Vruchtbare samenwerking
De biografie staat met nog minstens één been in het midden van de vorige eeuw (alsof Strachey niet al 70 jaar geleden met zijn (modernistisch) procédé van de ironie, een nieuwe wending aan de levensbeschrijving gegeven heeft); in haar glorieuze hoogtijdagen toen ‘[...] het biografisme [...] de eerste en lange tijd de enige wetenschappelijke benadering van het literaire werk’ vormde (van Buuren, 1988, 51). Hieraan ontleent ze niet alleen haar wetenschappelijke vraag naar ras, milieu, moment, maar ook ten aanzien van de fictionele aspecten haar, aan de realistische romans ontleende, verteltechnieken.
Dit laatste punt, een inzicht afkomstig van Jan Fontijn, is mijns inziens inmiddels een algemeen geacepteerd gegeven. Het eerste punt wekt wellicht meer verbazing: een dergelijke positivistische vraag naar ras, milieu, moment, of naar de Duitse variant hierop, das Ererbtes, Erlerntes, Erlebtes, heeft de moderne (lees: huidige) biografie toch allang verlaten?
Ik denk het niet. Een willekeurig voorbeeld zoals ik dat tegenkwam in de introductie van de biografie van Frederick R. Karl over William Faulkner: ‘[...] no one, born in 1897, could have been more the product of his time and place, Faulkner's every fiber was shaped by his birth in the Deep South, a Mississipi birth [...]’ (Karl, 1989, 4).
De, ook aan deze moderne biografie ten grondslag liggende methode, is nog even positivistisch als zij midden negentiende