Biografie Bulletin. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Ontboezemingen in het publieke domein
| |
[pagina 67]
| |
Plato, kopie naar een 4de-eeuws werk van Silanion
De rhetorische (auto)biografie is het tweede Griekse type. De vorm van lofprijzing bepaalde de eerste oude autobiografie namelijk de Rede ter Verdediging van Zichzelf door IsócratesGa naar eind4.. Bakhtins schema is goed bruikbaar voor de Arabische literatuur.
Als we een aantal biografische boeken de revue laten passeren, zien we direct dat al-Ghazali's werk De Redder uit de Dwaling bestaat uit het Platoonse levenspad, namelijk hoe de mens tot inzicht en kennis komt. Ibn Sina'sGa naar eind5. zogenaamde autobiografie is niets anders dan een beschrijving van hoe een mens idealiter tot het inzicht van kennis en wetenschap komt. Aan de andere kant beschouwen we een autobiografie zoals die van Usama ibn MunqidhGa naar eind6. als een rhetorische autobiografie, waarbij elementen van zelfverdediging en zelfroem een rol spelen. Bakhtin zou Usama's Kitab al-I'tibar [Boek van de Grondige Beschouwing] ook een analytische autobiografie noemen. Een van de types van de rhetorische (auto)biografie is de analytische (autobiografie. Deze is gebaseerd op een schema met precieze domeinen, waartussen al het biografische materiaal is verdeeld: het sociale leven, het familieleven, de houding in krijgszaken, relaties met vrienden, spreekwoorden die het waard zijn uit het hoofd geleerd te woorden, deugden, ondeugden, het uiterlijk van een persoon en zijn gewoonten. Usama's Kitab al-I'tibar is ruwweg verdeeld volgens zijn favoriete onderwerpen. De hoofdstukken zijn niet chronologisch geordend, maar volgens onderwerpen die hem interesseren. Een aantal hoofdstukken is aan oorlogvoering gewijd, sommige behandelen wilde dieren en gevechten met leeuwen en jachtpartijen. Een bekend deel in deze autobiografie is ook de beschrijving van de vaak barbaarse zeden en gewoonten van de Franken, hun gebrek aan jaloezie in hun gedrag met hun vrouwen en hun gebrek aan kennis van de geneeskunde. Verder vermeldt Usama vertellingen zoals het verhaal van de ketting, die op een raadselachtige manier werd teruggevonden, hoe onwaarschijnlijk deze geschiedenis ook blijkt te zijn. Ook schrijft hij over voorspellende dromen en medische wetenschap. Volgens moderne opvattingen, tenminste die van Kratchkovsky en Khalidov, onthult Usama niet veel van zijn ware innerlijke gevoelens in zijn Kitab al-I'tibar. Voor deze gevoelens kunnen we ons beter richten op een bloemlezing van poëzie die Usama samen had gesteld onder de naam Kitab al-Manazil wa-l-Diyar [Boek van de Woonoorden van Weleer], waarin hij poëzie heeft verzameld omtrent het wenen over de kampresten van het kamp van de stam van de geliefdeGa naar eind7.. Deze anthologie stelde Usama samen vanwege de aardbeving van 1156. Hij | |
[pagina 68]
| |
verloor zijn familieleden die in zijn geboortestadje Shayzar (Syrië) woonden. Deze stierven onder de puinhopen van het stadje terwijl ze aan het feestvieren waren. Usama verzamelde bovengenoemd soort elegische liefdespoëzie omdat dit hem herinnerde aan de catastrofe die in zijn leven had plaats gevonden. In het voorwoord ter inleiding op zijn poëzie zegt hij dan ookGa naar eind8.: ‘Ik werd ertoe gebracht deze bloemlezing samen te stellen vanwege de verwoesting die mijn land en geboorteplaats is overkomen. Want de Tijd heeft de zoom van zijn gewaad daarover uitgespreid en streefde er met al zijn macht en kracht naar deze te vernietigen. Alle dorpen werden tot op de grond toe afgebroken; alle inwoners gingen ten onder. Er zijn nu alleen nog maar sporen van bewoning, alle vreugden zijn overgegaan in zorgen en ongeluk. Ik hield daar stil na de aardbeving die mijn huis verwoestte, maar ik vond het niet noch ook het huis van mijn vader of dat van mijn broers of die van mijn ooms of de rest van mijn clan. Hevig bedroefd riep ik God aan in de grote beproeving die Hij mij gezonden had en omdat Hij de gunsten die Hij mij vroeger had toebedeeld, had weggenomen. Toen vertrok ik, bevend bij het weggaan, wankelend alsof ik werd teneergedrukt door een zware last. Zo groot was het verlies dat mijn snel vloeiende tranen uitgeput raakten, en zuchten elkaar opvolgden en mijn gekromde ribben recht maakten. De boosaardigheid van de Tijd hield niet stil bij de verwoesting van de huizen en de vernietiging van de bewoners, maar zij allen gingen te gronde in een oogwenk en zelfs sneller dan dat, daarna volgde er ramp op ramp naarmate de tijd voortstreek. Ik zocht troost in het samenstellen van deze bloemlezing en maakte er een rouwklacht van over het verloren huis en de geliefden. Het zal van weinig baat zijn en geen vertroosting brengen, maar het is het beste wat ik doen kan. En bij God - de Roemrijke, de Grote - beklaag ik mij om mijn eenzaamheid, beroofd als ik ben van mijn familie en broeders, en ik klaag over mijn omzwervingen in vreemde landen, beroofd van land en geboortegrond.’
Tot slot wil ik nog een andere beroemde middeleeuwse Arabische autobiografie voor het voetlicht brengen, en wel het Kitab al-Tibyan van Abdallah de Ziride (1055-1110?) dat pas halverwege deze eeuw werd ontdekt. Ik wil vooral de nadruk leggen op enige apologetische passages en passages waarin de vorst zijn eigen privé-zaken aan de orde stelt. De auteur van het boek Tibyan ‘an al-hadit-hah al-ka'inah bi-dawlat Bani Zirifi Gharnatah’Ga naar eind9. [Een uiteenzetting over de Ondergang van de Ziriden-dynastie in Granada] werd geïnspireerd tot het schrijven van zijn autobiografie en politieke en dynastieke geschiedenis door het tragische einde van zijn regering. In het jaar 1091 werd hij afgezet door Yusuf ibn Tashufin, de Almoravidenkoning die het Moslimse Spanje veroverde, vier jaar na zijn hulp bij de slag van Zallaqa. In zijn boek bespreekt hij de opkomst van zijn dynastie nadat het Umayyaden-kalifaat en de Amiriden-dynastie aan macht hebben ingeboet en van het toneel zijn verdwenen. Hij beschrijft hoe zijn oudoom Zawi ibn Ziri aan de macht kwam in de omgeving van Elvira, waar hij de joodse stad Granada tot zijn hoofdstad maakte vanwege de gunstige ligging in het gebergte. Hij beschrijft de geschiedenis van Ziri's neef en opvolger Habus, en zijn zoon koning Badis, de grootvader en voorganger van Abdallah, de schrijver van deze memoires. De autobiografie geeft veel details van politieke gebeurtenissen waarbij de christelijke koning Alfonso en de Arabische koningen van Sevilla waren betrokken als verbitterde vijanden. Ook beschrijft de auteur interne verwikkelingen aan het hof van de schrijver zelf binnen zijn Berber-familie of die van joodse viziers. De- | |
[pagina 69]
| |
ze namen een vooraanstaande plaats in aan het hof vanwege hun kennis van het Arabisch, een taal die door Berbers vaak niet begrepen of gesproken werd. Daarnaast waren joden geen gevaar, want zij konden nooit een claim leggen op het hoogste gezag, in tegenstelling tot de Berber-familieleden. Maar Abdallah, de vierde en laatste koning uit de Ziriden-dynastie had een goede opvoeding genoten, wat aan het eind van het boek blijkt uit zijn intellectuele voorkeuren en inzichten. Wat is het doel van zijn zogenaamde auto-biografie? Het hoofddoel van het boek is de waarheid te geven omtrent zijn politieke situatie. Het is een soort rechtvaardiging achteraf van zijn gedrag jegens de Almoraviden-vorst en de andere Andalusische koningen. Amin Tibi - die de Memoires in het Engels vertaalde met een voorwoord - heeft al gewezen op het feit dat Abdallah minder gewicht tracht te geven aan de slechte verstandhouding die bestond tussen de leden van zijn clan onderling, en tussen de Andalusische koningen. Zo zegt Abdallah bijvoorbeeldGa naar eind10.: ‘Niet iedereen is zich bewust van de werkelijke waarheid zoals ik die beschrijf (...) Na het vertrek van Ibn Ammar [een bekend intrigrant en gedurende enige tijd vizier van al-Mu'tamid] was er geen onmin tussen mij en al-Mu'tamid. Zijn gedrag tegenover mij was correct net als het mijne tegenover hem. We sloten een nieuw verdrag (...). Gevaar van buiten bedreigde onze landen vanwege de Christenen. Aan het gevaar was ieder van ons gelijkelijk blootgesteld. Hoewel zwakheid ons ervan weerhield elkaar te helpen, wisselden we gewoonlijk advies en opinies uit en waarschuwden we elkaar tegen gevaren die ons misschien nog niet allemaal geheel duidelijk waren en zo voort.’ De auteur verontschuldigt zich voor zijn weglatingen of tekortkomingen, zeggende: ‘In mijn weergave van de verschillende gebeurtenissen in al-Andalus die algemeen bekend zijn, zal ik trachten te vermijden de verschillende versies te geven (...). Ik zal mij tevreden stellen met de versie die redelijk is en overdreven en twijfelachtige zienswijzen achterwege laten.’ In dit opzicht verschilt de auteur van de latere geschiedschrijvers die altijd alle versies van bepaalde gebeurtenissen in hun werk trachten te vermelden zonder enige indicatie te geven welke versie zij de meest waardevolle achten. Abdallah zegt over de gebeurtenissen waarvan hij zelf getuige was: ‘Wanneer ik een gebeurtenis beschrijf die plaats vond in mijn koninkrijk en die ik meemaakte of waarvan ik getuige was, dan zal ik deze uitvoerig beschrijven en in detail behandelen. Ik zal de feiten achter de schermen weergeven en de onderliggende motieven, hoe subtiel ook.’ De komst van de Almoraviden is het keerpunt in zijn politieke carriere. Abdallah begint dit hoofdstuk van zijn leven als volgt: ‘Alles ging erg goed en ik had alles wat ikDe Qutubiya-moskee te Marrakesj, karakteristiek voor de stijl van de dynastie der Almoraviden
| |
[pagina 70]
| |
nastreefde bereikt totdat de Almoravidenkwestie zich aandiende.’ Koning Abdallah beschrijft zijn gemoedstoestand alsof hij Yusuf ibn Tashufin's komst had verwelkomd. Hij zegt hierover: ‘Ik dacht dat zijn komst in al-Andalus een zegen van God was die die bizonder belangrijk was voor mij, vooral met het oog op onze bloedverwantschap (qarabah) en vanwege de wijd en zijd verbreide roem van hun weldaden, hun geloofsijver en hun rechtvaardigheid. Ik besloot daarom mijn leven en eigendom te wijden aan de zaak van de jihad (heilige oorlog) door mij aan zijn zijde te scharen.’ De amir Yusuf ibn Tashufin behandelt hem met vriendelijkheid. Maar hij moet al zijn rijkdommen aan hem afgeven en zelfs afstand doen van zijn favoriete slavenmeisje. Hij moet ook zweren aan Garur, de functionaris van Yusuf ibn Tashufin, dat hij geen schatten in de grond verborgen achterhoudt. Tijdens al deze gebeurtenissen blijkt de genegenheid die hij voor zijn moeder koestert uit het feit dat hij niet lang gescheiden van haar kan doorbrengen. Zijn moeder beklaagt zich over het verlies van haar rijkdom. Ze zegt: ‘De dood is gemakkelijker te verdragen dan het verlies van rijkdom.’ Na deze episode wordt de auteur naar Marokko verbannen, waar hij in Meknes moet wachten op de amir die zich in het gezelschap van generaal Sir bevindt. De vorst Abdallah die uiteindelijk naar Aghmat wordt verbannen, blijft loyaal ten opzichte van de amir der moslims (Yusuf ibn Tashufin). Hij zegt: ‘Ik heb al wat ik ook maar zou kunnen hopen bereikt, hoewel ik nu geen hoop meer voor de toekomst kan koesteren. (...) Alles heeft een vooropgezet plan dat onvermijdelijk door iemands dood wordt afgesloten. Beroofd worden van status en bezittingen gedurende zijn leven is beter dan dood tijdens een opstand of door verdrinking. (...) Iemand die overkomt wat mij overkomen is, kan dan het verlies van zijn bezittingen zien als van iets wat hij nooit heeft bezeten, een verlies resulterend uit een ramp die hem is overkomen op een vastgesteld tijdstip. Hij kan dan met Gods hulp de voorkeur geven aan de schouwing van de ziel, voordat de Dood en het Doodslot komen. Gods hulp moet worden gezocht.’ In het twaalfde hoofdstuk wil Abdallah over zijn poëzie spreken. Helaas is deze poëzie niet in overlevering tot ons gekomen. Over zijn poëzie zegt hij het volgende: ‘Ik heb de poëzie nooit beroepsmatig beöefend, noch ook koesterde ik de ambitie een echte dichter te zijn. Ik schreef alleen poëzie als liefhebberij en omdat ik sommige dingen wat uitgebreid wilde beschrijven. Soms deed ik verscheidene dagen over een of twee verzen waarop ik mij dan concentreerde om mijn gedachten te scherpen. Uiteindelijk na veel moeite kwam mijn talent toch tot iets. Het was alsof mijn inspanningen iets buiten zijn natuurlijke context hadden geproduceerd. Mijn secretarissen waren gewoon deze verzen van mij te reciteren op feesten en partijen. Op deze manier gebruikte ik mijn vrije tijd zoals koningen graag hun vrije tijd besteden.’ Aan het eind van zijn boek wijdt Abdallah enkele passages aan problemen van algemeen belang, zoals de invloed van de sterren op zijn leven (zijn horoscoop) en het drinken van wijn (een geliefd tijdverdrijf van veel Andalusische koningen). Over het algemeen heeft zijn horoscoop de meeste dingen voorzien die hij tot dan toe in het leven heeft ervaren, zoals het ongeluk dat hem zou overkomen, het feit dat hij pas op latere leeftijd nakomelingen zou krijgen. Ook was voorspeld dat hij alles wat verboden was door Gods wet, zou nalaten. Onthullend voor de preoccupaties die hij had met zijn gezondheid in die tijd, is de passage waarin Abdallah de nadelen van te veel eten en wijn drinken opsomt. Hij citeert vele spreekwoorden en gezegdes van filosofen en denkers over goede gezondheid en andere zaken die belangrijk zijn in het le- | |
[pagina 71]
| |
ven. Deze gezegden lijken een beetje op wat men in een wasiyya (testamentair advies op het doodsbed) te berde brengt, ook al is de koning dan slechts veertig jaar oud. De gezegdes worden vaak in de mond van Griekse en Arabische denkers gelegd. Dit is ook een veel gebruikte methode in westerse biografische literatuur van de Renaissance. Zo eindigt Macchiavelli in zijn Vita di Castruccio Castracane met dit soort gezegden uit de mond van zijn hoofdfiguur, die over het algemeen aan de klassieken ontleend zijn, met name aan de late schrijver Diogenes Laërtius (derde eeuw na Chr.). De zelfverdediging van Abdallah ibn Ziri laat zien dat een autobiografisch werk als dit niet geïsoleerd is van zijn civiele en politieke contekst. Bakhtin is dan ook van mening dat het publieke plein (de agora) de plaats was waar het autobiografische bewustzijn voor het eerst ontwaakte en zich uitkristalliseerde. Het leven van een burger vond in het openbaar plaats.
Bakhtins schema is erop gericht een ontwikkeling aan te tonen in de biografie en de autobiografie van het publieke domein naar de private sfeer: hij wil aantonen dat in klassieke tijden de nieuwe vormen van autobiografische expressie niet ontwikkeld waren, en dat er geen individueel en vereenzaamd bewustzijn aan ten grondslag lag. Daarvoor waren modificaties in het genre nodig in de vorm van ironische, satirische en carnavaleske representatie. Men kan stellen dat in de Arabische literatuur - een post-klassieke en zelfs post-hel-leense literatuur - een ontwikkeling naar het individuele en vereenzaamde (privé-) bewustzijn al plaats heeft gevonden, met name in de persoonlijk getinte ontboezemingen van beide middeleeuwse vorsten. Misschien zijn de publieke vormen en de solitaire vormen samen tegelijkertijd aanwezig in de klassieke Arabische literatuur. Aan de andere kant bestaat zelfs in de moderne Arabische literatuur de publieke vorm van de autobiografie nog steeds. Salamah Musa's boek Ha'ula'i allamu-ni [Deze waren mijn leermeesters] en zijn tarbiyati [Mijn Educatie] behandelen eigenlijk de zoektocht op het pad van de geleerdheid, de geschiedenis van iemands educatie en ontwikkeling, die we volgens Bakhtin vinden in het Platoonse type van de autobiografie, die tevens kan worden gezien als een vorm van rekenschap geven in de openbaarheidGa naar eind11.. |
|