Biografie Bulletin. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
Mythe en werkelijkheid van het nieuwe Europa
| |
[pagina 95]
| |
die tijd nogal uitzonderlijk, een economische overeenkomst met de Engelsen waarbij werd afgesproken dat beide landen, met het oog op de oorlogsvoering, hun voorraden steenkool zouden delen. De moeder van Louise Weiss, Jeanne Javal, stamde uit een vooraanstaand joods bankiersgeslacht, waarvan de nazaten behalve in Frankrijk, in Duitsland, Londen en New York gevestigd waren. In haar zesdelige Mémoires d'une Européenne citeert Weiss de volgende uitspraak van haar moeder, waarmee deze haar eigen familie karakteriseert: ‘Alles bij elkaar, waren je voorouders grensbewoners, gewend om zich tegen invallen te verdedigen. Zij hechtten er zeer aan om vrij te leven, naar believen over hun zaken te discussiëren, om voor hun mening uit te komen. Ze lieten zich nimmer door anderen de wet voorschrijven.’Ga naar eind4. Het milieu waarin Louise Weiss opgroeide was politiek gezien zeer republikeins en gematigd progressief. Hoewel sterk patriottisch ingesteld, waren ze, ongetwijfeld vanwege hun Duitse afkomst - Weiss noemde haar grootmoeder van moederskant, Theodora Ladenburg, niet voor niets grossmama - niet zo virulent anti-Duits en op wraak belust als de meerderheid van de Fransen in de jaren die volgden op de Frans-Duitse oorlog. Het was de tijd waarin in heel Frankrijk bataljons van scholieren, uitgerust met houten geweren, tijdens het speelkwartier op de speelplaats exerceerden en in ieder klaslokaal een kaart van Frankrijk hing, waarop het door de Duitsers bezette gebied Elzas-Lotharingen met een rouwrand was omgeven. De familie Weiss waren fervente Dreyfusards. In haar Mémoires vermeldt Weiss als één van haar vroegste jeugdherinneringen, hoe haar moeder haar en de andere kinderen tijdens een bezoek aan de wereldtentoonstelling van 1900 een oudere heer aanwees met de woorden: ‘kinderen, let nu op.’ Vervolgens liep ze op de man toe en schreeuwde hem toe: ‘Moordenaar!’ WaarnaLouise Weiss, 1930 (collectie Musée de Saverne)
ze hem in het gezicht spuugde. De heer in kwestie bleek een van de generaals te zijn die een belangrijke rol had gespeeld bij de berechting van de ten onrechte van spionage beschuldigde joodse officier Alfred DreyfusGa naar eind5.. Weiss voegt hieraan toe dat zij zich vanaf dit moment, dat vanzelfsprekend grote indruk op haar maakte, op school opwierp als een bevlogen Dreyfusarde. Over de opvoeding van Weiss hielden haar ouders er verschillende ideeën op na. De moeder steunde haar dochter in haar verlangen om te gaan studeren, de vader was hier fel tegen gekant, omdat hij, zoals veel vaders in die tijd, van mening was dat een academische vorming Louises kansen op een goed huwelijk zou verminderen. Het draaide uit op een wonderlijk compromis: om haar vader te plezieren, verbleef Louise vier maanden aan een in die tijd vermaard instituut, een Duitse finishing school, die onder bescherming stond van een nicht van de Duitse keizer, Groothertogin Louise van Baden. Tegelijkertijd bereidde ze zich voor op haar doctoraalexamen in de letteren, zonder dat haar vader hiervan wist, en be- | |
[pagina 96]
| |
haalde dit diploma aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Ze was toen amper twintig jaar oud (overigens: het gezin telde meer uitzonderlijke vrouwen. Een jongere zuster van Louise Weiss, Jenny Weiss, beter bekend als Jenny Aubry, is één van de grondlegsters van de kinderpsychiatrie in Frankrijk). Haar eigen commentaar op deze gebeurtenis van formaat is nogal laconiek: ‘Toen ik mijn bul had behaald, hebben we dat niet direct aan mijn vader verteld, omdat we zijn gevoelens niet wilden kwetsen. Toen verscheen helaas op alle muren het aanplakbiljet dat de algehele mobilisatie aankondigde, waarop mijn moeder zei: nu kunnen we het nieuws wel aan je vader laten weten, een ongeluk komt immers nooit alleen.’Ga naar eind6. Zoals veel Franse vrouwen, maakte Weiss zich tijdens de oorlog nuttig als verpleegster en ze stond enige tijd aan het hoofd van een noodhospitaal. Tijdens de oorlog begon ook haar carrière als journaliste. Als ghostwriter van haar vader schreef ze artikelen over de oorlog in de krant Le Radical, die ze ondertekende met Louis Lefranc. In diezelfde periode maakte ze kennis met Milan Stefanik, een Slowaakse astronoom, die dienst had genomen in het Franse leger en ijverde voor de bevrijding van zijn volk van het Oostenrijks-Hongaarse juk. Weiss vatte een zeer grote bewondering voor hem op. Er was zelfs sprake van een liefdesrelatie die echter volgens Weiss zelf van zuiver spirituele aard was. De vriendschap met Stefanik opende haar de ogen voor het vrijheidsstreven van de verschillende volkeren binnen de dubbelmonarchie. Door haar werkzaamheden voor Le Radical maakte Louise Weiss kennis met een journalist Hyacinthe Philouze, die haar voorstelde samen met hem een nieuw, internationaal weekblad te beginnen, L'Europe Nouvelle. Het eerste nummer verscheen op 12 januari 1918 en vormt het begin van wat ik als de eerste fase van het leven van Louise Weiss beschouw: de tijd van haar hoofdredacteurschap van L'Europe Nouvelle. Ze zal deze functie uitoefenen tot 1934, het jaar waarin ze het blad uit eigener beweging opheft. | |
Een nieuw EuropaIn 1920 onderneemt Weiss de eerste van de vele reizen die ze tijdens haar leven heeft gemaakt. Stefanik is omgekomen bij een vliegtuigongeluk en daardoor voelt ze de behoefte om de wereld te leren kennen die de zijne was. Ze gaat eerst naar Praag en reist dan door naar Rusland. Deze reis is in tweeërlei opzicht typerend voor de persoonlijkheid van Weiss. In de eerste plaats slaagt ze erin allerlei hooggeplaatste personen te spreken te krijgen, zoals president Masaryk en de leiders van de Russische revolutie, van wie Trotski grote indruk op haar maakt. Zij vormen de eersten in een lange reeks invloedrijke politici met wie Weiss tijdens haar leven verkeerde en die zij telkens opnieuw voor de zaken die haar bezig hielden wist te interesseren. Ten tweede vormde de Russische Revolutie het decor voor de eerste van een reeks spontane acties die Weiss in de loop der jaren op touw zou zetten. Ze werpt zich in Rusland op als de beschermvrouwe van de vele Franse gouvernantes die zonder middelen van bestaan in het door oorlog en hongersnoden geteisterde land zijn achtergebleven, nadat de adellijke families bij wie zij in dienst waren, voor het Rode Leger zijn gevlucht. Weiss redt 120 gouvernantes en brengt ze veilig terug naar hun vaderland. Voor deze even originele als vaderlandslievende actie ontvangt ze bij haar terugkeer in Frankrijk het legioen van eer. L'Europe Nouvelle, het tijdschrift waarvan Louise Weiss in belangrijke mate het gezicht bepaalde, was wat betreft uitvoering en inhoud geënt op voorbeelden uit de Angelsaksische pers. De artikelen, die uitvoerig en goed gedocumenteerd waren, werden zowel in het Frans als in het Engels en Duits gesteld. Daarnaast publiceerde het tijdschrift regelmatig de teksten van officiële docu- | |
[pagina 97]
| |
menten. Voor wat betreft de inhoud maakte het tijdschrift van Weiss zich in de eerste plaats sterk voor de wereldvrede. Vanaf het begin stond L'Europe Nouvelle kritisch tegenover het Verdrag van Versailles, hetgeen onder meer tot uitdrukking kwam in een aantal artikelen uit 1920, het jaar van de oprichting van de Volkerenbond, waarin werd bepleit de Duitse herstelbetalingen (aan België en Frankrijk, die het meest onder de oorlog hadden geleden, omdat daar gevochten was en niet in Duitsland zelf) op een zodanig redelijk bedrag vast te stellen, dat men de schuld in disconto kon nemen.Ga naar eind7. Daarnaast ondersteunde het tijdschrift van Weiss het onafhankelijkheidsstreven van de middeneuropese staten en was het een fel pleitbezorger voor een Volkerenbond die een daadwerkelijke, actieve rol zou spelen in het streven naar vrede en waarvan ook Duitsland deel zou uitmaken. Aanvankelijk zag men vooral veel heil in een Engels-Franse samenwerking, maar toen deze onderneming weinig perspectief bleek te bieden, investeerde men alle hoop in een hernieuwde alliantie tussen Frankrijk en Duitsland, zoals deze na het verdrag van Locarno (1924) in de figuren van Aristide Briand en Gustav Stresemann gestalte kreeg. Het plan Young uit 1929 dat voor Duitsland volledige souvereiniteit garandeerde, vond eveneens veel bijval in de redactie van L'Europe Nouvelle, evenals de conferentie in Londen (1930), waarbij - zij het met de grootst mogelijke voorzichtigheid - door de vijf grote mogendheden over de ontwapeningskwestie gesproken werd. Maar het belangrijkst was toch het ideaal van een federatie van Europese landen, zoals die met name door Aristide Briand ontwikkeld was: in 1931 wijdt L'Europe Nouvelle veel aandacht aan dit plan, ook al wordt snel duidelijk dat door de economische crisis de verwezenlijking van Briands plannen verder weg raakt dan ooit. Vanaf 1930 was Louise Weiss nauw betrokken bij een ander Europees initiatief: ‘La Nouvelle Ecole de la Paix’ te Parijs. Dit was een privé-instelling voor hoger onderwijs, waar lezingen en colleges werden gegeven over actuele internationale kwesties: de rol van de Volkerenbond, de plaats van Europa daarin, de toekomst van Duitsland en het gevaar van een nieuwe oorlog. Zoals Corinne Rousseau in haar artikel over de Ecole duidelijk maakt, geeft het lesprogramma van de school, waar behalve Franse en buitenlandse studenten, ook niet-studenten, politici, ambtenaren en advocaten kwamen, een goed inzicht in het politieke denken uit die tijdGa naar eind8.. Opvallend is bijvoorbeeld dat de verschillende sprekers het Italiaanse fascisme overwegend positief beoordelen, terwijl het opkomend nazisme vanaf het allereerste begin als een gevaar wordt gezien, zij het dat dit idee sterker leeft bij de Duitse sprekers dan bij de Franse. Een mogelijke verklaring hiervoor ligt in het feit dat veel Franse intellectuelen en politici tijdens het Interbellum strek geporteerd waren voor de idee van een culturele en politieke samenwerking tussen de Latijnse landen. Weiss zelf koestert ten aanzien van Hitlers nieuwe Duitsland geen enkele illusie. Integendeel. De opkomst van het nazisme maakt het haar onmogelijk om nog langer in de droom van een nieuw Europa te geloven: ‘Ik verliet L'Europe Nouvelle in februari 1934 na een periode van bijna twintig jaar, toen ik in Genève de afgevaardigden in de Volkenbond voor Joseph Goebbels hoorde applaudiseren, zoals zij het twee jaar eerder voor Aristide Briand hadden gedaan.’Ga naar eind9. | |
Een nieuwe vrouwVanaf dat moment begint een tweede fase in het leven van Louise Weiss. Ze zoekt contact met een aantal sufragettes, zoals Cécile Brunschwicg en gaat zich inzetten in de strijd voor het vrouwenkiesrecht, die in Frankrijk al sinds het begin van de twintigste eeuw wordt gevoerd. Anders dan in Engeland waren de vrouwen in Frankrijk er | |
[pagina 98]
| |
(Collectie Barbara Roth, Chexbres)
| |
[pagina 99]
| |
niet in geslaagd om als beloning voor hun moedige houding tijdens de Eerste Wereldoorlog stemrecht te verkrijgen. Dit stak des te meer omdat in de meeste landen die tot het vijandelijke kamp hadden behoord - Duitsland, Oostenrijk, maar ook Turkije - vrouwen wel naar de stembus mochten. Zo schreven vertegenwoordigsters van de Union Française pour le Suffrage des Femmes (UFSF) in 1919 in een open brief aan de leden van de Tweede Kamer: ‘Is het geen bittere pil dat de vrouwen uit het vijandelijke kamp zich vrolijk kunnen maken over het lot dat in Frankrijk, het land van de overwinnaars beschoren is aan die meisjes die tijdens die vreselijke jaren zo uitgebreid geprezen zijn, en moeten we hun de kans geven de vrouwen uit de Elzas en uit Lotharingen bij herhaling voor te houden dat ze door weer onze zusters te worden, iedere kans verspelen op het kiesrecht dat de vrouwen in Duitsland wèl bezitten?’ (Bard, 144) In 1919 komt de kwestie van het vrouwenkiesrecht voor het eerst in de Tweede Kamer. Er worden zes verschillende wetsvoorstellen ingediend, waarvan er één bijvoorbeeld alleen het stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen inhoudt en een ander het kiesrecht beperkt tot vrouwen boven de dertig jaar. Tenslotte wordt het voorstel voor volledig kiesrecht met een ruime meerderheid aanvaard, waarna een langdurige stilte volgt. Pas drie jaar later komt het voorstel in de Eerste Kamer aan de orde, die het na enig heen en weer-gepraat terzijde schuift. Louise Weiss was van het begin af aan van mening dat de suffragettes onvoldoende aandacht schonken aan wat wij nu public relations zouden noemen. Ze bepleitte de invoering van een happening-achtige tactiek die in zijn details nogal sterk leek op de ludieke acties van de vrouwenbeweging in de jaren zeventig. Helemaal nieuw was die strategie op dat moment overigens niet. Ook rond 1920 waren de Franse suffragettes al de straat opgegaan. Zij versierden de talrijke beelden van Jeanne d'Arc met kleurrijke linten waarop teksten te lezen waren als: ‘Aan Jeanne d'Arc die Frankrijk redde, maar vandaag de dag onwaardig bevonden zou worden om een gemeenteraadslid te kiezen.’ (Bard, 163) Zoals de gewoonte van Weiss was, schakelde ze direct al haar invloedrijke connecties in om de politici over de streep te trekken. Daarnaast ging ze te rade bij de vele buitenlandse contacten die ze bezat en sprak ze onder meer met de dochters van de Britse suffragette Emmeline Pankhurst die haar het volgende advies meegaven: ‘Je moet nieuws maken; iedere dag moet er in de pers nieuws over de feministes te lezen zijn dat stof tot discussie geeft (...) in Engeland hebben we dat in de vorm van geweld gedaan (...) Maar [zo vervolgt Weiss] ik heb me afgevraagd of het wanneer je in Frankrijk op een dergelijke manier in het nieuws zou komen, dit niet een averechts effect zou hebben. De Fransen staan minder tolerant tegenover geweld van vrouwen dan de Engelsen wellicht. Ik heb toen weliswaar elke dag voor nieuws gezorgd, maar op een ironische manier, zodat ik de lachers op mijn hand kreeg.’Ga naar eind10. Een voorbeeld vormde de kwestie van de gestopte sokken. Omdat een Eerste Kamerlid zich tegen het vrouwenkiesrecht had uitgesproken met als argument, dat de vrouwen dan niet langer sokken zouden willen stoppen, stelde een aantal suffragettes zich op bij de ingang van de Senaat en overhandigde aan ieder Eerste Kamerlid een sok, met daarin een bosje lelietjes van dalen en de boodschap: ‘Uw sokken zullen worden gestopt, zelfs als u ons stemrecht geeft!’ (p. 464). De strijd voor het vrouwenkiesrecht in Frankrijk viel grotendeels samen met de periode waarin Frankrijk een regering van socialisten en communisten had: het Front populaire. Aangezien de feministes van meet af aan meer steun gevonden hadden bij | |
[pagina 100]
| |
Louise Weiss, temidden van suffragettes in de jaren dertig (collectie Musée de Saverne)
links dan bij rechts, rekenden zij er vast op dat hun wens verwezenlijkt zou worden. De voortekenen leken gunstig. Toen de socialist Léon Blum in 1936 aan de macht kwam, nam hij liefst drie vrouwen op in zijn kabinet: de natuurkundige Irène Joliot-Curie als onderminister van wetenschappelijk onderzoek, Suzanne Lacore, een, in de woorden van Louise Weiss, ‘obscure strijdster uit de Dordogne’ voor gezondheid, en de suffragette Cécile Brunschwicg als onderminister van onderwijs.Ga naar eind11. Weiss had naar eigen zeggen voor de eer bedankt, omdat ze gekozen wilde worden en niet benoemd.Ga naar eind12. Ondanks het feit dat de socialisten de suffragettes gunstig gezind waren, slaagden ze er niet in het stemrecht ingevoerd te krijgen. In juli 1936 nemen de leden van de Tweede Kamer wederom met algemene stemmen een wetsontwerp aan met betrekking tot het vrouwenkiesrecht. Maar, de geschiedenis herhaalt zich: net als in 1922 weigeren de leden van de veel conservatievere Eerste Kamer het stuk in behandeling te nemen.Ga naar eind13. Daarna raakt de kwestie door de groeiende politieke onrust op de achtergrond. Blum heeft hoe langer hoe meer moeite om de communisten en socialisten binnen zijn kabinet op één lijn te houden, de buitenlandse situatie wordt steeds grimmiger en het vrouwenkiesrecht verdwijnt als politiek issue naar de achtergrond. In 1939 valt de regering Blum. Kort daarop breekt de oorlog uit. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog beleeft Weiss haar tweede grote liefde, die net als haar romance met Stefanik eindigt in een drama. De ridder van Saint-Magloire, zoals ze hem in haar Mémoires noemt, komt kort na de capitulatie van het Franse leger om het leven, omdat hij weigert zich over te geven. In 1940 werkt Weiss enige tijd in de Verenigde Staten voor het Rode Kruis, maar al spoedig keert ze naar Frankrijk terug en meldt ze zich bij het verzet. De meeste tijd ondergedoken, slaagt ze erin berichten naar | |
[pagina 101]
| |
de New York Times te sturen over de situatie in bezet gebied. Als de oorlog afgelopen is, krijgt Weiss de opdracht om aan het tribunaal van Neurenberg te rapporteren over de oorlogsmisdaden die de Duitsers in de Ardennen hebben begaan. Van verschillende kanten wordt er druk op haar uitgeoefend om opnieuw het hoofdredacteurschap van L'Europe Nouvelle op zich te nemen. Ze onderhoudt nog altijd nauwe banden met degenen die als de architecten van een Verenigd Europa kunnen worden beschouwd, in het bijzonder Jean Monnet, met wie zij jarenlang een intensieve correspondentie voerde.Ga naar eind14. Weiss slaat het aanbod af. Meer lucide dan de meeste van haar landgenoten die nog altijd in de grandeur van Frankrijk geloven, realiseert ze zich dat de positie van de Franse taal in de wereld aanmerkelijk zwakker is dan voorheen, zodat een internationaal tijdschrift dat zich overwegend van deze taal bedient minder kans van slagen lijkt te hebben dan tijdens het interbellum. Daarnaast ziet ze in de naoorlogse wereld geen plaats meer voor een zuiver Europese onderneming omdat de volkeren van de Derde Wereld hun aanwezigheid steeds duidelijker doen gelden. De Derde Wereld vormt dan ook voor een belangrijk deel het decor voor de derde fase van het leven van Weiss, waarin ze onder meer een aantal filmdocumentaires maakt. In 1979 stelt Weiss zich kandidaat voor het Europese parlement voor de partij van Jacques Chirac. Nadat ze verkozen is, treedt ze in haar hoedanigheid van nestor van dit orgaan - ze is dan 86 - korte tijd op als voorzitter. Haar opvolgster in deze functie is haar landgenote Simone Weil. Vier jaar later, in 1983, overlijdt Louise Weiss in Parijs. | |
Een echt vrouwenleven?Zoals reeds eerder werd vermeld, liet Louise Weiss maar liefst zes delen Mémoires na. Kort voor haar dood, in 1983, bracht ze haar persoonlijke documenten onder in een aan haar gewijd studiecentrum, gevestigd in Saverne in de Vogezen, uit welke streek haar familie van vaderskant afkomstig was. Daarnaast is er nog de Association des Amis de la Fondation Louise Weiss in Parijs. Een toekomstige biograaf van Weiss dient zich in de eerste plaats de vraag te stellen waarom de auteur in kwestie er zoveel belang aan hechtte haar leven zo zorgvuldig te documenteren. Het lijdt geen twijfel dat hieraan een niet geringe mate van regelzucht ten grondslag lag, juist en vooral omdat Weiss bij verschillende gelegenheden nogal hoog opgaf van haar openhartigheid in kwesties die haar persoolijk leven betroffen. Zo verklaarde ze aan een interviewster die haar vroeg waarom ze in haar Mémoires ook over haar liefdesrelaties had geschreven: ‘Om niet de verdenking op me te laden dat deze herinneringen waren geschreven door een vrouw die geen echt vrouwenleven had gekend, maar door iemand die deze gevoelens zelfs extra sterk had beleefd.’Ga naar eind15. Hierbij moet je je natuurlijk afvragen in hoeverre een dergelijke claim van openhartigheid door overwegingen van strategische aard is ingegeven. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het autobiografisch werk van een generatiegenote van Weiss, Simone de Beauvoir, van wie de romans uiteindelijk een beter en eerlijker inzicht in haar persoonlijke belevingswereld lijken te geven dan haar autobiografisch werk. Dit brengt ons op de tweede vraag die betrekking heeft op de specifiek vrouwelijke kant van het leven van Louise Weiss. Weiss zelf is zich zeer wel bewust geweest van de voorbeeldfunctie die haar leven en loopbaan voor jongere vrouwen zouden kunnen hebben. Dat zij het belang hiervan inzag, blijkt uit het feit dat ze, zowel in haar autobiografie als in interviews, herhaaldelijk gewag maakt van de vrouwen die haar persoonlijk inspireerden: ‘Ik denk dat degenen die mij het meest hebben geïnspireerd mijn leraressen zijn geweest. Ze waren pioniersters, de eerste gene- | |
[pagina 102]
| |
ratie vrouwen met een doctoraalexamen op zak, pioniersters ook die aan de wieg hebben gestaan van een opmerkelijke sociale verandering die zij zeer verlangden zonder dat er zelfde vruchten van te kunnen plukken. Dus raakten hun leerlingen bezield van hun idealen, waardoor deze op hun beurt pioniersters werden. Ook ik ben er één geworden, maar dank zij deze vrouwen, zij hebben mij gevormd.’Ga naar eind16. Het idee dat zijzelf een dergelijke voorbeeldfunctie zou kunnen vervullen voor de jongere generatie, lag ongetwijfeld ook ten grondslag aan het initiatief om in 1980 een zogenaamde definitieve versie te laten verschijnen van het derde deel van haar Mémoires (1970), met als nieuwe titel Combats pour les femmes. Kennelijk was Weiss van mening dat de feministes van de tweede golf zich zouden interesseren voor de strijd die zijzelf veertig jaar eerder gestreden had en dat een nieuwe generatie feministes wellicht van haar persoonlijke ervaringen zou kunnen leren. Ik zou hierbij willen aantekenen dat een vrouw die zichzelf aan haar sexegenoten ten voorbeeld stelt, er alle belang bij heeft haar momenten van zwakte, haar depressies wellicht, zoveel mogelijk te verbloemen. In algemene zin geldt deze overweging natuurlijk ook voor autobiografisch werk van mannen, en heel speciaal wanneer het memoires betreft, een genre waarbij het zwaartepunt meer op de historische en politieke context ligt dan op het persoonlijk leven van de auteur. Niettemin is het zo dat Weiss om het leven te kunnen leiden dat zij zich wenste, vrijwillig of door omstandigheden gedwongen, bepaalde offers heeft moeten brengen die betrekking hadden op haar persoonlijk leven. Ze had geen kinderen, geen echtgenoot en bevond zich hierdoor en door haar werk in een positie die ongetwijfeld belemmerend werkte op haar omgang met de meeste van haar sexegenoten, die voor een meer traditioneel leven hadden gekozen. Tegelijkertijd zal ze, juist door haar uitzonderlijke positie, zeer sterk de behoefte hebben gevoeld om zich aan de in haar wereld - de ‘mannenwereld’ - geldende norm te conformeren. Ook in dit opzicht dringt de vergelijking met De Beauvoir zich op, van wie pas na haar dood duidelijk is geworden hoeveel het uitzonderlijke leven dat ze als onafhankelijke, intellectuele vrouw had geleid, haar emotioneel had gekost. Het zou een misverstand zijn te denken dat ik vrouwen als Weiss en De Beauvoir - en te denken valt in dit opzicht ook aan Annie Romein-Verschoor - op dit punt van onoprechtheid beschuldig. Waar het mij om gaat is bij de beschouwing van deze levens niet blind te zijn voor de beperkingen ervan, die naar mijn mening juist hun oorsprong vinden in het feit dat de vrouwen in kwestie pioniersters waren. Het beeld dat ze van zichzelf schiepen, lijkt voor een belangrijk deel te zijn ingegeven door de wens al het vrouwelijke, dat immers als zwakte zou kunnen worden uitgelegd, zorgvuldig buiten te sluiten. Dat geldt niet alleen voor nederlagen op het emotionele vlak, het geldt ook voor hun ongemakkelijke houding ten aanzien van typisch vrouwelijke zaken als uiterlijk en kleding. Hoewel zij alledrie naar de geldende maatstaven knappe vrouwen waren, waren hun gevoelens ten aanzien van alles wat hun lichamelijke verschijning betrof, uitermate ambivalent. In dit opzicht is het buitengewoon boeiend wat de historica Elisabeth Roudinesco, de dochter van Jenny Aubry, in de eerder genoemde documentaire van Elisabeth Kapnist, over het leven van haar tante te berde brengt. Roudinesco maakt gewag van het extreme narcisme van Weiss, van een zeer heftig verlangen naar erkenning, maar ook van een duidelijk voelbaar gemis. Er was sprake, om Roudinesco te citeren, van ‘lijden’, van een ‘haat jegens het eigen uiterlijk’ - Weiss vond zichzelf te mannelijk - van ‘ongenaakbaarheid’, ‘tragiek’, en ‘eenzaamheid’, die ongetwijfeld alles te maken hadden van de niet aflatende droom om toch, | |
[pagina 103]
| |
Louise Weiss in haar salon te Parijs, 1980 (collectie Musée de Saverne)
of alsnog, een traditioneel vrouwenleven te kunnen leiden. Wanneer we uitgaan van de organische samenhang die er binnen het werk van één en dezelfde auteur bestaat, zou het mogelijk moeten zijn om in de roman die Weiss op hoge leeftijd schreef, iets terug te vinden van dit tweede, ‘geheime’ leven dat ze in haar memoires zo zorgvuldig buitensloot.Ga naar eind17. Ik heb hier twee argumenten voor. Ten eerste bood het genre, de roman, zijn auteur, een mate van vrijheid die zij als beschrijfster van haar eigen leven, niet eerder had gekend. Alles wat ze erin te berde bracht, werd immers op het conto van haar personages geschreven. In de tweede plaats zal het feminisme van de tweede golf iemand als Weiss zeker niet onberoerd hebben gelaten. Het belangrijkste verschil tussen beide generaties was wellicht gelegen in het feit dat de activistes van de jaren zeventig braken met de stijf upperlip-stiategie van hun voorgangsters. De scheidslijn tussen het persoonlijke en het publieke werd definitief geslecht. Dit klimaat maakte het voor iemand als Weiss wellicht gemakkelijker om, zij het in de vorm van fictie, bepaalde aspecten van haar vrouw-zijn te belichten. | |
Vrouwenleven als fictieOp het eerste gezicht - ook de titel wijst daarop - gaat Dernières voluptés over de hartstochten van de ouderdom. Over de passie die mensen, wanneer ze zich bevinden in het voorportaal van de dood, investeren in gekonkel, in machtswellust of schranspartijen. De roman bestaat uit vier delen en een proloog, waarvan er drie de naam dragen van een vrouwelijk personage: Amélie de Saverne, Mademoiselle Alexandra, Sabine de Saverne-Maurecourt. Wat deze vrouwen verbindt, is hun relatie tot de man die respectievelijk hun echtgenoot, hun oom en hun tweelingbroer was: Horace de Saverne, in de bloei van zijn leven verscheurd door zijn lievelingshond. Daarnaast | |
[pagina 104]
| |
treedt er nog een vierde vrouw op de voorgrond: Thècle, die de derde en jongste generatie van de Savernes vertegenwoordigt. Oppervlakkig gezien, zijn er in de roman wel enige sporen van de biografie van Weiss terug te vinden: in de plaatsnaam Saverne in de eerste plaats, en zeker ook in de Duits klinkende naam - Esther de Waldenheim - van de Joodse moeder van de hoofdpersoon, Amélie de Saverne, in wie wij de naam van de Duits-joodse grootmoeder van Louise Weiss, Theodora Ladenburg, herkennen. Het lijkt heel aannemelijk dat Weiss zich, net als haar hoofdpersoon, voor het eerst haar joodse afkomst bewust werd tijdens de Duitse bezetting. In dit verband is het interessant dat Amélie de Saverne op de laatste bladzijde van de roman als ‘de dochter van Esther de Waldenheim’ wordt aangeduid en niet langer als de vrouw van de man die haar, zoals pas op het einde blijkt, van begin af aan op een afschuwelijke manier heeft bedrogen. Interessanter echter dan deze details, die zonder twijfel zijn terug te voeren op het persoonlijk leven van Louise Weiss, is de belangrijke plaats die de vrouwelijke sexualiteit in deze roman inneemt en de zeer agressieve manier waarop deze wordt beschreven. Hiermee verschilt de roman in belangrijke mate van de autobiografie, waarin Weiss haar liefdesleven weliswaar als een tragische, maar vooral toch romantische aangelegenheid beschrijft. Hooggestemde gevoelens voeren er de boventoon: niet voor niets geeft ze haar tweede, grote liefde als bijnaam mee: Ridder van Saint-Magloire. Hun verhouding wordt beheerst door het gezamenlijke ideaal dat hen verbindt, waarbij de integriteit van de ridder breed wordt uitgemeten: ‘De liefde voor een menselijk wezen had bezit van me genomen. Ik stond dus niet langer alleen in mijn strijd, temidden van een losgeslagen continent. Nauw verbonden, leden wij samen onder het ongeluk dat ons vaderland getroffen had. Eindelijk samen! De ander, de ridder, was een man van een zodanig hoog, moreel gehalte dat hij uit oogpunt van trouw aan de Franse waarden, mijn meerdere was.’Ga naar eind18. De tweezaamheid die Weiss in bovenstaande passage oproept, staat in schril contrast met de eenzaamheid van de vier vrouwelijke personages uit Dernières voluptés: hun geliefden steken elkaar naar de kroon in onbereikbaarheid: dood, ontrouw, ver weg op het slagveld, homosexueel. Wat de vier vrouwen verbindt, zijn de gemiste kansen, een leven dat stagneert, en bovenal hun gefnuikte sexualiteit. Daarbij valt op hoe cru de desbetreffende scenes zijn, alsof Weiss heel bewust ieder romantiserend effect heeft willen vermijden. Zo is er de beschrijving van de eenzame oude vrouw in het bejaardenhuis die een dode cavia tussen haar dijen geklemd houdt, en zijn er de scenes waarin de jonge Alexandra, als verpleegster tijdens de Eerste Wereldoorlog, in een tweetal nachtmerrie-achtige scenes voor het eerst met het sexuele wordt geconfronteerd. Er zit iets medogenloos in de manier waarop de lichamelijkheid van de oude Amélie wordt beschreven: ‘een oud onvruchtbaar schepsel’ van een ‘afstotelijke lelijkheid die onomkeerbaar was’, maar aan wie het desondanks niet is vergund om haar verdorde lichaam eenvoudigweg te negeren: ‘haar tepels hadden ondanks alles hun gevoeligheid behouden’Ga naar eind19.. In de roman geeft Weiss een rationele verklaring voor het gefrustreerde leven van haar heldinnen, een verklaring die alles te maken heeft met de christelijke moraal ten aanzien van de vrouwelijke sexualiteit en met het feit dat als gevolg van de Eerste Wereldoorlog, een hele generatie Franse mannen voor eeuwig in de loopgraven was verdwenen. Toch is hiermee het inktzwarte pessimisme, waarvan de roman doortrokken is en dat in de Mémoires geheel en al ontbreekt, nog niet verklaard. De mannen die Weiss in haar memoires ten tonele voert - en in haar leven speelden veel meer man- | |
[pagina 105]
| |
nen een rol dan vrouwen - zijn zonder uitzondering interessant en constructief, kortom de moeite waard. De mannen die tijdens de Tweede Wereldoorlog hun intrek nemen in het grotendeels leegstaande kasteel van Amélie, zijn Duitse soldaten: brengers van chaos en vernedering en die ongetwijfeld de boel in brand hadden gestoken als de bewoners dat zelf niet al hadden gedaan. Het heeft er alle schijn van dat Weiss de gevoelens van verwarring, verlatenheid en chaos die ze tijdens haar leven had gekend, projecteerde in haar roman. Dat deze onlustgevoelens alles te maken hadden met haar persoonlijke beleving van het vrouwelijke, staat buiten kijf. Van solidariteit tussen de seksen, of tussen mannen en vrouwen onderling, is in de roman nauwelijks sprake, op twee belangrijke uitzonderingen na. De strijd tegen een gezamenlijke vijand in de eerste plaats, maar opmerkelijker nog, de relatie tussen moeder en dochter. De schaarse momenten van tederheid uit Dernières voluptés tonen Amélie wanneer zij oog in oog staat met het portret van haar reeds lang gestorven moeder: ‘De schilder had haar afgebeeld als een kalme vrouw (...), gewikkeld in een sjaal die haar opbollende jurk niet verhulde. Esther was zwanger. Mevrouw de Saverne wist dat zijzelf dat kind was dat met zoveel sereen vertrouwen werd verwacht. Amélie ging eerst op de rand van haar bed zitten om vervolgens haar tranen de vrije loop te laten.’Ga naar eind20. Het zou mijns inziens onjuist zijn om Dernières voluptés als een tweede, verkapte autobiografie van Louise Weiss te beschouwen. Maar wel geeft de roman, door hem als het ware tegen de memoires in te lezen, een veelbetekenend inzicht in de leemtes die Weiss in de uitvoerige beschrijving van haar eigen leven, al dan niet bewust, creëerde. Deze witte plekken hebben vooral betrekking op het persoonlijk leven van Weiss, haar ‘echte vrouwenleven’, waarvan ze ons, in weerwil van haar woorden, slechts het topje van de ijsberg toont. Een ijsberg die bij nader inzien wellicht beter kan worden omschreven als een vlammenzee.
Ieme van der Poel doceert Franse Letterkunde en Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en is redacteur van Armada. Zij werkt aan een studie over de receptie van het Franse feminisme in de Verenigde Staten. |
|