Biografie Bulletin. Jaargang 5
(1995)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| ||||||||||
Antibiografieën van R.A. Cornets de Groot
| ||||||||||
Vergankelijkheid als uitgangspuntKunnen we ons dus met enig succes tegen | ||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||
Rudy Cornets de Groot, 1986
| ||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||
de vergankelijkheid te weer stellen, het is natuurlijk ook mogelijk haar te vriend te houden. Mijn vader, de essayist Rudy Cornets de Groot, legde zich vooral toe op het laatste. Hoewel in kleine kring bekend en gewaardeerd om zijn essays over een uiteenlopend gezelschap Nederlandstalige auteurs - van Cornelis Crul tot Lucebert, en van Rhijnvis Feith tot Johnny de Selflcicker - heeft hij toch nooit helemaal, eventueel helemaal niet, tot de voorste rijen der spraakmakende elite door kunnen dringen. Maar zijn essays laten zich dan ook kenmerken door een stevig wantrouwen ten aanzien van vooropgezette methodes, systemen, dogma's etc., en dat was in een tijd die gedomineerd werd door literatuurwetenschappers en close readers helaas geen aanbeveling. Hoe stond hij tegenover het fenomeen biografie? ‘Opruimen is de pest voor het terugvinden van dingen’, schreef hij eens, kenmerkend genoeg, en het antwoord op deze vraag lijkt daarom op voorhand wel negatief uit te zullen vallen. Ook het volgende citaat, waarin hij min of meer zijn ‘credo’ neerlegde, biedt wat dit betreft weinig hoop: ‘Mijn “kritiek” - ik zeg maar gewoon “kritiek” - toont een systematische ordeloosheid in denken, leven, lezen en voelen, met als doel te laten zien hoe de gevestigde orde meer en meer geïnfiltreerd wordt door het irrationele, en hoe dat laatste uiteindelijk die maatschappelijke orde verandert, omwoelt en vernietigt. Niets blijft. Het woord is zelfdestructie in slow motion. Het essay, en zeker het mijne, is een zichzelf vernietigend apparaat. Maar het is de vergankelijkheid zelf die liefde voor het vergankelijke mogelijk maakt. [...] Wie zich van zijn eigen wereld bewust is, en van zijn antihistorische data die hem van de eisen van de geschiedenis bevrijden, ziet vanzelf in dat het realiteitsprincipe de begeerte vermoordt, de kans op een beetje geluk. De objektieven lopen achter, altijd.’Ga naar eind1 | ||||||||||
Een ander woord voor VestdijkBinnen het gezelschap auteurs aan wie mijn vader zijn essays wijdde, heeft Simon Vestdijk altijd een prominente plaats ingenomen. En hoewel mijn vader zijn grootste bekendheid mogelijk te danken heeft aan zijn ontdekking van het belang van de astrologie voor Vestdijks werk, is het toch niet alleen deze astrologie geweest die hem door de jaren heen telkens weer tot Vestdijk heeft doen terugkeren. Integendeel: ‘Verbazing over zijn [Vestdijks] belangstelling voor het paranormale (in het met Marsman geschreven Heden ik, morgen gij), waar hij zojuist in Else Böhler, Duits dienstmeisje zijn bedrevenheid in het realisme bewezen had, verenigt zich met bewondering voor zijn veelomvattende en diepgaande kennis (van psychologie, godsdienstpsychologie, filosofie, muziek) en zijn inzicht in historische, kunst- en literatuurhistorische vraagstukken.’Ga naar eind2 Deze, weliswaar nogal algemene opsomming van Vestdijks kwaliteiten, verklaart toch voldoende de behoefte die niet alleen mijn vader, maar ook andere Vestdijkvorsers hebben gevoeld, om in dat onafzienbare oeuvre de vinger te leggen op ‘het verbindende, de literaire kern, datgene wat noodzakelijkerwijs in alle uitingsvormen terugkeert.’Ga naar eind3 Op een of andere manier moest het mogelijk zijn om in deze onwaarschijnlijke veelheid, zo wonderlijk bijeengehouden door dat ene woordje ‘Vestdijk’, een algemeen en structureel principe aan te wijzen. Maar hoe nu tot een dergelijke alomvattende visie te komen? Een voor de hand liggende manier zou allicht zijn geweest wanneer hij zich op enig moment aan het schrijven van Vestdijks biografie had gezet, maar suggesties in deze richting heeft hij toch telkens beleefd van de hand gewezen. ‘Naar aanleiding van een bijeenkomst van de Vestdijkkring in de afgelopen winter (die van '76/'77) noemde Martin Ros in zijn rubriek in De Tijd naast voor de hand liggende namen als die van Martin Hartkamp en Nol | ||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||
Gregoor ook die van mij als mogelijke biograaf van Vestdijk. Natuurlijk doet het je plezier als men je in de buurt plaatst van zulke kenners van Vestdijks werk, maar de bescheidenheid gebiedt mij zonder terughouding melding te maken van het feit, dat hoe ik me ook verdiepte in Vestdijks werk en met hoeveel genoegen, ik toch altijd afgebleven ben van zijn autobiografisch werk. Ik noem wel es een van die acht (of negen) romans [de Anton Wachter-cyclus] en zelfs citeer ik vaak genoeg uit zijn brieven aan Theun de Vries, maar niet om de biografie.’Ga naar eind4 Het schrijven van een biografie, zozeer gebonden aan de feitelijke, maar daarmee ook al te toevallige gebeurtenissen in een leven, kwam eenvoudig onvoldoende tegemoet aan zijn behoefte de ‘hele’ Vestdijk in het oog te vatten: ‘Mij gaat het om het beeld van de schrijver in zijn werk [...]. Aangezien een mensenleven altijd beneden de maat blijft van de doelstellingen in dat leven, mag onze verbeelding zo stout zijn als de biografie het toelaat. Het gaat ons niet om de becijfering van de waarde van dit “ik”, maar om die van 't meer ik dan ik.’Ga naar eind5 Geen biografie dus. Maar waar een biografie aan dit ‘meer ik dan ik’ geen recht kon doen, daar kon het aanleggen van een ‘kalender’ bij het werk dit mogelijk wél. Het ging er dan om Vestdijks opeenvolgende romanpersonages op te vatten als evenzovele, door Vestdijk zelf in zijn leven niet benutte mogelijkheden, zogenaamd ‘gemiste kansen’, waar Vestdijk hen dan, ter compensatie of bij wijze van experiment, alsnog voor op had laten draaien. Van belang hierbij was niet in de laatste plaats Vestdijks eigen essay Historische contingentie, waarin hij, Vestdijk dus, op de mogelijkheden had gewezen van een zogenaamde ‘leer van gemiste kansen’ als alternatief voor de traditionele beschrijvende geschiedkunde. Een op het oog wat flauwe vraag als ‘Wat zou er gebeurd zijn, indien Napoleon in de wieg was gesmoord?’, voerde Vestdijk in dit essay naar een hoogst originele visie op het lot van het individu: ‘Een menselijk leven, dat zich op de duur niet met tien, twintig andere levens vermenigvuldigt, - levens die geen vorm hebben aangenomen, maar daarom nog geen doodgeboren levens, - verdient de naam van “leven” ternauwernood; het is een leven zonder diepte, zonder ruimtelijkheid, zonder licht en schaduw. Hoe ouder de mens wordt, des te meer wordt zijn verleden van werkelijke gebeurlijkheden geschaduwd door een verleden van gemiste of althans niet benutte kansen. Iedere minuut kunnen wij een andere richting uit dan wij in feite inslaan; en deze andere richting wordt door het geheugen niet als iets negatiefs afgedaan, maar haakt er zich in vast, keert terug in onze dromen, kwelt ons geweten of tergt ons verlangen naar geluk. Op ieder keerpunt van ons leven hadden wij een handeling kunnen nalaten, of aan een andere handeling de voorkeur kunnen geven; en vergeefs vragen wij ons af welke invloed de realisering der verworpen mogelijkheid op onze biografie zou hebben gehad.’Ga naar eind6 De ‘kalender’ nu was een poging om deze alternatieve optie concreet op schrijvers toe te passen. Logischerwijze kwam niet iedere schrijver voor de methode in aanmerking, aangezien nu eenmaal niet elke schrijver de ‘gemiste kansen’ in zijn leven als materiaal voor zijn proza of poëzie benut. Deze beperking deed mijn vader een konklusie aan de hand, die feitelijk in het verlengde van Vestdijks essay lag: ‘Ik denk dat het maken van een “kalender” het beste kan bij zulke schrijvers, die [een] breuk in hun jeugd - Beatrice, Ina Damman, een vader, een moeder - later moeten helen, “op afbetaling”, om Vestdijk te citeren.’Ga naar eind7 Anderzijds was deze voorwaarde de reden dat hij het aanleggen van zulke kalenders toch als een werk van een voorlopig en min of meer additioneel karakter beschouwde, als iets dat men ‘in afwachting van de bio- | ||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||
grafie’Ga naar eind8 kon doen, en niet als een zuivere en oorspronkelijke, tot het eigenlijke domein van de essayistiek behorende methode. Hoe dit zij, het maken van een dergelijke kalender heeft hij na Vestdijk nog maar op éen andere schrijver uitgeprobeerd, en wel op de schrijver van wie de term ‘meer ik dan ik’ afkomstig was: Harry Mulisch. ‘Mulisch vertikte het zijn leven in de waagschaal te zetten. Met zijn problemen knapte hij archibald strohalm op. [...] Zijn roman [...] is ontstaan uit “therapeutische noodzaak”, zoals hij schrijft. Hij experimenteert hierin met mogelijkheden die in zijn leven liever niet gerealiseerd moesten worden. Strohalm is een plaatsvervangende Mulisch, een Mulisch van de gemiste kans. Zijn nieuwsgierigheid naar uitkomsten in de werkelijkheid op zulke vragen als: “Wat zou er gebeurd zijn, indien...” [...] is de kern van zijn schrijven, van zijn therapie. [...] Ook Vestdijk voert wel es een plaatsvervanger voor zichzelf in een roman in: Nol uit De koperen tuin - maar die is geen tegen-Vestdijk, geen tegen-Anton Wachter, hij is een alter ego: anders dan bij Mulisch. Hun gemiste kansen ontlopen elkaar niet zoveel. Mulisch daarentegen laat de kunst van het falen graag over aan de helden uit zijn anti-biografieën. Hij is een dankbaarder onderwerp voor een ontleding met de historische contingentie als instrument dan Vestdijk.’Ga naar eind9 Inderdaad lijkt Mulisch zelf voor deze zienswijze op voorhand voldoende reden te hebben gegeven, waar hij in archiblad strohalm de schilder Boris Bronislaw de volgende woorden in de mond legt: ‘Een kunstenaar [...] drukt zich niet uit in het leven, maar in zijn werk. In zijn werk is hij in staat tot een oneindig aantal levens,Vestdijk achter de piano
| ||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||
maar in zijn leven tot geen enkel. Hij staat er alleen maar zo'n beetje van opzij naar te koekeloeren, al maakt hij ik weet niet wat mee. Een normaal mens, je weet wel, een normaal mens leeft tijdens zijn leven en is dood na zijn dood. Een kunstenaar is dood tijdens zijn leven.’Ga naar eind10 Terug naar Vestdijk. Ten aanzien van zijn oorspronkelijke doel - het komen tot een alomvattende visie op Vestdijks werk - bereikte mijn vader in zijn in 1972 verschenen monografie Vestdijk op de weegschaalGa naar eind11 tenslotte nagenoeg volledig resultaat. In dit uiterst sympathieke boekje, dat mede voor het onderwijs was bestemd, slaagde hij er niet alleen in om in krap honderd pagina's een chronologisch overzicht te bieden van Vestdijk als novellist, dichter, criticus, essayist en romancier, maar ook om daarin het veranderlijke, ‘weegschaal’ - karakter van Vestdijks schijverschap als het samenbindende element aan te wijzen. ‘Men herkent het levenspatroon van de zwerver uit Het veer. Bevindt die zich in Gods vrije natuur, dan verlangt hij naar de spanningen van de ontwrichte samenleving die hij zojuist ontvluchtte. Men herinnert zich Vestdijks gedrag tijdens de oorlog: zijn sociale roman Ierse nachten had een tegenwicht nodig: het probleemloze, nederige en eenvoudige.Ga naar eind12 Men herinnert zich Vestdijk voor de oorlog: de individualist die meer en meer open kwam te staan voor het sociale: steeds wanneer de schaal naar een kant doorslaat, springt Vestdijk op de andere over. Of een van zijn mensen doet dat. Het centrale idee in Vestdijks probleemgevoeligheid berust op het mechaniek van de weegschaal.’Ga naar eind13 | ||||||||||
Trefwoord biografieMaar hoe geslaagd in zichzelf de kalender als experiment ook mag zijn geweest, de vraag waarom het niet tot een volledige biografie kon komen, is hiermee nog niet helemaal beantwoord. Immers, wanneer de konklusie juist is, dat niet alleen de problematiek in Vestdijks werk terug te voeren is op het weegschaal-motief, maar dat ook Vestdijks leven zelf deze slingerbeweging vertoont, vormde dat dan niet juist een uitdaging te meer om alsnog die biografie te schrijven? Wanneer we de biografie niet louter opvatten als een droge opsomming van willekeurige feiten, maar als een geschiedenis waarin die feiten de kern van de beschreven figuur als het ware omsingelen, dan lijkt de kalender inderdaad niet veel meer dan een relatief bescheiden exercitie te zijn geweest, ‘in afwachting van de biografie’, - met welke konklusie veel van de eigen waarde en charme van de methode teloor zou gaan. Eén antwoord ligt gelukkig voor de hand: mijn vader was geen biograaf van huis uit. Als essayist zal hij er weinig in hebben gezien om zich voor jaren op een enkel onderwerp vast te leggen. Nog in 1971, op het toppunt van zijn essayistische bedrijvigheid, liet hij weten: ‘Ik heb nu eenmaal niet eerst een idee om vervolgens de plicht op me te nemen die uit te schrijven. In tegenstelling met Albert Verwey komt bij mij het idee pas met het schrift. Ik schrijf. De ideeën vormen zich niet eerder. De ontsnapping uit het ik veronderstelt niet eerst een subject en vervolgens een op een doel gerichte beweging, die men verantwoorden kan. Ik ga gewoon op weg, en vind.’Ga naar eind14 Een ander antwoord is: Vestdijk leende zich er in mijn vaders ogen hoe dan ook onvoldoende voor. Ook dit antwoord is korrekt; ik kom er dan ook straks nog op terug. Intussen liet de biografie als verschijnsel hem toch niet los. In zijn archief, een uitgebreid kaartsysteem over honderden onderwerpen - ‘mijn onderbewuste’ - trof ik onder de noemer biografie een vijftiental fiches aan. Ze zijn ongedateerd, maar in verschillend handschrift, wat erop wijst dat hij zich in onderscheidene perioden met het onderwerp moet hebben bezig gehouden. Een kleine selektie: ‘Biografie vertelt de ontwikkeling van het | ||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||
individualisme van een individu. Individualisme: in tijden van overgang, als de oude waarden wankelen en nieuwe nog gevormd moeten worden.’ ‘Er moet een patroon in duidelijk worden, waardoor het geheel tot coherente geschiedenis wordt. De stroomlijning naar het einde zoveel mogelijk vermijden, door gemiste kansen [sic!] zo breed mogelijk uit te laten komen. De betekenis die mensen hadden niet schuil laten gaan achter wat daar later (niet) van vervuld werd [...]. Slechts die gebeurtenissen zijn van belang, die een symbolische betekenis krijgen door en binnen het geheel.’ ‘Abstraheren tot hoofdzaken is gewenst. Toevoeging van één feit, kan toevoeging van vele, ruimte opeisende feiten, vragen! Of een feit vermeldenswaard is, is van het onderwerp afhankelijk. Over de belangrijkheid van het feit tot klaarheid te komen is de kunst van het selekteren. Men moet trachten de feiten te zien door eigen bril èn door die van de held. Er zijn twee werkelijkheden: die van de geschiedenis en die van de man zelf, die met de eerste wellicht niets te maken heeft... Bij het zoeken naar feiten trachten in de feiten de kern van de gezochte persoon te vinden.’ ‘Biografie gaat niet uit van bepaalde “waarheden” teneinde de beschreven persoon daaraan te toetsen. Systematiseren en typeren is ontindividualiseren! Geen reduktionisme, maar één psychische faktor. Het deel is in het geheel, maar het geheel is ook in de delen. De biograaf beslist niet alleen subjektief over de gecompliceerdheid van het psychische beeld, maar ook over de objektieve gekompliceerdheid van hem wiens beeld hij onthult.’ ‘Zoeken naar waarheid en zakelijkheid. Het is een deugd uit nood: de oude aanknopingspunten verlaten en nieuwe te zoeken. De illusie is van binnen wat er van buiten als zekerheid uitziet.’ Wat werd er nu van deze inzichten? Aanvankelijk niet veel, en het blijft helaas onduidelijk waarom hij het lemma eigenlijk een plaats in zijn archief gaf, - temeer daar een aantal notities in de vorm van imperatieven is gesteld, wat aangeeft dat hij tenminste eenmaal met de gedachte moet hebben gespeeld daadwerkelijk een biografie te schrijven. Overigens bevat dit pak van Sjaalman wel meer dat niet onmiddellijk in zijn oeuvre valt thuis te brengen; we kunnen alleen maar konstateren dat het er in de jaren dat hij het archief bijhield niet van is gekomen. Maar vanaf 1980 begon zijn literaire produktie geleidelijk aan af te nemen. Als redakteur bleef hij weliswaar bijdragen leveren aan de Vestdijkkroniek, maar de tanende belangstelling voor zijn essays - niet in de laatste plaats bij uitgevers - deed hem tenslotte besluiten het over een andere boeg te gooien. Hij publiceerde twee romans, schreef een reisverlag, en reserveerde zijn inzichten, literair of anderszins, voor een reeks dagboeken, - met het idee ze eventueel eens bij deze of gene idealist in het licht te geven. Maar na het eveneens matige succes van de beide romans, gevoegd bij een plotseling opgekomen en allengs overheersende preoccupatie met zijn geboorteland Indonesië, leek toch het einde van zijn aktieve, althans ‘zichtbare’ schrijversloopbaan in meer dan éen opzicht bereikt. De behoefte om zich voor een aantal jaren terug te trekken in een werk van langere adem, en als het ware alleen nog in het verborgene verder te schrijven, groeide - en het is hier, dat hij weer terugkeerde naar het begin. | ||||||||||
Persoonlijkheid en talent‘Ik heb mijn verhaal over Speenhoff geschreven, omdat hij mijn eerste dichter was en ik van zijn gedichten hield. Mijn jeugd is met zijn liedjes verweven. [...] Ik ben ervan overtuigd, dat men Indië, het Indië van mijn jeugd kent, wanneer men Speenhoff kent.Ga naar eind15 Hij voelde de geest die er woei haarfijn aan en gaf er woorden aan en een melodie.’Ga naar eind16 | ||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||
Speenhoff! Was dit niet de ideale figuur om een biografie aan te wijden? Niet alleen onderscheidde hij zich van alle andere schrijvers op grond van deze persoonlijke banden - indien geen voorwaarde, dan toch wel een ideale omstandigheid voor een biograaf - maar bovendien leek zijn levensloop als het ware te zijn ontworpen om de aanbevelingen op de fiches tot het uiterste op de proef te stellen. Want wat was deze zanger van vrolijke liedjes als Daar komen de schutters!, of droevige als Daar stond een scheepje op de kast, immers voor figuur? ‘Speenhoff. Dichter, zanger, tekenaar, schilder, nu eens schatrijk, dan weer platzak, heer en volksdichter tegelijkertijd, een kameleon, een a-politieke patriot. Men kan van alles van hem maken: een sociaal mens, een voorstander van het imperialisme, een moralist, een slachtoffer van zijn tijd, een landverrader, verachtelijk of betreurenswaardig, een profiteur, of tenslotte een karakterloze bohémien. Al die kanten te tonen, zonder hem tot éen ervan te reduceren, vraagt erom verschijnselen te zien, zoals ze zich voordeden. Speenhoff was geen landverrader vóor 1940, geen kolonialist vóor 1930, geen moralist vóor 1918 en geen profiteur vóor 1906.’Ga naar eind17 Wanneer het inderdaad de taak van de biograaf was om, zoals het eerste fiche stelde, ‘de ontwikkeling [te tonen] van het individualisme van een individu’, - dan lag hier wel een zeer bijzondere uitdaging. En meteen ook vinden we hier, waar een praktische verklaring ons niet geheel kon bevredigen, de essentiële reden waarom het ten aanzien van Vestdijk niet tot een biografie kon komen. ‘Ik heb voorgoed en eenzijdig voor het talent gekozen, desnoods dan bij een volkomen minderwaardige persoonlijkheid’, schreef Vestdijk in 1934.Ga naar eind18 Veel te veel critici vatten die uitspraak veel te veel op als een lofwaardige keuze: de persoonlijkheid doet er in de literatuur niet toe. O nee? Speenhoff en Vestdijk kun je op allerlei manieren met elkaar vergelijken. Beiden zijn getalenteerd, beiden zijn veelschrijvers geweest. Beiden waren ze ook bijzonder muzikaal en beiden leefden, en moesten wel leven van wat hun werk was. Maar geeft dat de doorslag? Waarom is Speenhoff dan, met alle talent, waar hij over beschikte - en dat was véel - moedwillig vergeten? Waarom hebben zij, die Vestdijks uitlating met imstemming citeren en daar de gekste theorieën op baseren, Speenhoff nog niet herondekt - dit talent bij uitstek bij een volkomen minderwaardige persoonlijkheid? Waarom niet, waarde lezer? Om dat laatste niet. 't Is éen ding om een bepaalde uitspraak te doen, het is iets anders, daarnaar te leven.’Ga naar eind19 | ||||||||||
Te laat, te vroegIn 1986 ging mijn vader met Speenhoff aan de slag. De eerste jaren besteedde hij aan het lezen van literatuur, het raadplegen van archieven en het aanleggen van een aantal kaartsystemen: onder meer een jaartallenlijst bij Speenhoffs leven, en andere waarin hij de belangrijkste gebeurtenissen op politiek, sociaal en cultureel gebied onderbracht. Hij schreef een kort ‘overzicht’ van Speenhoffs leven, en bracht het in 1988 tot een eerste, voorlopige versie van de biografie, 123 pagina's groot, en in zichzelf voltooid. Aan een vriend schreef hij: ‘'t Stukje dat je hier aantreft, is een stukje uit mijn geploeter met Speenhoff, en dit speelt dan in Indië, '29/'30. 't Is opgezet als monografie, dan blijft het toch een beetje vertellend i.p.v. opsommend, zo werk ik het liefst. Maar uiteraard is dit (en de rest) alleen maar “grondvorm”. Verfijningen moeten nog worden aangebracht; wat ik hier heb is uit boekwerken afkomstig, die makkelijk te vinden zijn. Er is veel over Indië te vinden in De oprechte Haarlemsche. Daar ben ik nog niet aan toe: voor mij is het het aantrekkelijkst om uit te gaan van een glo- | ||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||
Toean Besar Speenhoff in tropenuitrusting
| ||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||
baal beeld - dat best wat scheef kan staan hier en daar - dat voor correctie vatbaar blijft (en dat daarom dus niet statisch-deterministisch moet zijn in zijn aard). [...] De rest is natuurlijk navenant, d.w.z. “monogrammatisch”, om eens een verwarrende term te lanceren. Nieuw materiaal uit De oprechte zal dit hoofdstuk sterk kunnen wijzigen en zeker met ettelijke bladzijden kunnen vermeerderen, maar het “concept” is er dan al, een soort idee van hoe ik denk dat het worden kan.’Ga naar eind20 Hoewel chronologisch opgezet, is deze eerste versie van de biografie geen poging om de verhouding tussen de geschiedenis en Speenhoffs veelal valse weergave daarvan systematisch na te gaan. Het verhaal toont ons de opkomst van de jonge bohémien, zijn immense populariteit als dichter-zanger in het begin van deze eeuw, en vervolgens, via de eerste tekenen van verval - zijn pogingen om in de smaak te vallen bij een fatsoenlijk, moralistisch publiek - zijn definitieve ondergang, eindigend als collaborateur in de armen van de Duitse overheerser. Maar anders dan de biografie van Alex de Haas, ‘'t Was anders’, de heer J.H. Speenhoff, dichter-zanger (1869-1945), (Rotterdam, 1971), waarin Speenhoffs immorele en leugenachtige karakter zonder meer wordt veroordeeld, trachtte mijn vader dit karakter veeleer te begrijpen vanuit Speenhoffs poëzie: zijn vermogen om zowel het hoge als het lage in de mens in zijn liedjes op te nemen, en zijn wankelmoedige, opportunistische persoonlijkheid als kennelijke consequentie van dit talent. Zo treffen we al vrij vroeg in het typoscript de volgende passage aan: ‘Waarom stoort De Haas zich aan deze leugens [van Speenhoff]? Hij vindt zulk liegen karakterbedervend [...]. Maar de meeste mensen houden van de waarheid, niet omdat ze zo waarheidlievend zijn, maar omdat de waarheid het leven eenvoudig maakt: de leugen zet ze [in] éen keer klem. Wil ook Speenhoff zijn leven eenvoudig houden, dan komt hij met de waarheid niet ver - en gerekend naar de maatstaven van zijn tijd, nergens. Wat De Haas van hem vraagt, is zo beschouwd onredelijk. De waarheid zou dan doel, “ideaal” zijn - iets van buiten het leven. Iets dat het leven voor Speenhoff net zo ingewikkeld maken zou, als de leugen dat zou doen voor de waarheidlievende. [...] Dat hij wel eens dik kon doen en élite van karakter, geest, bekwaamheid of talent wel eens verwarde met die van geboorte, bloed, rang, stand, macht of poen, duidt erop dat de grenzen tussen beide categorieën vloeiend voor hem zijn, - geen echte tegenstellingen. Hij was psychisch gezond. Uit zijn werk en een belangrijk deel van zijn leven blijkt, dat menselijke gebreken en voortreffelijkheden voor hem volkomen aanvaardbaar zijn. [] Hij zag door zijn eigen ongemak in zijn vroege jeugd en later, dat van anderen en hoopte dat te verzachten door zijn plezier in het leven en in zijn lied daarover.’ En voorts: ‘Zou je dan kunnen zeggen, dat zijn band met het verleden wat los is komen te zitten? Zodat hij zonder blikken of blozen beweren kan aan de Spaanse Kade geboren te zijn in plaats van in een arbeidersbuurt? “Een boom heeft een wortel, een rivier een bron”, zegt de Chinees. Dat gevoel lijkt me zwak ontwikkeld bij Speenhoff. Maar een kind dat in ingewikkelde huiselijke omstandigheden groot wordt, liegt met het grootste gemak en als van nature. Zijn zelfbehoud is immers met het vertellen van de waarheid niet gediend. Zou iemand als Speenhoff eigenlijk wel gebrand zijn op een biografie? Wij wagen het te veronderstellen dat hij dat het liefste niet heeft.’ In maart '89 moest mijn vader het werk aan de biografie tijdelijk onderbreken. Op de 15e van die maand ontving hij opdracht van de Jan Campertstichting een biografisch essay over Speenhoff in Nederlands-Indië te schrijven. Het moest veertig pagina's lang zijn en uiterlijk 1 april 1990, elf maanden | ||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||
later, worden ingeleverd. In zijn dagboek noteerde hij: ‘Zo'n lang essay heb ik nog nooit geschreven en eerlijk gezegd zie ik er behoorlijk tegen op.’ Maar na krap drie maanden, op 6 juni '89, voltooide hij het manuscript: het besloeg geen 40 maar 76 pagina's en hij noemde het De dichter-zanger J.H. Speenhoff of zelfportret met liedjes. Zoals de titel aangeeft staat in dit boekje het verloop van mijn vaders eigen relatie met Speenhoff centraal, met zijn geboortejaar 1929 als symbolisch snijpunt van twee tegengestelde bewegingen: het Indonesische onafhankelijkheidsstreven enerzijds, en het Hollandse dat Speenhoff in Indië kwam vertegenwoordigen anderzijds. ‘Het [gaat] in dit boekje niet om Speenhoff alleen [...], maar ook om mij: als de schuldeloze zuigeling, die geboren werd in het jaar dat Speenhoff naar Indië kwam voor zijn miraculeuze tournee door de archipel; het jaar waarin Soekarno's P.N.I. [Partai Nasional Indonesia] triomfen vierde, maar hij en zijn handlangers door de Nederlandse regering werden gearresteerd; het jaar dat in New York de ex-miljonairs zich van de wolkenkrabbers wierpen en Speenhoff zich buitensporig verrijkte - het jaar 1929.’Ga naar eind21 Het is, bij alle toewijding en volharding waarmee hij aan de biografie arbeidde, toch tekenend dat hij het werk aan deze opdracht zo snel en als het ware als in een roes tot een goed einde bracht. Moet de oorzaak hiervan opnieuw gezocht worden in zijn voorkeur voor alternatieve, meer persoonlijke benaderingen? Helaas zou de opwinding waarmee hij aan de opdracht werkte ook een keerzijde blijken te hebben. ‘Ik werd zo nieuwsgierig naar die man, naar mijn jeugd en naar de rol die hij daarin kreeg te spelen, dat ik als een gek aan het werk ben gegaan, avond aan avond, en vaak tot half drie, half vier in de nacht, met thee en sigaretten, heel ontspannen, - en toch! [] Overdag droeg ik de consequenties van deze nachtelijke tegellichterijen, bij de huisarts vielen mijn ogen dicht. Ik voelde me afgemat. Duizelingen, koppijn, hallucinaties soms [ ]. En lichtverschijnselen: sterren, randen, regenboogkleuren, - tot je geen letter meer kon lezen, en nu, nu is opeens dat essay af: hoe bestaat het want hoe is het mogelijk.’ Vier dagen nadat hij deze woorden in zijn dagboek noteerde, op 11 juni 1989, werd mijn vader getroffen door een hartaanval. Hij overleefde, twee jaar lang, maar hart en longen zouden het infarct niet meer te boven komen. Van werken aan de biografie kon geen sprake meer zijn. Zou Speenhoff zelf misschien in een en ander de hand hebben gehad? Mijn vader had zes jaar voor de biografie uitgetrokken. Hij stierf op 6 maart 1991, 62 jaar oud - indien geen dertig, dan toch tenminste drie jaar te vroeg. | ||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||
Bibliografie
|
|