Streuvels. Bovendien weet de auteur zijn onderwerp op treffende wijze te situeren in de literair- en cultuurhistorische en sociologische context van zijn tijd. Ten slotte wordt de lezer van deze ongemeen rijke en boeiende biografie ertoe geprikkeld om het oeuvre van Streuvels zelf met hernieuwde belangstelling weer ter hand te nemen. Tot zover het oordeel van de jury van de Henriëtte de Beaufort-prijs waarbij ik mij volledig kan aansluiten.
Zelf beschouwt de auteur zijn biografie niet als volledig. Hij werkt thans aan een apart boek over Streuvels en Duitsland. Er waren immers niet alleen Streuvels' talrijke Duitse uitgevers en vertalers, maar ook de nationaal-socialisten, die voortdurend pogingen deden om hem voor hun kar te spannen. Streuvels hield hen echter op afstand.
Frank Lateur - Stijn Streuvels is een pseudoniem - groeide op in een beklemmende omgeving van gebed en plicht. Iedere afwijking hiervan werd beschouwd als een soort rebellie en op gepaste wijze afgestraft. In een dergelijk milieu was het lezen van boeken al ‘verdacht’. Streuvels, die opgeleid werd tot bakker, was een neef van Guido Gezelle (moeder Lateur was Gezelles zuster). Toen Streuvels als bakker in het kleine provinciestadje Avelgem, bij Kortrijk, woonde en zijn schrijverschap begon te ontluiken, gaf Gezelle zijn zuster de raad om zijn post te controleren.
Nog als twintiger had Streuvels voortdurend af te rekenen met de bekrompen houding van zijn familie. Zo kreeg hij van zijn moeder als 25-jarige geen toestemming om naar Brussel te gaan. Bezoekers werden vol argwaan in de bakkerij ontvangen.
Toch wist Streuvels zich als autodidact in betrekkelijk korte tijd de Europese literatuur eigen te maken en zelf creatief proza te creëren. Zijn debuut in De Jonge Vlaming in april 1895 werd al vlug gevolgd door een brief van Karel van de Woestijne waarin hij verzocht werd om mee te werken aan Van Nu en Straks, hèt literaire tijdschrift op dat moment. Daarmee was Streuvels gelanceerd en zijn literaire broodje gebakken. Toen in 1899 Lenteleven verscheen, transformeerde bakker Lateur zich definitief tot de schrijver Streuvels. Deze ontwikkeling tot schrijver wordt in het boek heel uitvoerig en goed uit de doeken gedaan. Veen werd zijn belangrijkste uitgever en zorgde ervoor dat Streuvels in nauwelijks vijf jaar tijd opklom van een vrij onbekend schrijver tot een gerespecteerd auteur.
Speliers ziet de jaren tot 1908 als dè intense creatieve periode van Streuvels. In 1908 betrok Streuvels zijn Lijsternest en zei hij het bakkersberoep - en daarmee de huiselijke bekrompenheid - vaarwel. Vanaf toen leefde hij van zijn pen; de periode van zijn ‘schrijfplicht’. was aangebroken. Toch ontstonden in die jaren nog meesterwerken als De vlaschaard en Het leven en de dood in de ast.
Na de Eerste Wereldoorlog had de auteur herhaaldelijk af te rekenen met lange perioden van neerslachtigheid en gebrek aan inspiratie, waardoor echte literaire scheppingen zeldzamer werden. Veelal leverde hij dan vertaalwerk, onder anderen van Tolstoi, Bjornson, De Coster en Melloy. Hij moest er immers voor zorgen dat er voor hem en zijn gezin brood op de plank kwam. Niet dat dat een echt probleem was. Zelden is in Vlaanderen een auteur op dusdanige wijze door de overheid gelauwerd als Streuvels. Tot viermaal toe kreeg hij de vijfjaarlijkse prijs voor letterkunde.
Vallen er helemaal geen negatieve punten aan te stippen bij het ‘levensboek’ dat Speliers schreef? Ja, die zijn er. In deze narratieve biografie is weliswaar een uitvoerige bibliografie opgenomen, maar voetnoten ontbreken. De lezer weet dus nooit op welke bronnen de biograaf zich baseerde.
Verder permitteert Speliers zich meer dan eens een nogal vrij taalgebruik. Hoe weet hij bijvoorbeeld dat zijn onderwerp grinnikte bij het zien van een foto of zuchtte bij het schrijven van een bepaalde zin? Natuurlijk,