onderwijzer. Als driejarig jongetje werd hij door zijn vader meegenomen naar een lagere school. Vader Van de Hulst had daar zaken te bespreken met het schoolhoofd en zijn zoontje liep wat rond door het verlaten gebouw. Plotseling stond de kleine jongen ‘[...] voor de zwijgende banken van een lege klas’. De driejarige Van de Hulst werd op dat moment door angst overweldigd: ‘Die banken!.... Keken ze hem aan? Wilden ze hem grijpen, vasthouden?’ Hij dook weg achter zijn vader die daarop de geruststellende woorden ‘“Ja, joggie, we gaan!”’ uitsprak. Buiten gekomen vertelde de vader dat hij de meester om een plaatsje voor z'n zoon had gevraagd. Het zoontje schreeuwde toen uit: ‘“Nee,.... en ik wil niet naar school; ik wil nóóit naar school.“’ In 1942, zes decennia na deze angstige gebeurtenis, stond een ‘oud geworden man voor de zwijgende banken van een lege klas’. Met een weemoedige glimlach om de mond maakte hij de balans op van zijn leven: ‘Verpletterend saldo. Tienduizend talenten. En nimmer meer te vereffenen.’Ga naar eind5. Tussen deze twee herinneringen lag volgens Van de Hulst zijn leven. De verwijzing op de eerste pagina van de autobiografie naar de talenten (gave of bezit door God geschonken, JD) uit het bijbelboek Mattheüs (25, 14 e.v.) levert meteen al een probleem op. Wat bedoelt hij hier? Zijn de talenten de leerlingen die hij in de loop van zijn leven als onderwijzer in de klas heeft gehad? Twijfelt hij aan zijn capaciteiten als onderwijzer? Of geeft hij aan dat hij in zijn autobiografie ook rekenschap wil afleggen van zijn leven? Als voor de optie van het rekenschap afleggen wordt gekozen, is er meteen weer een ander probleem: Met welke van de drie dienaren uit het verhaal van de evangelist Mattheüs identificeert Van de Hulst zich? Met de dienaar die van zijn heer vijf talenten kreeg en er vijf bijverdiende, zodat hij tien talenten kon teruggeven? Dacht Van de Hulst aan de man die van twee talenten vier wist te maken? Of voelde hij zich verwant met de knecht die dat ene ontvangen talent, uit angst het te verliezen, in de grond begroef, om het uiteindelijk weer terug te geven aan zijn heer? Het lijkt erop dat W.G. van de Hulst - naast gewaardeerd schoolhoofd de bekendste, meest gevierde en best verkochte kinderboekenschrijver in het protestants-christelijke Nederland van de twintigste eeuw - de lezers van zijn autobiografie ervan wil overtuigen dat hij tijdens zijn werkzame leven een slechte, luie knecht was geweest die verzuimd had met z'n talenten te woekeren. Was dit valse bescheidenheid van de man die zijn leven in dienst had gesteld van het kind? Of dacht Van de Hulst aan het bijbelboek Prediker, waarin alles ijdelheid is? Dit zijn serieuze problemen voor een biograaf. Elke historische periode heeft zijn eigen opvattingen over wat een goed kinderboek is.Ga naar eind6. Toen (historisch-)pedagogen in jaren zeventig hún opvattingen over wat goede kinderboeken zijn op het oeuvre van W.G. van de Hulst projecteerden, was het leed niet te overzien. Deze traditionele, christelijke moraalridder - zo luidde de aanklacht - zou de tere zieltjes van opeenvolgende generaties kinderen met de meest vreselijke angsten onherstelbaar hebben verwond.Ga naar eind7. De beschuldiging dat Van de Hulst een adept van het schrijversgilde der zouteloze zondags-schoolboekjes zou zijn geweest, moet naar het rijk der fabelen worden verwezen. Van de Hulst werd in het vooroorlogse protestants-christelijke Nederland juist als een vernieuwer van het negentiende eeuwse zondagsschoolboek gezien. Hij blies de boekjes die van oudsher bol stonden van de clichématige bekeringsgeschiedenissen en heerlijke sterfbedden nieuw leven in. Hij schreef juist kindgericht - zoals veel van zijn collega's van het neutrale kinderboek - en lardeerde zijn verhalen met schoonheid en spanning. Maar, tegelijkertijd verzuimde | |
[pagina 144]
| |
W.G. van de Hulst, getekend door Tjeerd Bottema
| |
[pagina 145]
| |
hij niet de broodnodige evangeliserende boodschap op een subtiele wijze in zijn verhalen te verwerken.Ga naar eind8. | |
Beeldvervuiler Maarten 't HartVolgens Maarten 't Hart werden de kinderboeken van Van de Hulst in vooroorlogse rechts-orthodoxe kringen niet gewaardeerd.Ga naar eind9. Het is niet duidelijk waarop deze historisch onjuiste bewering gebaseerd is. Recensies uit de periode 1909-1933 tonen namelijk aan dat Van de Hulst juist wèl lof ontving uit streng-orthodoxe hoek. De (oud-)gereformeerde recensenten hadden zo nu en dan bezwaren tegen sommige kinderboeken van Van de Hulst wanneer deze als kerstboekjes op de zondagsschool werden uitgedeeld. Het belangrijkste kenmerk van deze boekjes was dat er een duidelijke evangelische boodschap in verwerkt moest zijn. Daar ontbrak het soms wel eens aan. De recensenten waren, ondanks hun reserves, van mening dat Van de Hulst verantwoorde ontspanningslectuur bood, die juist - in tegenstelling tot neutrale kinderlectuur over kwajongens als Pietje Bell en Dik Trom - niet schadelijk was voor het kind.Ga naar eind10. Een enkele blik in De Zondagsschool. Tijdschrift ter bespreking van de belangen der Gereformeerde Zondagsscholen, toont reeds aan dat het werk van Van de Hulst wel degelijk positief werd gewaardeerd. In 1919 bijvoorbeeld schreef De Zondagsschool over de derde druk van Ouwe Bram dat taal en stijl ‘uitnemend verzorgd zijn’ en dat de verhaaltrant zeer boeiend is: ‘'t Is alles uit het leven en naar het leven geschetst.’ De conclusie luidde dan ook: ‘Wij bevelen het van harte aan. Onder den zegen Gods kan het veel nut stichten.’Ga naar eind11. Een goed voorbeeld van de wel zéér milde kritiek der gereformeerde recensenten is een bespreking uit 1921 van de tweede druk van Het gat in de heg (1917). In dit boekje vertelt Van de Hulst het verhaal van vijf kinderen die door een gat in de heg de kortste weg naar school hebben gevonden. Bij die heg staat het huisje van de weduwe Booy en haar dochtertje Trieneke, ‘een ongelukkig kreupel kind’. Als Trieneke ook naar school gaat, belooft het vijftal aan weduwe Booy dat ze goed voor haar dochtertje zullen zorgen. Maar op een dag wordt Trieneke vergeten en tot overmaat van ramp komt zij, de gehandicapte, terecht onder paardehoeven: ‘(Z)ij wordt wel weer beter, maar blijft toch zwak en moet altijd op krukken lopen.’ Weduwe Booy is tegen alle verwachting in niet ‘toornig’ en haar droeve blik ‘snijdt den kameraden door de jeugdige ziel’. Wanneer blijkt dat zij vergiffenis krijgen voor hun daad, wordt het hen duidelijk ‘[...] dat 't Gods genade is, die vrouw Booy bij haar leed zoo stil, zoo vriendelijk en zoo lijdzaam maakt’. Er staan twee lessen in dit verhaal, aldus De Zondagsschool. De eerste is dat ‘beloven meer is dan een goed voornemen’. Kinderen wordt hier op het hart gedrukt dat door iets te doen pas de echtheid van een belofte wordt getoond. De tweede les luidt ‘dat God door lijden loutert en heiligt tot levenskracht en blijmoedigheid’. Een kritische kanttekening op Het gat in de heg was dat het werk van de Heiland niet wordt beschreven, echter ‘de kracht ervan wordt heel het verhaal door duidelijk openbaar’. Ondanks het gegeven dat ‘dit boekje niet kenmerkend Gereformeerd’ was, werd het door De Zondagsschool ‘om al zijn goede eigenschappen’ aanbevolen.Ga naar eind12. Waarom gaat Maarten 't Hart, die met zijn artikelen een breed en algemeen publiek bereikt, niet wat zorgvuldiger om met de beeldvorming rondom W.G. van de Hulst? Waarom presenteert hij zijn leeservaringen niet met wat meer distantie? Waaromt schildert hij met terugwerkende kracht de boekjes af als ongeschikte kinderlectuur? En met de weergave van de waardering door tijden zuilgenoten neemt 't Hart het ook niet zo nauw. Hoe komt hij erbij dat orthodoxgereformeerden het oeuvre van Van de Hulst over de gehele linie afwezen? Wellicht verklaart de ontboezeming aan het slot van | |
[pagina 146]
| |
zijn artikel over de boze wereld van Van de Hulst veel van zíjn Van de Hulst-beeld: ‘Van de Hulst is als een ongelukkige liefde: hoeveel verdriet je er ook van gehad hebt, je zou die ervaring toch voor geen goud willen missen.’Ga naar eind13. | |
DesiderataBiografieën over kinderboekenschrijvers zijn in Nederland nauwelijks voorhanden. In Nederland schreef Joke Linders een biografie over de meisjesboekenschrijfster An Rutgers van der Loeff en hier houdt het op. Engeland bij voorbeeld eerde A.A. Milne, de geestelijke vader van Winnie the Pooh, met een vuistdikke biografie. Beatrix Potter, de geestelijke moeder van Peter Rabbit, kreeg niet alleen een biografie, maar ook haar dagboek en brieven werden uitgegeven.Ga naar eind14. Natuurlijk, Potter en Milne zijn zwaargewichten, maar Van de Hulst is dat ook. Niet voor niets schreef Wim Hazeu in zijn biografie over de dichter Gerrit Achterberg: ‘W.G. van de Hulst (1879-1963) heeft met zijn kinderbijbel en kinderboeken generaties kinderen en onderwijzers in calvinistisch Nederland aan zich verplicht, maar wordt in geen enkele encyclopedie - van Winkler Prins tot Oosthoek - vermeld. Van hem zijn in Nederland meer dan elf miljoen boeken verkocht.’Ga naar eind15. Voor W.G. van de Hulst liggen de bouwstenen voor een stevige biografie klaar. Van der Kaaden heeft met Zoeken naar de ziel waardevol voorwerk verricht. Er is kortgeleden een aanzet gegeven voor een receptie-on-derzoek naar het werk van de schrijvende schoolmeester.Ga naar eind16. En Van de Hulst zelf schreef een autobiografie, waarin voor de toekomstige biograaf een schat aan gegevens opgeslagen ligt. Wat zijn nu de wensen? De geschreven bronnen liggen geduldig te wachten op een onderzoeker (hopelijk is dit Van der Kaaden, die zeer goed thuis is in het onderwerp). Het onderzoek naar de geschreven bronnen heeft geen haast. De levende bronnen daarentegen hebben niet het eeuwige leven. Er zijn nog kinderen uit het gezin van W.G. van de Hulst in leven. Deze kinderen hebben herinneringen aan hun vader, kennen de details over hun dagelijkse gezinsleven, zijn op de hoogte van gewoonten en eigenaardigheden van hun vader. Naast vraaggesprekken met bloedverwanten is het zaak om oud-leerlingen op te sporen. Hoe was hij als schoolmeester? Hoe ging hij om met z'n leerlingen? Was hij in de klas ook een begenadigd verteller? Door middel van oral history is het mogelijk om gegevens boven water te halen die nooit op papier zijn gezet. Van de Hulst was een harde werker. Volgens zijn autobiografie was hij in de eerste plaats hoofdonderwijzer, pas na schooltijd en tijdens vakanties was hij schrijver van kinderboeken. Bestaan er nog bronnen die iets vertellen over zijn werk als schoolhoofd? Ik denk hier onder andere aan notulen van onderwijzersvergaderingen, rapporten van de schoolinspectie en briefwisselingen. Het schrijversleven heeft ongetwijfeld ook veel sporen nagelaten. Daan van der Kaaden meldt in Zoeken naar de ziel dat in de archieven van de uitgeverijen Callenbach te Nijkerk, waar het leeuwedeel van de zondagsschoolboekjes werd uitgegeven, Kok te Kampen en schoolboekenuitgever Wolters-Noordhoff te Groningen correspondentie aanwezig is. Naast zijn drukke leven als huisvader, onderwijzer en kinderboekenschrijver was Van de Hulst ook bestuurslid van de Nederlandsche Zondagsschool Vereeniging en de Jeugdcommissie van het Nederlandsch Bijbel Genootschap. Wat was zijn positie binnen deze echelons van de protestants-christelijke zuil? Van de Hulst heeft gewoekerd met zijn talenten. Een biografie waarin zijn talenten als gezinshoofd, onderwijzer, kinderboekenschrijver, protestants-christelijk bestuurslid en schrijver van een veelgebruikte kinderbijbel worden belicht is niet te veel gevraagd. Van de Hulst's (mogelijke) identificatie met de luie, slechte knecht is onte- | |
[pagina 147]
| |
Illustratie uit Peerke en z'n kameraden door J.H. Isings
recht. Laat dit voor de toekomstige biograaf een waarschuwing zijn: het zelfbeeld van W.G. van de Hulst, hoe prachtig hij dat ook beschreven heeft, levert problemen op. Bij de uitnodiging van de firma Kok om zijn levensmemoires te schrijven reageerde Van de Hulst verbaasd. Alles is immers ijdelheid. Alleen, het antwoord, in de derde persoon enkelvoud, op de vraag of hij zichzelf belangrijk vond, is van een tweeslachtigheid die zijn weerga niet kent: ‘Belangrijk?... Och, belangrijk waren de kleine dingen van zijn leven eigenlijk voor hem zelf alléén; voor zijn naaste omgeving misschien énigszins; voor het grote publiek geenszins. Maar - in wezen, tegen de achtergrond van de eeuwigheid, die het gewone, het alledaagse transparant maakt, wordt elk leven ook het vlakste, ook dat van de verachtste paria van waarde. Het eeuwig-menselijke, klein, maar niet vergeten, onder de hoge, heilige koepel van de liefde Gods.’Ga naar eind17. Iemand die méér dan 100 veelgelezen kinderboeken op zijn naam heeft staan, wéét dat hij niet vergeten wordt!
Jacques Dane is historicus en als aio verbonden aan Vakgroep Algemene Pedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verricht onderzoek naar populaire leescultuur en opvoeding in protestants-christelijke gezinnen (ca. 1880-1940). |
|