Biografie Bulletin. Jaargang 5
(1995)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
De biograaf in analyse
| |
[pagina 266]
| |
der en ik zou wat dat betreft een ander standpunt dan Van der Vegt willen innemen. De vereenzelviging van de biograaf met de gebiografeerde is niet alleen onontkoombaar, maar ook een voorwaarde voor het schrijven van een biografie. Ook ‘denkers over de biografie’ als de literatuurwetenschapper Dresden, de historicus Romein en de psycholoog Chorus zijn deze mening toegedaan.Ga naar eind2. Volgens Chorus, die zich als hoogleraar in de Psychologie te Leiden intensief met het verschijnsel biografie heeft beziggehouden, is een persoonlijke relatie tussen biograaf en gebiografeerde een voorwaarde voor het slagen van de biografie. Hij is daar heel duidelijk over: ‘Een biografie, wier held ons onverschillig laat, is mislukt. Zij moet ons grijpen door onze emoties aan te spreken. En dat kan alleen indien de biograaf zelf in de eerste plaats gegrepen is. Waardoor? Doordat de held hem iets “doet”. En dat “iets” kan allerlei vormen aannemen.’Ga naar eind3. Als we even bij de vorsers van de menselijke ziel blijven, dan valt op dat Chorus een subjectiever standpunt inneemt dan Sigmund Freud. In zijn omstreden maar zeer mooie studie Een kinderherinnering van Leonardo da Vinci (1910)Ga naar eind4. roert Freud het relatieprobleem van de biograaf met zijn held even aan. Na uitvoerig de wortels van Da
Vinci's homoseksualiteit te hebben blootgelegd, wijst hij aan het eind van deze monografie op het gevaar van een affectieve verhouding tussen biograaf en de gebiografeerde. Volgens de Weense psychiater zijn biografen vaak zeer gefixeerd op hun held, omdat zij iemand kiezen met wie ze een emotionele band hebben. Het gevaar is dan groot dat de biograaf er een ideaalfiguur van maakt, een soort voorbeeldvader van wie elk kreukje is glad gestreken. Van dit soort idealiserende biografieën moet Freud niets hebben. Alle mislukkingen en neuroses uit iemands leven worden in dit soort levensbeschrijvingen weggemoffeld en er ontstaat een beeld van een mens zonder reliëf over wie het eigenlijk niet de moeite waard is een
Hans Andreus, 1969 (foto: Studio Harry Pot)
biografie te schrijven. Freud wilde met zijn monografie laten zien dat de ‘technieken’ van de psychoanalyse ook bij uitstek geschikt | |
[pagina 267]
| |
zijn voor de biograaf. De ervaringen die hij als analyticus had opgedaan met patiënten op de divan waren naar zijn idee zeer bruikbaar bij zijn pogingen om de kunst en het leven van Da Vinci beter te begrijpen. Ook zijn opmerkingen over de relatie tussen biograaf en gebiografeerde baseerde hij op die ervaringen. Al vroeg ontdekte hij dat patiënten gevoelens uit het verleden onbewust projecteren op de analyticus, die daar op zijn beurt dankbaar gebruik van kon maken bij zijn speurtocht naar de oorzaak van een neurose. Hij noemde dit verschijnsel overdracht (‘Übertragung’). Het omgekeerde kan natuurlijk ook gebeuren. De analyticus kan, verstrikt in zijn eigen problematiek, onbewust emotioneel reageren op de analysand. Freud moest niets hebben van deze tegenoverdracht (‘Gegenübertragung’) en probeerde het te bannen uit zijn psychoanalytische praktijk. Het was in strijd met zijn ideaal van objectiviteit, dat hij als kind van zijn tijd hoog in het vaandel droeg.
Binnen de psychoanalytische praktijk wordt vandaag de dag geheel anders met die tegenoverdracht omgegaan. Recentelijk zijn op dit punt door psychoanalytici interessante opmerkingen gemaakt die ook voor een biograaf die worstelt met zijn emotionele vereenzelviging met zijn held van belang kunnen zijn. Die belangstelling van de biograaf voor de psychoanalyse kan sowieso erg vruchtbaar zijn, dat is een duidelijke zaak. De biograaf zit in feite in hetzelfde schuitje als de analyticus, omdat ook hij een persoon met zijn hele hebben en houden observeert. De analyticus is natuurlijk beter af, want hij ziet de ‘geobserveerde’ regelmatig in levende lijve voor zich zitten of liggen. Hij kan bij voorbeeld bij een droomanalyse de associaties van de patiënt volgen en de duidingen aan hem voorleggen. Voor een biograaf is die interactie onmogelijk en dat gemis beperkt hem natuurlijk in zijn psychoanalytische mogelijkheden. Het is dan ook zeer gevaarlijk om bij voorbeeld de droomnotities van de gebiografeerde te analyseren, want alleen de dromer zelf bezit de sleutel tot het oplossen van de droomsymboliek en die is in de meeste gevallen morsdood. Zijn observatiemateriaal is dus veel minder uitgebreid. Er zijn alleen maar getuigenissen (van anderen!), brieven, dagboeknotities en soms beschikt de biograaf over beeldmateriaal. Hoewel de biograaf dus minder te observeren heeft, spelen tijdens het observatieproces natuurlijk wel dezelfde processen een rol als tijdens een analyse. Hij probeert ook de daden en de daarbij horende motieven van zijn onderwerp te begrijpen. Ook het schrijven van een biografie is om die reden een emotionele interactie. Evenals de psychoanalyticus moet de biograaf zich eerst inleven in de ander, moet hij zich empathisch opstellen, anders lukt het hem nooit de daden en motieven van zijn held te begrijpen. Binnen de psychoanalyse wordt deze opstelling ‘introspectief-empatisch’Ga naar eind5. genoemd. Dat intense inleven in die ander is er de oorzaak van dat, vaak onbewust, het wel of niet begrijpen van de gebiografeerde gekleurd wordt door eigen (jeugd-) ervaringen of opvattingen over God en de wereld. Observeren is om die reden dus altijd iemand waarderen, een houding bepalen ten opzichte van de ander. Deze inbreng van eigen ervaringen en persoonlijk waarden en normen is er ook de oorzaak van dat over één persoon verschillende biografieën verschijnen. Elke biograaf zal zich met zijn eigen ballast, zijn eigen verleden, inleven in de gebiografeerde en hem vanuit dat eigen verleden waarderen en uiteindelijk beschrijven. Ook de psychonalytici erkennen dat een ieder een patiënt vanuit hetzelfde referentiekader, dè psychoanalyse, bekijkt, maar dat de psychoanalytische theorie die een ieder gebruikt een persoonlijk gekleurde is. Tijdens indicatievergaderingen van psychiaters schijnt het om die reden vaak een gekissebis | |
[pagina 268]
| |
van jewelste te zijn; gekleurd door eigen levenservaringen legt elke psychoanalyticus andere accenten in het levensverhaal van de patiënt. Voor de biograaf is dat dus precies hetzelfde. Het is bij voorbeeld onmogelijk om van Hans Werkman te verlangen dat hij dezelfde biografie over De Mérode schrijft als een doorgewinterde homoseksueel. Door zijn ervaringen, je zou ook kunnen zeggen zijn gebrek aan (homoseksuele) ervaringen, en opvattingen is het door hem geschetste beeld anders, en misschien wat betreft de seksualiteit incompleter, dan dat van een gevoelsgenoot van De Mérode. Ook Werkman had last van tegenoverdracht en projecteerde zijn eigen opvattingen over seksualiteit op het leven van De Mérode. Ik herinner mij bij voorbeeld dat ik de beschrijvingen van Werkman over de relaties tussen de dichter en ‘zijn jongens’ bloedeloos vond. Een ieder die de homoseksuele liefde wel kent zou met meer inlevensvermogen, met meer begrip voor de hunkering naar ‘zijn jongens’ deze homoseksuele dichter hebben geportretteerd. Die tegenoverdracht is geen enkel probleem, zij voorkomt een afstandelijk geschreven biografie, maar je moet je er natuurlijk wel van bewust zijn. ‘Tegenoverdrachtgevoelens worden tegenwoordig beschouwd als een rijke bron van informatie, die vaak van doorslaggevende betekenis is voor het inzicht in wat er in de analytische situatie gebeurt. Er is algemene erkenning van het feit dat een analyticus met een “emotionele lasso” in de innerlijke wereld van zijn patiënt gesleurd wordt en dat hij daarmee iets moet doen wil hij therapeutische effect hebben en zijn eigen psychische evenwicht kunnen bewaren. Het zich dus bewust worden van de tegenoverdracht is een voor het analytisch werk onmisbare voorwaarde’, schrijft de psychoanalyticus TreurnietGa naar eind6., waarbij ik zou willen opmerken dat voor analytisch werk net zo goed biografisch werk geschreven kan worden. Die bewustwordingsfase kan een bron van informatie zijn, omdat zij de biograaf zelf duidelijk maakt hoe hij tegenover zijn held en zijn soms onbegrijpelijke daden staat. Het inzien van de vaak onbewuste afkeuring of bewondering kan veel duidelijk maken over bepaalde blokkades en de weg openen naar een eerlijke persoonlijke biografie. De Engelse biograaf Richard HolmesGa naar eind7. signaleert twee stadia in het hele proces van identificatie van de biograaf met zijn held. Eerst is er volgens hem een soort emotionele identificatie. Allerlei persoonlijke gevoelens van de biograaf worden uitgeleefd op zijn onderwerp. De biograaf kan de gebiografeerde eindeloos vereren of juist verafschuwen. Deze naïeve fase dient overwonnen te worden en plaats te maken voor een meer objectieve benadering van het onderwerp, zonder echter de identificatie geheel te laten verdwijnen. Nu bij dat overwinnen van de eerste fase zullen veel biografen moeite ondervinden. In het ergste geval zullen ze een dergelijke fase helemaal niet herkennen. Laat ik wat concreter worden. Als biograaf Paul Rodenko
| |
[pagina 269]
| |
van Paul Rodenko maakte ik een aantal malen gebruik van psychoanalytische inzichten om mijn op sommige punten iets te persoonlijke verhouding met de gebiografeerde te doorbreken. In de perioden dat ik intensief met het leven van Rodenko bezig ben, droom ik vaak over hem. Soms zijn het gemakkelijk te duiden dagrestdromen, maar soms is mij de betekenis van zo'n droom niet direct duidelijk. Toen ik net met de biografie bezig was, had ik regelmatig een droom waarin Rodenko verscheen met de mededeling: ‘Als je me werkelijk wilt eren, moet je dichter worden en goede poëzie schrijven’. In eerste instantie vond ik de droom gewoon mooi, maar later kreeg ik er toch een beetje een onbehagelijk gevoel van. Pas na een degelijke analyse van mijn dromen, waarbij ik mij vooral liet leiden door de zo belangrijke eerste invallen van mijzelf, werd mij beetje bij beetje de betekenis van ‘Rodenko's boodschap’ duidelijk. Met Rodenko's weduwe had ik vaak gesproken over de wens van haar man dat er geen biografie over hem zou verschijnen. Hij was wars van elke vorm van biografisme en wilde alleen met zijn werk de literatuurgeschiedenis ingaan. Nadat ik aan zijn wens had voldaan door de Verzamelde essays en kritieken te bezorgen, wilde ik toch aan een biografie beginnen. Ik vond het zonde om zo'n literair-historisch interessant leven niet aan de buitenwereld bekend te maken. Zijn weduwe was inmiddels overleden en het bleek dat zijn dochter en zuster volledig wilden meewerken aan de totstandkoming van het boek. Ondanks die toezeggingen van de familie voelde ik mij onbewust toch een beetje ‘ranzig’. Ik vond het toch iets onfatsoenlijks hebben om zo maar in een ander zijn privéleven te grasduinen, vooral omdat die ander daar nooit toestemming voor zou geven. Dat gevoel werd gevoed door een brief die ik van een bekende Nederlandse auteur ontving, waarin hij allerlei seksuele escapades van Rodenko in het naoorlogse Parijs uit de doeken deed. Bij nader inzien leerde de droom mij dus dat ik niet onbevangen tegenover het leven van Rodenko stond en hem te veel wilde sparen. Zijn wens om niet gebiografeerd te worden was voor mij onbewust toch nog heilig. Daarnaast schreven mijn eigen waarden en normen mij voor dat het openlijk schrijven over iemands privéleven iets is wat bij de roddelpers thuishoort. Door over deze blokkade wat meer na te denken en te praten met andere biografen, verliet ik dit standpunt. De weg stond open voor het werkelijk schrijven van een biografie. Mijn eigen droomanalyse had mij behoed voor het schrijven van een hagiografie. In de periode dat ik veel met mensen sprak over Rodenko's tekenen van de loyaliteitsverklaring in 1943, overkwam mij weer iets vreemds. Dat tekenen van die verklaring zat mij niet lekker en kon ik eigenlijk niet plaatsen in het leven van Rodenko. Een aantal mensen had mij gewezen op wat verzetswerk van Rodenko, zonder precies aan te kunnen geven wat dat werk nu daadwerkelijk had ingehouden. Ik ging naarstig op zoek naar bewijzen, omdat ik dacht Rodenko hiermee te kunnen vrijpleiten van laakbaar gedrag tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik heb wel iets gevonden wat je onder verzetswerk kan plaatsen, maar het streepte naar wat mijn idee een misstap was niet helemaal weg. In de dromen uit die tijd, het waren de meidagen van 1995, gebeurde iets merkwaardigs. Rodenko verscheen weer regelmatig in mijn dromen, maar zijn gezicht veranderde steeds in dat van mijn vader, die overleed toen ik acht jaar oud was. Toen ik goed over deze metamorfose in mijn dromen ging nadenken, kwam ik erachter dat ik eigenlijk zeer onzeker was over het oorlogsverleden van mijn vader. Ik wist helemaal niet wat hij in de periode 1940-1945 had uitgespookt. Juist in die meidagen van 1995 sprak ik met een aantal mensen over die twijfel. Het werd mij al snel duidelijk dat ik deze hele problematiek projecteerde op Rodenko en dat ik misschien wel erg veel zout legde op | |
[pagina 270]
| |
de slak van het tekenen van die verklaring. Ik was niet alleen op zoek naar een ideale Rodenko, maar ook naar een ideale vader die zich in de oorlog braaf had gedragen. Dit inzicht maakte de weg vrij voor een wat objectievere benadering van deze periode uit Rodenko's leven. Inleving in je held zorgt ervoor dat de biografie meer diepte kan krijgen. Blinde inleving zorgt ervoor dat je als biograaf geblokkeerd wordt in het schrijven van je boek. Het is voor de biograaf een uitdaging om wat dat betreft de juiste balans te vinden. Voor het vinden van deze balans is het een voorwaarde dat de biograaf zowel over voldoende analytisch vermogen als over een juist inlevingsvermogen beschikt. |
|