kon mezelf in 1994 niet meer zien als degene die tussen 1982 en 1986 de auteur van dat werk was geweest. Mijn waardering voor het materiaal was ambivalent.
Ik gaf toe dat het niet goed genoeg was om te publiceren, maar zag het toch als een archief van waardevolle, zij het verpeste invallen, ontdekkingen en ideeën. Als ik me sommige verhalen voor de geest haalde, dacht ik vaak genoeg, Jammer, toch. Waren ze destijds maar aan een ervarener, doortastender, minder door twijfel bezochte versie van mezelf toevertrouwd geweest!
De volgende, logische stap was om een persoon te bedenken, die iets moois en krachtigs had kunnen maken van mijn mislukte en verpeste werk. Een op de spits gedreven en bij elkaar gefantaseerde versie van wat me toen van het schrijverschap voor ogen stond. Ja, een monsterlijke uitvergroting ervan. Iemand, die alleen kon bestaan in de fictie van een beschreven leven en wiens activiteit beperkt diende te blijven tot de periode voor mijn debuut. Zo ontstond het plan om het leven en het werk van Antonius Servadac te schrijven en in zekere zin over mijn eigen schaduw heen te springen. Het Voorwoord besluit met een bedankje aan de voormalige geliefde van Servadac, Lydia Trikait: ‘Zij was mijn Ariadne in het schimmige en soms onfrisse doolhof van Servadacs leven en werk. Of ik mijn Minotaurus verslagen heb, dat is aan u, lezer.’
Tot hier toe lijkt het te gaan om een zwaarmoedig geschrift, maar dat is Antonius Servadac beslist niet. Het verzinnen van een persoon, met zijn leven, zijn herkomst, zijn lotgevallen en zijn werk beschouwde ik vooral als een spel. Een spel met de wonderlijke bezigheid een persoon en zijn leven te beschrijven, oftewel een spel met verschillende vormen van biografisch schrijven. Die toon wordt gezet met het Voorwoord, waarin de biografische conventie wordt opgevoerd als een kruising tussen het trouw zijn aan de feiten en de noodzakelijke stroomlijning ervan om te kunnen komen tot een herkenbaar gezicht, een geloofwaardig persoon met een min of meer logische levensloop.
‘De biografie is het klassieke voertuig om toerist te kunnen zijn in andermans leven’, schrijf ik, wat hier vreemd genoeg betekent dat een fictief levensverhaal het toerist-zijn in eigen verleden mogelijk maakt.
Hoe wordt Servadacs leven verteld? In vier hoofdstukken, die ieder een bekende methode volgen om al schrijvend een leven te portretteren. In het eerste hoofdstuk (Vaarwel vreemde wezens) dat de geschiedenis van Servadacs ouders en zijn jeugd beschrijft, volg ik het patroon en de toon van de klassieke, op foto's en andere documenten of vraaggesprekken gebaseerde biografie. Een beetje Engels, met vertrouwen in het gezonde verstand dat psychologische oorzaken en gevolgen kan isoleren. Er is