Biografie Bulletin. Jaargang 5
(1995)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
Slauerhoff
| |
[pagina 227]
| |
citaten, zoals ze in het levensverhaal zijn opgenomen, meteen na elkaar, dan zie je als het ware in één oogopslag dat Slauerhoffs thematiek van meetaf aan dezelfde is geweest en hem terecht het stempel ‘poète maudit’ à la Rimbaud heeft gezorgd. Het is óók begrijpelijk dat heel wat lezers van zijn vroege gedichten daar nauwelijks poëzie in konden zien, zo bombastisch als zij nog waren. Anderzijds ligt een gedicht als het latere ‘In memoriam patris’ zo open dat het inhoudelijk en feitelijk au serieuk is te nemen en daarmee is het voor de biograaf een waardevolle aanvulling op het beeld dat hij zich van de vader van Slauerhoff heeft gevormd. Hazeu heeft altijd veel van de woorden van anderen gehouden, hij was zelfs bereid ze tegen de censuur te beschermen, zoals uit verschillende publikaties is gebleken. | |
Conventionele biografie of documentaireNet als vele anderen ontdekte Hazeu Slauerhoff in zijn puberteit, dweepte met zijn poëzie, ja wilde zelfs, schrijft hij, dat de dichter zijn vriend was. Zijn verklaring waarom hij na Achterberg Slauerhoff wilde portretteren is er geen: ze komt neer op een behoefte aan frisse lucht, na het asyl waarin hij zich dankzij zijn vorige keuze had opgesloten. Geen bijzonder sterk argument, lijkt me, nog afgezien van de onfrisse geuren die de zwervende dichter moet hebben afgescheiden, want erg proper op zich zelf was deze niet en zijn verblijf aan boord van vrachtschepen lijkt me ook niet alles. Ik houd het op een speelse opmaat naar het motief dat écht belangrijk had kunnen zijn: herziening van het beeld van Slauerhoff, zoals dit door Van Wessem, Kelk en Fessard in voorafgaande levensschetsen en biografieën werd opgeroepen. Het had belangrijk kunnen zijn, wanneer de biograaf de confrontatie met zijn voorgangers werkelijk was aangegaan. Dat is niet zo. Fessard wordt nauwelijks genoemd, Van Wessem eerder als collega en vriend van Slauerhoff geciteerd; alleen op Kelks mythevorming gaat Hazeu sporadisch in, maar zelfs wat die mythevorming inhoudt blijft buiten beschouwing. Dat doel is dus niet in zicht gekomen. Wat we wel krijgen, zijn in chronologisch geordende hoofdstukken vele bladzijden levensdata, karakteriseringen van personages en hun relaties met Slau, uitbundig gelardeerd met fragmenten uit brieven en andere documenten. De spreekwoordelijke ‘omgevallen kaartenbak’ is alweer in het geding gebracht, maar dat vind ik niet helemaal rechtvaardig: de kaarten staan op hun plaats. Ik zie het meer als een conventionele biografie, waarin een dichter- en zeemansleven en detail en duidelijk met waardering, maar niet kritiekloos wordt geopenbaard. In twaalf hoofdstukken zijn de data van dit leven ondergebracht, de jeugd in Friesland, de studentenjaren in Amsterdam, en daarna markeren hoofdstuktitels als ‘Arts- en scheepsjaren’ en ‘Huwelijks- en scheepsjaren’ en verblijven in Nederland of Europa tot aan het einde de loop van dit verhaal. Even lijkt het, of het huwelijk met de ambitieuze danseres Darja Collin, dit immer dolende scheepje zal verankeren, maar zij vormt zelf geen meerpaal en is, niet minder dan haar zeeman, allereerst betrokken op haar eigen danscarrière, haar opschik en zelfbehagen. Dan beweegt de steeds ziekere Slauerhoff, met wie de lezer meer en meer te doen krijgt, zich naar het onontkoombare einde dat ook in artistieke zin een hoogtepunt is van deze biografie. Verwijzingen zijn ondergebracht in het notenapparaat, de literatuurlijst is niet opgeklopt, en bevat alle relevante Slauerhoffliteratuur. Ik wil Slauerhoff eerder waarderen als een documentaire dan als een biografie. De boeiendste formuleringen in dit boek zijn namelijk niet van de biograaf, maar van degenen die hij citeert. Met die opmerking doe ik Hazeu niet tekort: hij wil zelf de dichter en diens antagonisten aan het woord laten en een biografie schrijven ‘waarin zoveel mogelijk Slauer- | |
[pagina 228]
| |
hoff en zijn tijdgenoten aan het woord komen’ (p. 13). | |
De eindeloze eb en vloedMeer dan Van Wessem en Kelk geeft Hazeu inzicht in Slauerhoffs relaties met vrouwen: juist diens zwakke gezondheid, zijn tobberige aard, zijn ‘nausée’ en zijn onverzorgd uiterlijk moeten hen bijzonder hebben aangetrokken. Het verhaal drijft op de eindeloze eb en vloed van zijn verlangen naar zee en de verveling die hem naar het land dreef om een nieuwe flirt te beginnen of de vriendschap te hernieuwen, en de vrucht van zijn schrijven om te zetten in contacten met mede-auteurs, tijdschriftredacteuren en uitgevers. Boeiend is Hazeu als hij rechttoe rechtaan vertelt, van feit naar feit. Gegevens over de scholen die de jonge Slauerhoff aandeed, zijn lectuur en zijn vakanties bij een oom en tante op Vlieland, dat zo ongeveer de enige plek zou worden waar hij later graag terugkwam. En in de beschrijving van het leven op school, met name in de schoolclub Eloquentia en de rol die hij daarin ging spelen, wordt in a nutshell heel wat over Slauerhoff gezegd. Tijdens de overgang naar het contact met de spiritistisch geïnteresseerde domineesfamilie Hille Ris Lambers gaat het verhaal steeds meer boeien. De dominee zelf is een interessante man en zijn dochters Annie en Heleen wekken bij Slau tedere gevoelens, eerst van verliefdheid, later van vriendschap met een erotische ondertoon, wat Heleen betreft levenslang. Roerend is de brief waarin de voor haar zuster ingewisselde Annie haar ervaring nogal gelaten onder woorden brengt (p. 63-64). Heleen houdt vol en lijkt haar hele leven spijt gehad te hebben van haar weigering in 1917 of 1918 om met de huisvriend in zee te gaan. De lezer is geneigd haar van harte te feliciteren met die vroegere weigering: zo kon tenminste het verlangen aan tederheid geven wat in de werkelijkheid van dit bestaan nooit mogelijk zou zijn geweest. Dat maakt Hazeu voor mij volstrekt duidelijk. Steeds duiken er na de dochters van de dominee uit Jorwerd nieuwe vrouwen op in het leven van de Leeuwardense behangerszoon, wier verschijnen ook aan het verhaal een frisse impuls geeft: Truus de Ruyter (op bladzijde 106), Annie van Munster (140), Annie Grimmer (189), Lenie Eerland (290), Claire Fouletier (309), de Russische NatasjaDe vier dochters van dominee Hille Ris Lambers. Uiterst links: Annie. Twee van rechts: Heleen.
| |
[pagina 229]
| |
(320), Jane Pesante (365), Jo Landheer (387), Aaltje uit Beetsterzwaag (391) en, eindelijk Darja Collin (vanaf 470), aan wie hij zich uiteindelijk dacht overgeleverd. Met haar trouwde hij, maar Hazeu laat aan de feiten zien, dat er nauwelijks van een huwelijk sprake was: Slauerhoff was alsmaar weg of Collin was op toernee en hij kon natuurlijk zijn aard niet veranderen. Later maken nieuwe vlammen daarvan weer gebruik op hun manier. Het is een schrijnend detail dat rond zijn doodsbed degenen die hem het meest hadden bemind geheel ontbraken. Van de vrouwen die hem hadden liefgehad was er maar één die hem op zijn allerlaatste ziekbed had gezien, Darja, aan wie hij ‘zijn naakte, afgematte lichaam’ had getoond en voor wie hij ‘stamelend en schor (had) uitgebracht: “Zo, danseresje, dat had jij toch ook niet verwacht, hé?”’ Opmerkelijk was in die laatste dagen de rol van Roland Holst. Hij deelde met Slauerhoff het romantische dichterschap en het verlangen naar de verte, hij moet, als men zich de uitlatingen van Victorine Hefting over zijn ziekelijke hang naar vrouwen herinnert, als geen ander begrepen hebben wat deze vrouwenman bezield had. Komt Slauerhoff, in dit boek, bij een man met een vrouw in huis, dan mag die man zijn vrouw wel verstoppen, tenzij hij haar liever kwijt dan rijk is. Strijk en zet gaat Slauerhoff met die vrouw naar bed. In elk geval was Roland Holst ook Slauerhoffs begrijpende metgezel in de laatste dagen van diens leven, maar dan wel om een heel andere reden: als dichters hadden zij het verlangen naar het land achter de einder gemeen. Even stak hier een schrijver over naar het privédomein van de norse, onhandige minnaar. | |
De wereld van de literatuurWant het lijkt wel alsof Slauerhoff in drie werelden verkeerde en niet kiezen kon tussen vrouw, zee en schrijverschap. De zee was hem in zoverre genadig dat hij aan boord veel van zijn werk kon schrijven. Maar als eenmaal het werk gepubliceerd was, hield hij zich verre van de slangenkuil die de literaire côterie kenmerkte, ook in de jaren '30, toen de oplagen de 500 exemplaren zelden te boven gingen. In zijn opvatting van het dichterschap als de uitdrukking van de ‘vent’ paste hij volledig in de wereld van Du Perron, maar diens verliteraturen van het hele bestaan ging even volledig aan hem voorbij. Wat Slauerhoff vertegenwoordigde, laat zich ook zien in wie zijn tegenstanders waren, wie hem bespotten en wie met zijn werk geen raad wisten. De duidelijkste afwijzing, en mijns inziens ook de begrijpelijkste, kwam uit christelijke en katholieke hoek. Een achteraf hulpeloos aandoend en bijna sectarisch verweer tegen wat men als puur nihilistisch en antichristelijk proza ervoer, het felst onder woorden gebracht door Gabriël Smit (wanneer ‘bekeerde’ die zich ook weer?) en pater J. van Heugten s.j., een machtig man in Idil-land met zijn Boekenschouw, met op enige afstand iets genuanceerder Van Duinkerken - aan zijn ‘sensus catholicus’ werd dan ook door de katholieke clerus grondig getwijfeld - en, aangenaam uitzonderlijk, met de fiere stem van dichter en kunstcriticus Jan Engelman tégen. Hij, Engelman, wordt in de biografie herhaaldelijk opgevoerd als een integere, voor zichzelf sprekende beoordelaar en sympathisant van Slauerhoffs werk. Dat is door Hazeu heel goed gezien. Hij had er bij wijze van spreken ook nog een verklaring voor kunnen geven, want Tuin van Eros met de beroemde regels ‘Ambrosia wat vloeit mij aan / uw schedelveld is koeler maan / en alle appels blozen’ bevat erotische verzen die ook in Slauerhoffs ogen waardering hadden kunnen vinden, lijkt me, ofschoon Engelman nu juist niet zo allerdoodgewoonst en allerdirektst als Slau schreef. Begrijpelijk, zoals ik hiervoor aanduidde, was de afwijzing van christelijke en katholieke zijde omdat genoemde critici hun ei- | |
[pagina 230]
| |
Herman Robbers
gen moraal hadden moeten negeren om het met Slauerhoff eens te kunnen zijn. In de jaren '30 vormde eerder de literaire wereld rond Forum een enclave binnen een voornamelijk ‘fussoenlijke, burgerlijke, gristelijke’ samenleving met een libertijnse inslag in sommige socialistische en liberale milieus. En hier bevindt zich binnen het literaire domein zelf een groep, van vooral oudere auteurs, die moeite had met de wijze waarop Slauerhoff zijn levenservaringen onder woorden bracht. Frans Coenen en Herman Robbers waren de vertegenwoordigers van het naturalisme en realisme. Hun voorbehoud mag vreemd aandoen, waar zij, net als Van Oudshoorn en Vestdijk niet schuwden sectie te verrichten op het lijk van de samenleving, en in hun werken een stoet vertegenwoordigers van de Stervende Bourgeoisie lieten opdraven. Maar hun somber realisme bezat een sterke afwijzing van dat wat ze van de werkelijkheid lieten zien. Zij deelden in feite het morele oordeel van de christelijken en katholieken, en dat is wat zij met name in Slauerhoffs proza misten. Hun gedeeltelijke afwijzing was bovendien voor Slau lastiger dan het gepreek van pater Frans Coenen
Van Heugten, want zowel Coenen als Robbers waren in de jaren dat Slauerhoff publikatiemogelijkheden zocht, belangrijke beslissers: zij redigeerden respectievelijk Groot Nederland en Elseviers Maandschrift, bij uitstek gelegenheden voor het publiceren van verhalen en gedichten. De fijne nuances van deze verstandhouding tussen auteur en tijdschriftredacteuren geeft Hazeu zorgvuldig en geduldig aan, bij Groot Nederland nog eens gecompliceerd door het feit dat naast Coenen Jan Greshoff als redacteur werd aangesteld, die over het algemeen veel gunstiger dacht over het werk van Slauerhoff dan Coenen; hij was dan ook Forum-auteur. En hoe de geschiedenis ook is verlopen, welke brouilles ook speelden tussen Hazeus hoofdpersoon en de mannen van Forum, er is geen speld tussen te krijgen: zijn attitude en zijn voorkeur voor de morele en inhoudelijke betekenis van zijn werk sloot nageldun aan op de persoonlijkheidsopvattingen van Ter Braak en Du Perron. Voor Slauerhoff was er dus ook geen plaats onder de vleugels van Nijhoff, redacteur van De Gids en zonder meer gehaat door de forumianen. | |
[pagina 231]
| |
Moralisten en aanhangers van de perfecte vorm, dat waren, samengevat, zijn natuurlijke tegenstanders. Maar er is toch iets dat hem had kunnen binden met Coenen en Robbers en hun voorgangers in het naturalisme en realisme: de gespleten persoonlijkheid. Daarvoor heeft Hazeu geen oog gehad (of hij heeft het te weinig doen uitkomen). Uiteraard wél voor die gespleten persoonlijkheid, daar gaat het boek juist over, zou ik haast zeggen, maar niet over het feit dat de afwijzing door met name Coenen vanuit dit gezichtspunt merkwaardig is. Ik heb menigmaal in de marge geschreven: ‘precies als bij Van Oudshoorn’, bijvoorbeeld waar het gaat om Slauerhoffs keuze tussen zijn schrijverschap en zijn ambt van medicus, hij was de dichter-dokter zoals Van Oudshoorn de ambtenaar-schrijver was. En dat op een andere wijze dan Elsschot en Nescio als de handelsman/novellist of Alberts als de ambtenaarschrijver. Bij de laatsten kan men niet spreken van gespletenheid, zij leden en lijden niet onder het gewicht van hun dubbele status - Van Oudshoorn en Slauerhoff deden dit wel, waren continu in gevecht met zichzelf. Hoe zouden ze de twee delen van hun persoonlijkheid met elkaar verzoenen? Dat eindeloze gevecht bleek vrgeefs. Van Oudshoorn hechtte meer waarde aan zijn ambtelijke status van kanselier aan het Nederlands gezantschap in Berlijn dan aan zijn bijna onbekende schrijverschap, dat hij zelfs voor zijn naaste omgeving geheim hield zolang het kon. Slauerhoff stelde uiteindelijk zijn scheepsdokter-zijn boven zijn schrijverschap. Hazeu neemt stelling als de biograaf die de levensfeiten kent en uitgaande van de korte duur van dit leven daarin opgang en neergang waarneemt. Naar het einde toe wordt de toon meer en meer ‘verhdägnisvoll’: elke bladzijde verwacht de lezer - die zich even in de rol van de onwetende plaatst - het tragische einde van de al jaren doodzieke Slauerhoff. Een juist uitgangspunt, dunkt mij, iedereen die aan deze biografie begint, wéét immers hoe kort deze gekwelde Slauerhoff, de enige belangrijke poète maudit die de Nederlandse literatuur heeft opgeleverd, geleefd heeft. Als Slauerhoff op p. 722 geciteerd wordt, schrijvend aan Heleen Hille Ris Lambers, proeft de lezer - deze lezer in elk geval - de interpretatie van zijn figuur waar Hazeu ruim zevenhonderd bladzijden lang naartoe heeft gewerkt: ‘Je hebt ongelijk te denken dat ik 't leven niet bemin. Meer dan de meesten heb ik ervan genoten, veel te veel soms wat mij ook geen goed heeft gedaan. In mijn werk uit ik vaak mijn weerzin tegen de leelijke kanten van de samenleving (wat niet het leven is) en het leed van andren (...). En is het feit dat ik ondanks de aller ongunstigste omstandigheden als het varen en veel ziek zijn nog zooveel produceerde, is dat niet eerder een blijk van levenslust? Het valt me niet mee dat je dat niet uit elkaar houdt. Maar de vergissing wordt vaak begaan’. | |
Het ontbreken van interpretatiesZo is er hoofdstuk voor hoofdstuk in dit boek informatie te vinden die boeit. Maar bij het hernieuwde lezen van de vele aangestreepte passages ging ik het toch betreuren dat Hazeu zich zoveel mogelijk weerhoudt van interpreteren, waardoor het ook moeilijk is om dit hele leven in een alles of heel veel verklarende visie te omvatten. Wat betekent het bijvoorbeeld voor Slauerhoffs persoonlijkheid dat hij op 14 september 1898 geboren wordt uit een moeder die dan al bijna 40 is en als astmatisch jongetje voornamelijk wordt opgevoed door een zes jaar oudere Grote Zus? Waar was intussen die moeder? Ik kan het niet laten te denken dat Freud of Peter Gay hiermee wel raad zou hebben geweten: al die rusteloosheid, dat ontbreken van het vermogen tot verankering, dat in en uitgaan bij vrouwen, mentaal en fysiek! Enige telkens terugkerende thema's behandelt Hazeu in wat hij noemt ‘intermezzi’: | |
[pagina 232]
| |
Slauerhoffs verstandhouding met Friesland, het literair klimaat waarbinnen zijn dichterschap zich ontwikkelde, de rol van de opium, zijn legendarische slordigheid, het antisemitisme en zijn romantisch dichterschap. In geen van die op zichzelf staande intermezzi kom ik nader tot de ontmythologisering van het beeld dat Hazeus voorgangers van Slauerhoff geschapen zouden hebben. De uitwerking blijft hier achter bij de pretenties. | |
Een verhaal waaruit een beeld oprijst?In Gerrit Achterberg hinderde mij Hazeus gewoonte om her en der tussen haakjes te verwijzen naar literaire en andere historische gebeurtenissen in de wereld, als in een m.i. mislukte poging om het leven van de held een extra dimensie te geven. In deze biografie heeft hij dit nagenoeg gelaten, al blijven er hier en daar uitweidingen, die niets met het onderwerp te maken hebben (zoals op p. 24 waar even het hele wereldgebeuren om de wieg van de dichter wordt geplaatst) of die buiten proportie zijn (zoals de toelichting op Hamlet (p. 213-214) in verband met Slauerhoffs vertaling van het boekje van Jules Laforgue). Dit soort tekorten is evenwel geen regel. In de kritiek is door Jaap Goedegebuure en Kees Fens streng geoordeeld over Slauerhoff, maar ik vind het nogal gemakkelijk gezegd van Goedegebuure, dat je beter één treffende anekdote van honderd woorden kan hebben dan een - daar is ie dan - omgevallen kaartenbak. Dan heb je een anekdote of een lege kaartenbak, maar nog geen biografie zou ik zeggen, in geen van beide gevallen. Het probleem is juist om met die kaartenbak aan het werk te gaan, en dan geldt ook voor mij wat Goedegebuure bepleit: ‘Een biografie is geen aaneenschakeling van feiten of een citatencollage waarachter de biograaf zich kan verschuilen, maar een verhaal waaruit een beeld oprijst: zo was die persoon:’Ga naar eind1 Nu doet Hazeu daar zeker pogingen toe. Interessant is bijvoorbeeld Slauerhoffs ontwikkeling in de Burgerscholierenclub Eloquentia, waarvan hij sinds zijn dertiende lid was: van een excentriek lid werd hij langzamerhand een gewaardeerd lid van de feestcommissie en sprak er zijn liefde uit voor de Russische literatuur. En natuurlijk legt de biograaf de vinger op een passage waarin Slauerhoff zich uitspreekt over Byronisme en op ‘de demon en zijn eigenschappen’, op de nihilist in Toergenjevs roman Vaders en zonen, daarmee het perspectief openend op zijn aspekten van zijn eigen natuur en schrijverschap. Naar aanleiding van de lezing van het lid Slauerhoff werd ook nog gediscussieerd over het antisemitisme in Rusland. Ze hebben erover gesproken, schrijft Hazeu, en het afgewezen. En die opmerking dient niet ter vergoelijking: ook later heeft Hazeu oog voor de strekking van het anti-semitisme in Slauerhoffs uitspraken. Het is te begrijpen dat hij zich in een reactie op een felle aanval van Goedegebuure verzette tegen diens uitlating dat hij hiervoor te weinig afstand heeft genomen van zijn personage. Goedegebuure merkte op: ‘Iemand die Nederland onder andere vanwege een teveel aan joden verafschuwt en niet naar een kuuroord wil waar hij veel joden verwacht, kun je moeilijk een genuanceerd denker noemen’. Nou, dat wás Slauerhoff dan ook niet, heb ik begrepen uit het boek. Slauerhoff laat zich in Hazeus boek kennen als een man die zijn pik achternaholt, doet wat er in hem opkomt, en zelfs in zijn zorg voor de zieken grillig is. Pas waar hij bij de afgewezenen voelt hij zich thuis. Dat van die gedichten waar hij kon wonen, is poëzie, maar toen het erop aan kwam gaf hij boven zijn dichterschap prioriteit aan zijn zwerfbestaan, in een stinkende hut op een vrachtschip, net boven de koelies op het tussendek en schimpend op de passagiers van zijn eigen klasse. Ik heb in Hazeus boek niet gelezen, zoals Goedegebuure doet, dat Darja Collin de schuld krijgt van het mislukte huwelijk; | |
[pagina 233]
| |
Slauerhoff op een schip van de Koninklijke Hollandsche Lloyd
ik las bij Hazeu dat haar carrièredrang één reden was en Slauerhoffs rusteloosheid en flirtation drift de andere, en beide lijken mij meer dan genoeg voor de mislukking. Had Slauerhoff werkelijk zijn liefde voor Darja kunnen vertalen in bewondering voor haar werk - in plaats van daar, zoals nu in verschillende anekdotes is opgemerkt, misselijke grappen over te maken -, dan was er van haar kant ook meer gekomen. | |
Respect voor de documentaireWie voor Hazeus boek de tijd neemt, heeft respect voor de documentaire die onder zijn handen is gegroeid, hoort Slauerhoffs stem en die van zijn tijdgenoten, de familie, de meisjes en vrouwen, de zeelieden die met hem de verveling aan boord deelden en in Indonesië, China en Japan gingen passagieren, de schrijvers Hendrik de Vries, Tielrooy, Greshoff, Terborgh en Roland Holst die hem mochten, en de anderen als Du Perron, Greshoff of Van Vriesland die met hem vochten. Als documentaire is Slauerhoff in positieve zin getekend met het verloop van de betrekking die Slauerhoff en Du Perron onderhielden. Het karakter van Du Perron laat zich kennen uit een aaneenschakeling van citaten waarin hij zich over Slauerhoff uitspreekt. Op 24 september 1936 schrijft hij: ‘Ik vind deze meneer Slauerhoff een verwerpelijke rótvent, van wien ik niet meer wil horen praten’, maar als hij twee weken later op 6 oktober reageert op het overlijdensbericht dat Roland Holst hem heeft gebracht schrijft dezelfde Du Perron: ‘binnenkort zal ik vanzelf weer aan hem denken als aan de vriend die hij was’ en aan Marsman laat hij zich dezelfde dag al gelden als de grote regelaar van de Nederlandse Letteren door deze een groot overzicht te sturen ‘voor eventueele verzamelde werken’ van Slauerhoff. Hazeu meldt het met de nodige ironie en boosaardigheid. Ik wil het, tenslotte, zo stellen. Hazeu was dichter, maar geen groot dichter. Hij was romanschrijver, maar geen groot roman- | |
[pagina 234]
| |
schrijver. Hij is biograaf, maar geen groot biograaf. Hij maakte als radioman uitstekende literaire documentaires, waarin hij velen aan het woord liet en zich graag van een oordeel onthield. Die attitude heeft hem niet verlaten toen hij zijn biografieën ging schrijven en bepaalt zijn kwaliteit. Al die bescheidener kwalificaties zijn geen reden om het dan maar te laten, zeker niet het handwerk van de biograaf, dat door velen worden ondernomen, maar door zo weinigen wordt voltooid. Dat handwerk heeft behalve de verzameling uitspraken van de gebiografeerde en zijn omgeving ook een prachtige collectie visuele documenten opgeleverd, die allerminst alleen van grauwe ellende spreken: vertederende jeugdfoto's, Jan met de pet, of met hoed naast een Belgische soldaat, schoolfoto's, de dochters van de dominee, de vrienden Maarten Vrij en Hans Feriz die ik hier niet eens genoemd heb, de doktershuizen waar Slauerhoff waarnam, de schepen waarop hij voer, hun bemanningen, schitterende naaktfoto's van een dansende Darja, de beroemde foto van Slauerhoff op zijn doodsbed, en tenslotte zijn berucht slordige maar zo tekenende handschrift. Ik zou wel haast alleen aan de hand van al die foto's, waar ik dan in gedachten die van hem met F.C. Terborgh aan toe zou voegen, een nieuwe biografie willen schrijven, zoveel roepen ze op, en dat is: dankzij Hazeus documentaire. |