| |
| |
| |
Biografie Bulletin 95/3
| |
| |
| |
De scheidslijnen tussen romancier en biograaf
Of: verhoudingen tot een personage
Hella S. Haasse
Gaat een biograaf, die een historicus of (bijvoorbeeld) een neerlandicus is, op een andere wijze om met zijn personages dan een romanschrijver die historisch materiaal verwerkt en zich op gewetensvolle wijze houdt aan de discipline van bronnenonderzoek en het gebruik van secundaire literatuur? Projecteert een ‘wetenschappelijke’ biograaf niet ook zichzelf in het gekozen personage? Want hoe komt zijn keuze tot stand? Welke elementen in het leven en de persoonlijkheid van de gekozene geven de doorslag? Is het mogelijk een biografie te schrijven indien er geen affiniteit bestaat, geen schok der herkenning plaats gevonden heeft tussen de biograaf en zijn personage? Moet er grotere betekenis gehecht worden aan het onweerlegbare, bewijsbare, verifieerbare, dan aan het individuele interpretatievermogen, de mensenkennis (de ‘magie sympathique’ om een uitdrukking van Marguerite Yourcenar te gebruiken) van degene die de biografie schrijft?
Ooit bestond er geen onderscheid tussen geschiedschrijving en literatuur, omdat behalve feitenkennis ook een filosofische visie, verbeeldingskracht en schrijftalent vereisten waren voor een geschiedkundig werk.
Ik ben in de eerste plaats romanschrijver. Historische stof benader ik vanuit die instelling. Ik vind wel dat ik niets verzinnen mag waarvoor nergens enig aanknopingspunt te vinden is en dat ik, als ik geen zekerheid over iets bezit, dat uiterst zorgvuldig al deducerend en combinerend moet proberen af te leiden uit de beschikbare gegevens. Ik denk dat ik een zintuig heb voor het ontdekken of vermoeden van een samenhang tussen zaken die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben. Intuïtief kan je dan soms iets essentieels op het spoor komen.
Toen ik ongeveer vijftig jaar geleden werkte aan mijn roman Het Woud der Verwachting, over het leven van Charles d'Orleans (1394-1465), had ik niet de beschikking over authentieke archiefstukken, behalve voorzover die geciteerd werden in de biografie door Pierre Champion uit 1911, tot nog toe de meest uitvoerige. Dat zijn in hoofdzaak diplomatieke staatsstukken en kasboeken van de huishouding van de Franse koninklijke familie in de veertiende en vijftiende eeuw. Door de omstandigheden in en vlak na de oorlog was ik niet in staat zelf te rade te gaan bij archieven in Parijs of elders in Frankrijk, en bovendien kon ik niet, en kan ik nog steeds niet dan met veel moeite, paleografie ontcijferen. Er is een enorme hoeveelheid secundaire literatuur over het tijdperk. Er bestaan biografieën over vrijwel alle belangrijke personages, studies die uiteraard berusten op authentieke bronnen. Hoewel Het Woud der Verwachting (1949) de levensloop van Charles d'Orleans nauwgezet volgt, vanaf zijn geboorte tot aan het uur van zijn dood, zal niemand het in zijn hoofd halen dat boek een biografie te noemen.
Het is ‘verbeelde’ geschiedenis, op basis van wat in de officiële geschiedschrijving alleen aangeduid of als een feit, ‘sec’ en onversierd, gepresenteerd wordt. De kronieken van Monstrelet, Froissart en Chastellain, en van de Bourgeois de Paris, zijn door hun levendige flitsen van laat-middeleeuwse werkelijkheid voor mij vaak een bron van
| |
| |
inspiratie gebleken bij de visualisering van dat 15e eeuwse verleden.
Een grote rol heeft gespeeld dat ik mij vanaf mijn kinderjaren verdiept heb in miniaturen en schilderijen met ontelbare details van kleding, huisraad en het doen en laten van middeleeuwse mensen, en dat ik bij voorkeur boeken over de middeleeuwen las. Op het gymnasium was Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen voor mij een openbaring. Maar dat alles verzinkt in het niet bij de prikkel die er voor mij uitging van bepaalde gedichten van Charles d'Orleans, waarin achter de vaak hoofs-precieuze vorm het wezenlijke van zijn persoon en levenslot voelbaar was: ‘La vraie histoire de douleur, de larmes toute enluminée’. Zijn Livre de Pensée, zijn ‘gedachtenboek’, zoals hij zijn verzen noemde, is een kroniek van eenzaamheid, herinnering en melancholie, het innerlijke beeld van een gevoelig, beheerst mens, een sceptische en relativerende geest, met al zijn beperkingen en zwakheden maar ook als dat nodig was trots en moedig en trouw aan een voor hem nooit te verloochenen code van noblesse.
Men heeft Charles d'Orleans vaak in contrast tot zijn tijdgenoot François Villon voorgesteld als een ietwat pastelkleurige persoonlijkheid, een estheet pur sang, een dichter van elegante, altijd perfect gestyleerde poëzie, zonder drama of grootsheid, en zijn houding in het leven als voornamelijk passief, niet alleen uit noodzaak maar ook als karaktertrek. Uit veel van wat hij schreef heb ik het tegendeel geproefd. Vormelijkheid en zelfbeheersing waren hem tot een tweede natuur geworden. De omstandigheden, oppermachtig, dwongen hem in een strak patroon waarin hij, tegen zijn eigen aard en aanleg in, politicus, diplomaat, militair moest zijn. Vijfentwintig jaren, de beste jaren van zijn leven, tussen zijn 20ste en zijn 45ste jaar, heeft hij als gijzelaar in krijgsgevangenschap in Engeland doorgebracht, weliswaar niet steeds achter slot en grendel, maar toch wel met sterk beperkte bewegingsvrijheid.
Dat hij onder die omstandigheden gerijpt is tot de dichter die hij in wezen was, bewijst de kracht van het individuele innerlijke leven en van de imaginatie, die alle belemmeringen en frustraties te boven kan komen. In die zin kan ik Charles d'Orleans' leven exemplarisch noemen.
Ook voor De scharlaken stad (1952), over het 16e eeuwse Rome, met historische figuren als onder andere Michelangelo, Machiavelli, Guicciardini en Aretino, heb ik in hoofdzaak gebruik gemaakt van de zeer overvloedige secundaire literatuur. Men kan dit boek zien als een denkbeeldige biografie van een historisch personage over wie eigenlijk niets bekend is behalve zijn vermeende afkomst uit de familie Borgia. De invulling van zijn lot (met behulp van fragmenten uit
Omslag De scharlaken stad, vierde druk, 1961
| |
| |
brieven, politieke geschriften, polemieken, poëzie, berichten en getuigenissen van tijdgenoten) gehoorzaamt wat betreft benadering, opbouw en compositie aan de wetten van de roman. Die bekende historische personages heb ik met opzet gekozen terwille van de contrastwerking. Door hun karakter en creativiteit, als dragers van het besef een maatschappelijke functie te vervullen, en door hun hartstochtelijke betrokkenheid bij een eigen levensdoel, zijn zij in alles tegenvoeters van het centrale personnage, Giovanni Borgia, die ik mij heb voorgesteld als iemand die niet wist hoe hij leven moest, omdat hij zijn afkomst en zijn achtergrond niet kende, en daarom ook geen doel voor zijn leven kon bepalen, geen houding in de tijd wist te vinden.
De als essay vermomde roman De tuinen van Bomarzo (1968) berust voor een groot deel op gegevens die ik vond in uitvoerige studies over de beelden en bouwsels in het park van het kasteel Bomarzo in Midden-Italië en op combinaties en deducties die ik mij veroorloofd heb op basis van de grote 18e eeuwse genealogie van Litta, over de Italiaanse adellijke geslachten.
Dat boek heb ik eigenlijk altijd beschouwd als een reeks variaties op een thema. Het gaat over maniëristische doolhoven, zoals Bomarzo er een is, en over de doolhof bij uitstek, het labyrint, als een oeroud en wereldwijd verbreid symbool. Wat betreft de heer van Bomarzo die de tuinen heeft laten aanleggen en zijn beweegredenen om de tufsteenrotsen in het landschap om te toveren tot bepaalde mythologische en allegorische beelden, heb ik verschillende veronderstellingen geuit. Er zit wel heel veel historisch materiaal in verwerkt, maar de tekst is meer bedoeld om aan te duiden voor hoeveel verschillende soorten van uitleg het verleden vatbaar is dan om de geschiedenis van Bomarzo en zijn bewoners te schrijven. Hetzelfde geldt eigenlijk ook voor Een nieuwer testament (1966) waarvan de dichter Claudius Claudianus de centrale figuur is. Ook die roman is op een vrij gering aantal gegevens gebaseerd, omdat we bijna niets van deze dichter weten. Hij leefde van ongeveer 370 tot (in ieder geval) 404 en wordt beschouwd als de laatste grote dichter in het Latijn. Mijn punt van uitgang was zijn poëzie, dat wil zeggen wat daar nog van over is gebleven, en de handvol gegevens over de periode in zijn leven toen hij in Rome carrière maakte tot aan dat jaartal 404, wanneer hij uit de geschiedenis verdwijnt. We weten niet wat er daarna met hem gebeurd is. Mijn roman tracht in te vullen wat open gebleven is. Het is dus een verbeelding op grond van het weinige dat Claudianus in zijn gedichten prijsgeeft over persoonlijke ervaringen en, alweer, van andere tijdsdocumenten en veel secundaire literatuur. Het eigenlijke onderwerp is bevrijding uit de verstarring van conventie en traditie door een innerlijke metamorfose.
Pas toen ik (op uitnodiging van de Stichting De Gelderse Bloem) in aanraking ben gekomen met het wel beschreven maar niet chronologisch geordende, ongelofelijk interessante en omvangrijke Bentinck-archief, dat zich bevindt in het Rijksarchief Gelderland in Arnhem, heb ik echt ervaren wat het speuren naar, en het werken met, authentieke documenten wil zeggen. Ik raakte volslagen bezeten van nieuwsgierigheid naar de persoonlijkheid, het individuele wel en wee, van Charlotte-Sophie von Aldenburg (1715-1800), een Duitse Rijksgravin uit Oost-Friesland, die van 1733 tot 1740 als echtgenote van politicus en diplomaat Willem Bentinck in Den Haag leefde en later, van tafel en bed gescheiden, door Europa zwierf, pogend om via processen weer de beschikking te krijgen over haar vaderlijke erfdeel, dat volgens het scheidingscontract aan Bentinck was toegewezen.
Het Bentinck-archief is in vele opzichten uniek omdat het zo'n grote verscheidenheid
| |
| |
aan soorten van informatie bevat. Het is de weerspiegeling van het leven van een 18e eeuwse vrouw die zich met van alles en nog wat bezighield, niet alleen met een ongelofelijk uitgebreide correspondentie met verwanten en vrienden, waaronder een koning (Frederik de Grote van Pruisen), een keizerin (Maria Theresia van Oostenrijk) en leden van vrijwel alle Europese vorstenhuizen, geleerden, advocaten, schrijvers (Voltaire!), generaals, staatslieden, avonturiers en kwakzalvers. Het archief wemelt van brieven over zakelijke aangelegenheden zoals het beheer van landgoederen, smeekschriften, felicitaties en condoleances, berichten over hofintriges in Berlijn en Wenen, en de toen actuele politieke gebeurtenissen die voor ons zo boeiend zijn omdat we die aangeboden krijgen, zoals een mens in die tijd ze beleefde, en niet in onze 20e-eeuwse interpretatie op basis van feitenmateriaal, waarover die mensen toen niet konden beschikken.
Ook valt er in dat Bentinck-archief veel te vinden over tuinaanleg, over het bezoek aan kuuroorden met geneeskrachtig bronwater, over de emancipatie van de vrouw, over pedagogie, inenting tegen de pokken en andere onderwerpen die in het tijdperk van de Verlichting de gemoederen bezighielden. Niet lang geleden verwees ik een Amerikaanse professor die iets wilde weten over een musicus/componist, die in de 18e eeuw in Nederland geleefd en gewerkt zou hebben, naar het Bentinck-archief. Ik kreeg een kaart van hem terug waarop hij schreef: ‘Thank you for suggesting the Bentinck archives in Arnhem and, believe it or not, I have made a major find.’ Dat verbaasde me absoluut niet, want dat archief is nog lang niet in alle richtingen doorgespit. Er is heel wat in te vinden over alle mogelijke aspecten van het 18e eeuwse leven.
Behalve het rijksarchief Arnhem, heb ik de Egerton Collection in de British Library van het British Museum in Londen geraadpleegd, en verder o.a. het Österreichisches Staatsarchiv in Wenen, en het huisarchief van de vorstelijke familie Zu Schaumburg-Lippe in Bückeburg, Duitsland. En dat laatste vooral is voor mij van doorslaggevende betekenis geweest.
Ik had voor het leven van Charlotte-Sophie von Aldenburg, echtgenote van Willem Bentinck, geen houvast aan betrouwbaar biografisch materiaal. De overweldigende hoeveelheid van chaotisch her en der verspreide documenten vormde eigenlijk een handicap.
In het begin van deze eeuw heeft een nazate van Charlotte-Sophie, de Engelse Mrs Aubrey Leblond, toegang gekregen tot het Bentinck archief dat zich toen nog bevond op kasteel Middachten, eigendom van leden van de familie Bentinck. Zij heeft een biografie geschreven Countess Bentinck, her life and times, geheel vanuit de gezichtshoek van de Engelse tak van het geslacht en in hoofdzaak gebaseerd op de brieven die Charlotte-Sophie in de laatste jaren van haar leven gewisseld heeft met de kinderen van haar jongste zoon Bentinck, die zich blijvend in Engeland gevestigd had.
Mrs Leblond is kennelijk teruggedeinsd voor het onderzoeken van het materiaal dat betrekking heeft op het ongelukkige huwelijk met Willem Bentinck, en vooral van dat, waaruit blijkt dat Charlotte-Sophie lange tijd een verhouding had met graaf Zu Schaumburg-Lippe, die van jongsaf haar grote liefde was geweest. Hij trouwde met een ouder nichtje van Sophie, ook een Charlotte, Charlotte von Nassau Siegen, die altijd Lottgen genoemd werd. Jong wees geworden, was zij min of meer geadopteerd door de ouders van Charlotte-Sophie en bij hen aan huis opgegroeid. Dat Charlotte-Sophie van haar minnaar een paar kinderen had, hetgeen vooral in verband met erfeniskwesties hoogst pijnlijk voor de familie was, heeft Mrs Leblond als te ‘shocking’ gene-
| |
| |
Charlotte Sophie Bentinck-von Aldenburg. Olieverfportret, waarschijnlijk door Philip van Dijk. (collectie Slot Bückeburg)
| |
| |
Albrecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe. Olieverfportret door Carl Andreas van Loo. (collectie Slot Bückeburg)
geerd. En wat erger is, vermoedelijk is zij degene geweest die verraderlijke passages in brieven onleesbaar heeft gemaakt. Aangezien ook Charlotte-Sophie's echtgenoot, Willem Bentinck, zich of in uiterst bedekte termen of helemaal niet over deze dingen heeft uitgelaten, kon ik in Arnhem, London en Wenen nergens het sluitende bewijs vinden.
Ik ging destijds in de eerste plaats naar Bückeburg in Duitsland, om de plek en het slot te zien, waar Albrecht-Wolfgang zu Schaumburg-Lippe gewoond had en waar Charlotte-Sophie bepaalde, voor haar zelf hoogst belangrijke, momenten van haar leven heeft doorgebracht. Ook wilde ik een aantal documenten bekijken, die genoemd werden in een artikel, dat niet eens in eerste instantie over haar ging, maar die relevante informatie leken te bevatten. De archivaris van het Hausarchiv was uiterst hulpvaardig en geïnteresseerd. Op een dag kwam hij naar mij toe met een klein pakje dat met koord omwonden en met lakzegels dichtgemaakt was. Hij knipte de koorden voor mij door, verbrak de zegels en zei tegen mij dat dit pakje sinds 1800 niet open was geweest. Het bevatte een dagboekje van Charlotte Sophie dat ze geschreven had tijdens één van haar laatste bezoeken aan Bückeburg, waar haar minnaar en zijn vrouw toen woonden. In dat dagboek beschrijft zij de schokkende ontdekking dat Albrecht-Wolfgang haar niet meer liefheeft. Ze vraagt zich zelfs af of het hem ooit ernst is geweest, of hun relatie niet veeleer ‘Spielerei’ en tijdverdrijf was voor deze wereldse man die er tal van vriendinnen op na hield.
Toen ik die verrassend ‘moderne’ niets verbloemende ontboezeming las, viel alles op zijn plaats. Dit was nu wat die Amerikaanse professor een major find noemde. Veel van wat ik nooit helemaal had begrepen werd plotseling duidelijk. Het vormde voor mij de bevestiging van wat ik onder woorden gebracht vond op een rouwzegel van de familie von Aldenburg, waarmee ze hun condoleances plachten te sluiten: woorden, die ik sindsdien bij het werken met dergelijk materiaal tot mijn devies gekozen heb: ‘Les morts sont vivants’. De doden zijn niet dood, ze komen als het ware weer tot leven in hun papieren nalatenschap of wanneer bij het openvouwen van een brief het zand in je hand valt waarmee iemand vroeger de inkt heeft afgevloeid. Dat is een heel bijzondere gewaarwording.
Over haar liefde voor Albrecht-Wolfgang heeft Charlotte-Sophie zich herhaaldelijk uitgelaten, maar in verband met de twee illegitieme zoons die zij van hem had, is zij altijd zeer terughoudend geweest. Haar situatie in dat opzicht is niet te begrijpen zonder kennis van het destijds in Europese (vooral Duitse) vorstenhuizen vaak gebruikelijke ‘morganatische huwelijk’, d.w.z. een verbintenis naast de officiële, aangegaan met medeweten en goedkeuring van de eerste wettige echtgenote. Kinderen uit een dergelijke verhouding werden ge- | |
| |
woonlijk zonder enig probleem erkend. Het standpunt van Charlotte-Sophie werd bepaald door haar overtuiging dat zij als rijksgravin een autonome positie bekleedde, die haar machtigde boven de wet voor gewone stervelingen te staan. Was trouwens haar grootvader, Anton I von Aldenburg, niet ook de erkende illegitieme zoon van de hertog van Oldenburg en een adellijke minnares? In haar ogen was de groeiende tegenstand van Lottgen, haar nichtje, ronduit verraad, omdat die ooit de indruk had gewekt akkoord te gaan met een buitenechtelijke relatie van haar man. Heel het drama van Charlotte Sophie's leven vloeit voort uit haar romaneske interpretatie van feodale tradities, en haar uitgesproken gevoel van eigenwaarde als geboren (en door de Koning van Denemarken, haar vaders leenheer, als zodanig erkende) erfgename van de Aldenburgse bezittingen, met recht op alle privileges van haar stand. Haar ontoereikende vorming om die positie naar behoren te vervullen en het feit dat de schulden van haar vader, en zijn penchant voor het degelijke Holland, waar hij was opgegroeid, haar dwongen te trouwen met Willem Bentinck, voor wie zij geen liefde kon voelen, beschouwde zij als ‘le malheur de ma vie’.
In de twee delen die ik aan Charlotte-Sophie gewijd heb, is eigenlijk niets verzonnen. Wel heb ik de brieven en documenten geselecteerd en gerangschikt om een bepaalde ‘lijn’ in haar leven zichtbaar te maken en relief te geven. Mijn inleidende en verbindende teksten ondersteunen die keuze. Er zijn natuurlijk andere benaderingen denkbaar, die weer andere aspecten van haar persoon en haar omgeving belicht zouden hebben. De overweldigende hoeveelheid intieme documenten maakte het mogelijk een voelbaar authentiek beeld te geven van haar ongelukkige huwelijk met Willem Bentinck, haar hardnekkige liefde voor Albrecht-Wolfgang zu Schaumburg-Lippe, haar vlucht uit Den Haag naar Buckeburg in de hoop dat daar een ‘menage a trois’ met haar minnaar en Lottgen gerealiseerd zou kunnen worden, haar zwerftocht door Europa met haar illegitieme zoons en andere jeugdige beschermelingen, altijd op zoek naar sympathisanten en juridische adviseurs in haar strijd tegen Bentinck. Duidelijk blijkt haar worsteling om zelfinzicht, naast alle stommiteiten, hovaardij en misverstand waarmee haar soms al te onbesuisde handelen gepaard ging. De wil tot zelfbeschikking dreef haar voort, en ook het besef dat ze verantwoordelijk was voor de door Albrecht-Wolfgang niet erkende zoons, die geen toekomst hadden wanneer zij niet over bezit en gezag beschikte.
Waaruit bestaat nu het belang van Charlotte-Sophie voor een ‘biografische’ roman? Wat is haar waarde als historische persoonlijkheid, als vrouw, als vertegenwoordigster van haar klasse? Behalve de duizenden brieven die ze geschreven heeft, bevinden zich in haar nalatenschap (die misschien nog veel omvangrijker is dan wij kunnen vermoeden omdat niet alle archieven toegankelijk zijn) ook brieven die je een literaire activiteit zou kunnen noemen. Haar brieven verraden haar verteltalent. Ze last dialogen in en maakt uit een onbeduidend voorval een scènetje. Ze hield ervan zichzelf en wat haar overkwam te dramatiseren en haar denkbeelden uitvoerig toe te lichten. Sommige van haar brieven bestaan uit tien, twaalf of meer grote dubbele vellen postpapier. In de loop van de jaren werd haar gebruik van de Franse taal steeds vloeiender en geraffineerder. Ze laste wel van tijd tot tijd plat-Duitse zinnen in (ze sprak in haar jeugd het dialect van haar streek omdat toen het hoogduits als beschaafde voertaal nog niet algemeen gangbaar was). Ze schrijft bijvoorbeeld, wanneer ze ziek is, in een Franse brief aan haar moeder dat de dokter haar pols heeft gevoeld en bloed heeft afgetapt ‘und er hat mir ins Arschloch geguckt’.
| |
| |
Dit kon ze natuurlijk onmogelijk in het Frans zeggen. In alle stemmingen was ze direct, openhartig en vaak zeer amusant. Dat ze gevoel voor humor had, en rijm en metrum beheerste, blijkt uit een paar satirische verzen over het vervelende, geborneerde Holland ‘ce pays de beurre et de fromage’, waar ze zich een banneling voelde. Vermoedelijk is zij de schrijfster van een lang, in het hoogduits geschreven, gedicht op het kuuroord Pyrmont en de attracties van een ‘badreisje’. Haar schrijftalent blijkt verder uit een aantal autobiografische fragmenten waarin ze uiting geeft, eerst aan haar bezorgdheid voor Albrecht-Wolfgang die dan ernstig ziek is, en later aan haar verdriet na zijn overlijden. ‘Ze maakt een roman van haar leven’, heeft iemand uit haar naaste omgeving eens gezegd. Dit exhibitionistische element was heel sterk in haar. Men zou haar een ‘compulsive writer’ kunnen noemen. Ze heeft dat grote aantal documenten ongetwijfeld bewaard om haar handelwijze te kunnen rechtvaardigen tegenover degenen die haar veroordeelden als echtbreekster en in de hoop dat haar (klein-)kinderen haar eenmaal zouden begrijpen. Ze was geen Belle van Zuylen. Haar schrijven was middel en geen doel. Zij had geen echte litteraire ambitie. Corresponderen hoorde nu eenmaal bij de stijl van leven van het milieu waartoe ze behoorde. Ze heeft, waarschijnlijk onder invloed van Voltaire, negen korte filosofische verhandelingen geschreven in de vorm van een reeks brieven aan een onbekende dame. Men kan die teksten zonder meer beschouwen als feministische pamfletten ‘avant la lettre’ betreffende het gebrek in opvoeding en onderwijs aan vrouwen en over het onrecht vrouwen aangedaan door hen zeggenschap over hun kinderen en hun bezittingen te onthouden. Hoewel Charlotte-Sophie allesbehalve een intellectuele vrouw was en in haar jeugd praktisch geen vorming ontvangen had, toonde ze zich later in haar leven zeer
leergierig en nieuwsgierig naar de stromingen van haar tijd, al kan men haar niet kieskeurig noemen waar het haar bronnen van informatie betreft. In het Rijksarchief te Arnhem bevindt zich een chaotische massa drukwerk dat zij verzameld en bewaard heeft, waaruit de onderzoeker van nu een indruk kan krijgen hoe men destijds de eigen actualiteit beleefde. Dat is een van de grote charmes van het Bentinck-archief. De mensen vonden dingen belangrijk die voor ons bijzaak of volledig achterhaald zijn. Ze konden wat hen overkwam niet zien in het licht van ontwikkelingen en gebeurtenissen die voor ons de 18e eeuw bepalen. Juist daardoor komen ze ons nu naderbij in hun eigen, voor ons nooit meer na te voelen werkelijkheid.
Charlotte-Sophie was dus noch een historisch, noch een literair belangrijke persoonlijkheid, maar ze is wel als mens, met al haar tegenstrijdigheden, zwakheden en gebreken, en haar beminnelijke eigenschappen, heel herkenbaar over de afstand van twee eeuwen heen die ons van haar scheidt. De brieven die ze als oude vrouw heeft geschreven aan een kleindochter in Engeland tonen hoe uit de eigengereide ‘freule’ von Aldenburg die niet trouwen wilde met Willem Bentinck, uit de opstandige mevrouw Bentinck die alleen maar weg wilde, uit de in haar hartstocht diep teleurgestelde minnares van Albrecht-Wolfgang, uit de gevierde vrouw van de wereld in Berlijn en Wenen, uit de hardnekkige aanklaagster van Willem Bentinck, de verbeten strijdster voor wat zij haar recht achtte, tenslotte een wijs oud mens is geworden, met compassie en nuchter inzicht, een aanmerkelijk evenwichtiger persoonlijkheid dan zich liet aanzien in haar jeugd.
Er is destijds van wetenschappelijke zijde natuurlijk wel enige kritiek op mijn boek geweest. Een historicus ergerde zich bijvoorbeeld aan de volgens hem uit mijn pen
| |
| |
Joan Derk van der Capellen, Heer van den Pol. Gravure van L.J. Cathelin naar J.A. Kaldenbach. (collectie Provinciaal Overijssels Museum, Zwolle)
| |
| |
gevloeide en in zijn ogen overdreven vaak als literaire vondst herhaalde toespeling op de koets met ‘zes, acht, tien paarden’ waarmee Albrecht-Wolfgang haar zou komen halen wanneer ze het in haar huwelijk met Willem Bentinck niet kon uithouden. Maar die ‘zes, acht, tien paarden’ en ook de frequentie van dat beeld in de brieven zouden de criticus niet ontgaan zijn indien hij zelf de documenten onder ogen had gehad. Het was een soort van code tussen de beide geliefden, een herinnering aan een afspraak die zij ooit gemaakt hadden vóór Charlotte-Sophie met Bentinck trouwde. Maar wat Albrecht Wolfgang als galante scherts beschouwde, was voor Charlotte-Sophie bittere ernst. Die paarden, als symbool van vlucht en vrijheid, hebben in haar bewustzijn (en dus in de roman) een duidelijke functie.
Ook is er kritiek geuit op het feit dat ik Charlotte-Sophie en Voltaire in Berlijn (waar zij elkaar vaak ontmoet hebben in de tijd toen Voltaire aan het hof van Frederik de Grote verbleef) een in dialoog-vorm gesteld vertrouwelijk gesprek laat voeren met onder andere minder vleiende opmerkingen over de vorst. Die conversatie had ik toch zeker uit mijn duim gezogen! Maar alles wat zij daar zeggen, hebben zij ook werkelijk ooit zwart op wit gezet, in brieven, zij het niet altijd aan elkaar geschreven. Aangezien zij in Berlijn nogal intiem met elkaar omgingen en ook later nog jaren lang geen geheimen voor elkaar hadden, durf ik het aannemelijk te vinden dat zij wel eens in dergelijke bewoordingen met elkaar gesproken hebben over hun koninklijke gastheer die het hen beiden, om verschillende redenen, moeilijk maakte.
In 1984 werd er in het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle een tentoonstelling gehouden ter ere van de 200ste sterfdag van Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784), die beschouwd wordt als de schrijver van het beruchte pamflet ‘Brief aan het Volk van Nederland’, een felle antiorangistische opwekking tot herstel van oud-vaderlandse democratische beginselen. Het geschrift dat in 1782 anoniem in verschillende steden op straat ‘te vondeling’ was gelegd, veroorzaakte een enorme deining. Bij monde van Drs. G. Mentink, die toen Rijksarchivaris in Arnhem was (uit de gezamenlijke betrokkenheid bij de Bentinck-archiefstukken was inmiddels een goede verstandhouding gegroeid) werd me gevraagd of ik eventueel iets wilde schrijven over die controversiële Jonkheer van der Capellen wiens naam weliswaar altijd aan Overijssel gekoppeld wordt, omdat hij daar lid van de Staten is geweest, maar die eigenlijk een geboren Geldersman was, stammend uit een oude familie met een politiekactief verleden.
Ik wist veel te weinig over Joan Derk van der Capellen om op dat verzoek ja of nee te kunnen antwoorden. Ik kende het hoofdstuk dat Jan Romein aan hem gewijd heeft in Erflaters van onze beschaving en ik kende het aan hem toegeschreven pamflet. Maar er was in het personage eigenlijk niets dat mij echt aantrok. Ik vroeg dus bedenktijd en heb die gebruikt om het in 1921 gepubliceerde 750 pagina's tellende proefschrift van M. de Jong Hzn over Joan Derk van der Capellen te lezen, een zeer uitvoerig en nauwgezet overzicht van Joan Derk's loopbaan als politicus, van zijn ijveren voor de afschaffing van de onbetaalde herendiensten en de slavenhandel, voor de oprichting van bewapende burgerkorpsen, voor veranderingen in verkiezings- en stemmingsprocedures binnen het bestuur van de provincie Overijssel. Dank zij het feit dat zijn adviezen aan de Staten door publikaties in de openbaarheid gebracht en zo ter algemene discussie gesteld werden, kon hij op den duur herzieningen bewerkstelligen. Ook gaat M. de Jong in op de contacten van Joan Derk met een aantal Amerikanen, vertegenwoordigers van de jonge Verenigde Staten, voor wier vrijheidsstrijd tegen Engeland hij altijd veel sympathie heeft gehad. Door zijn toe- | |
| |
doen moest de Republiek weigeren in te gaan op het verzoek van de Engelse koning om hulptroepen voor acties tegen de Amerikaanse rebellen te leveren.
Maar liefst 700 bladzijden in dit proefschrift zijn gewijd aan een beschrijving en analyse van oud-vaderlandse staatsinstellingen en politieke zeden en gebruiken, en aan de betekenis van Joan Derk's pamflet. Slechts 39 pagina's beslaat het gedeelte waarin Joan Derk's jeugd en geestelijke wordingsgeschiedenis geschetst worden. Dat is begrijpelijk, omdat er over die fase van zijn leven en ook over zijn huwelijk en zijn privé-omstandigheden nauwelijks gegevens voorhanden zijn, vergeleken bij de door brieven en talloze officiële documenten gestaafde periode van direct voor zijn admissie in de Ridderschap van Overijssel tot aan zijn overlijden in 1784.
Als het waar is wat Marcel Proust ooit schreef, nl. dat de essentiële waarheid over iemands persoonlijkheid gezocht moet worden in de diepverborgen ervaringen van de vroege jeugd en veel minder in de feiten, handelingen en gebeurtenissen van het volwassen leven, dan stond ik in dat opzicht voor een ondoordringbare muur. Het onbekende, ontbrekende in de geschiedenis van een leven heeft altijd een grote aantrekkingskracht op me uitgeoefend. Ik realiseerde mij dat ik aan het eerbied afdwingende, maar uiterst onoverzichtelijk in elkaar gezette proefschrift van M. de Jong pas iets zou kunnen hebben, wanneer ik langs een andere weg enigszins met die materie vertrouwd geraakt zou zijn. Een van de bruikleengevers van documenten voor de tentoonstelling in Zwolle stelde mij ter oriëntatie een gedeelte van zijn particuliere verzameling ‘Capelliana’ (waaronder vele oorspronkelijke drukken) ter beschikking. Dankzij die teksten en de in aansluiting daarop geraadpleegde secundaire literatuur, kreeg de figuur van Joan Derk als lid van de Staten van Overijssel en als ‘public personality’ duidelijker omtrekken voor mij. Daarna ben ik weer in het Rijksarchief Gelderland gedoken, waar tal van interessante stukken met betrekking tot Joan Derk bewaard worden. In Deventer en Tiel en in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag vond ik ook een overvloed aan informatie. Ik begon te beseffen wat ik allemaal niet wist, maar wat ik absoluut zou moeten weten om iets te begrijpen van deze merkwaardige mens en zijn leven, en van zijn tijd. Het leek me dat ik hem en zijn gedachtenwereld pas recht zou kunnen doen wedervaren, wanneer ik zijn figuur uit de provinciale Nederlandse politiek kon lichten en hem plaatsen binnen een wijdere context, waarin hij krachtens zijn geestesgesteldheid thuishoorde. Zijn acties, zijn optreden in Zwolle, Deventer en Kampen, krijgen pas zin wanneer men zich realiseert wat zich tegelijkertijd afgespeeld heeft
buiten de Republiek en wanneer men iets proeft van de maatschappelijke en individuele emancipatie die door de Verlichting is veroorzaakt. En dat is de reden waarom ik, toen ik eenmaal tot het schrijven over hem besloten had, hem een achtergrond heb willen geven van min of meer verwante tijdgenoten die in eenzelfde soort politiek debat verwikkeld waren, verkeerden in vergelijkbare persoonlijke omstandigheden, waar revolutionaire impulsen uit voortkwamen. Ik heb dus mijn ‘kroniek’ van zijn leven voor een groot deel samengesteld uit authentieke documenten en daartussen hoofdstukken ingelast, gewijd aan tijdgenoten zoals bijvoorbeeld de politicus-journalist en ‘public speaker’ John Wilkes in Engeland (een buitengewoon schilderachtige figuur) de staatsman en politiek auteur Mirabeau en de toneelschrijver en geheim agent de Beaumarchais in Frankrijk, de Amerikaan John Adams, advocaat en van 1778 tot 1785 vertegenwoordiger van de V.S. in Europa en Adam Weishaupt, jurist en stichter van het geheime genootschap der Illuminati in Duitsland. Met al deze figuren heeft Joan Derk bepaalde aspecten van omstandigheden en persoonlijkheid gemeen.
| |
| |
Uit de zeer schaarse mededelingen in zijn eigen brieven kon ik opmaken dat er van een gezinsleven in zijn jeugd geen sprake was en dat er ook geen innige band tussen zijn ouders bestond. Zijn vader was militair en leefde bij zijn regiment. Zijn kindertijd bracht Joan Derk als enig kind met zijn moeder door in het huis van haar vader in Tiel. Die grootvader, Dirk Reinier van Bassenn, had behoord tot de anti-orangistische magistraten in Gelderland die een belangrijke rol gespeeld hebben in de z.g. ‘Plooijerij’ aan het eind van de 17e eeuw, hetgeen hem was komen te staan op verbanning uit Arnhem voor de rest van zijn leven. Hij schreef een Vaderlandse Geschiedenis vanaf de Bataven tot aan zijn eigen tijd. Van hem kreeg Joan Derk zijn eerste onderwijs: Latijn, Oude Geschiedenis en de werken van de belangrijkste Romeinse schrijvers. Joan Derk is sterk beïnvloed door de nadruk die zijn grootvader legde op de welvaart en macht en de zedelijke discipline van de Republiek in de zeventiende eeuw. Hij bleef ook altijd geobsedeerd door de voorstelling van sterk verval in zijn eigen tijd en van de dringende noodzaak tot herstel. Zijn grootvader was in menig opzicht een markante strijdbare figuur, Joan Derks eigenlijke opvoeder en mentor. Mijns inziens is de ‘Brief aan het Volk van Nederland’ ook een eerbetoon aan die grootvader. Er komen passages in voor die vrijwel letterlijk in de geschriften van de oude Van Bassenn te vinden zijn.
Joan Derk had een zwakke gezondheid. In dat opzicht aardde hij naar zijn moeder die jong stierf. Dat tere gestel was een bron van ergernis voor zijn vader die steeds duidelijk liet merken hem als een mislukkeling te beschouwen, ongeschikt voor de militaire dienst of om naar zee te gaan. Slechts schoorvoetend stemde Van der Capellen senior in met Joan Derk's wens om te gaan studeren. Hij voorzag hem van maar karig studiegeld, en toen Joan Derk meerderjarig werd onthield hij hem de erfenis van zijn moeder en werkte hem tegen in zijn huwelijksplannen. Hij liep zelf rond met de gedachte weer te trouwen om, zoals hij verklaarde, ‘eindelijk eens gezond nageslacht te kunnen verwekken’. Joan Derk's jeugd werd beheerst door de afkeer die z'n vader voor hem voelde, dat is in zijn brieven herhaaldelijk tussen de regels te lezen. Hij werd ook geplaagd door het ongemak en de gevoelens van schaamte die z'n zwakke ingewanden al vanaf z'n schooltijd veroorzaakten. Over die
Penning op Joan Derk van der Capellen tot den Pol uit 1782, door J.G. Holtzhey
| |
| |
kwaal is hij in een aantal van zijn brieven expliciet genoeg geweest. In een later in zijn leven aan een vriend gericht schrijven heeft hij het over ‘die verregaande verzwakking der ingewanden, waartoe wijlen mijn goede oude Rector onschuldig de grond heeft gelegd door een als der Perzen en Meden onverbrekelijke wet, waarbij het verboden was dat de leerlingen niet op zekere plaats ter verrichting ener grote besogne mochten gaan. Een kleine was geoorloofd. De eens met geweld ingehouden ontlastingen hebben terugwerkende de ingewanden geforceerd en mij sindsdien steeds doen laboreren, ja kwijnen, aan gebrek of overmaat aan stoelgang’.
Van geen enkel intiem aspect van zijn leven is in Joan Derk's brieven zo vaak sprake als van ‘de zwakheid van mijn gestel’, ‘mijn zwak zenuwgestel’, ‘migraine en veelvuldige krankheid’. De psychische druk die daarvan uitgaat mag men niet onderschatten. In de hedendaagse psychologie is met name het verschijnsel verstopping bekend als een reactie op een kwetsende of vernederende behandeling, op teleurstelling en frustratie, en ook wel als een uiting van hardnekkigheid, of van de behoefte aan wraak. Zijn zwakke gezondheid heeft ook stellig zijn seksuele leven beïnvloed. Hij was zeer aan zijn vrouw gehecht; hij zegt nooit veel over haar, maar als hij iets over haar zegt, noemt hij haar vaak ‘het lieve mens’. Zij heeft hem ook steeds geholpen met het copieëren van zijn stukken voor de Staten en andere teksten en ze stond volledig achter hem in alles wat hij ondernam. Zij hadden één kind, een dochter. Vermoedelijk was de huwelijksverhouding na enkele jaren heel bedaard of zelfs platonisch door zijn vele ziek-zijn en de inspanning die zijn geestelijke arbeid hem kostte.
Een historicus ergerde zich in een kritiek op mijn boek nogal over de nadruk die ik volgens hem als ‘romancière’ gelegd had op die ingewandstoornissen van Joan Derk. Maar het lijkt mij een heel geldig en tekenend detail. En het was onweerlegbaar voor hemzelf een groot probleem, dat zijn leven sterk beïnvloed heeft.
Dat een kind een extreme geldingsdrang kan ontwikkelen ter compensatie van een pijnlijk minderwaardigheidsgevoel, is waarschijnlijk ook toen al door scherpzinnige opvoeders bespeurd, maar tot de middelen om die geldingsdrang binnen de perken te houden en in goede banen te leiden, behoorden voordat de Romantiek het gevoelsleven als bepalende factor had ontdekt, nog niet als vanzelfsprekend liefdevolle aandacht en zorg van de kant der opvoeders.
Emancipatie van de jonge mens uit het knellende keurs van ouder-kind relaties en in het kielzog daarvan emancipatie van de ‘maatschappijmens’ uit een evenzeer knellend patroon van rangen en standen, dat zijn de grote thema's van de 18e eeuwse literatuur. Voor het eerst wordt ook de drang van het meisje en de jonge vrouw om mondig te worden en niet langer geheel en al onderworpen te zijn aan vader, broers, voogd, echtgenoot, een overheersend thema. Het leven van Charlotte-Sophie is een sprekend voorbeeld van de realiteit van dat probleem.
Voor de jonge man is de emancipatie altijd maatschappelijk. Het verzet tegen de almachtige vader gaat over in verzet tegen het despotisme, verzet tegen als te eenzijdig en beperkend ervaren normen en regels. Bij alle belangrijke creatieve geesten van het tijdperk komt men dat thema tegen.
Bijvoorbeeld: een aantal opera's van Mozart hebben als uitgangspunt een uitdaging, een krachtmeting, met als inzet emotionele, geestelijke of maatschappelijke emancipatie. In De bruiloft van Figaro wordt het probleem gesteld als opstandigheid van de onmondig gehouden klasse der dienstbaren tegenover hun heren en meesters, de machthebbers, de adel. In De Toverfluit kan men het nieuwe anti-monarchistische, anti-klerikale ideaal van gelijkheid verbeeld zien, met de Koningin der Nacht als een symbool
| |
| |
Aanneming van een leerling tot de orde der Vrijmetselaren. Op de grond de symbolen van de Vrijmetselarij. Anonieme gravure uit 1745
van Oude Macht van vóór de Verlichting en de hogepriester Sarastro als de belichaming van de maçonnieke opvatting van regeneratie van de wereld. De vrijmetselarij werd ten tijde van Joan Derk's leven een hoogstbelangrijk instrument van individuele geestelijke onafhankelijkheid.
In zijn politieke streven heeft Joan Derk aanvankelijk, onbewust, het verzet tegen zijn vader willen uitdrukken. Later vereenzelvigde hij de hem vijandig-gezinde Drost van Twente en de Stadhouder Willem V en het hele instituut van de Overijsselse Ridderschap met het negatieve beeld van despotische, bekrompen vaderfiguren. Zijn eigen vader moet hij op den duur als te onbetekenend ervaren hebben. Die gaf hem ook nooit krachtig tegenspel, die pestte hem alleen maar achter de schermen.
Zelf is Joan Derk ook in menig opzicht een vaderfiguur, in elk geval een geestelijk leider, geweest voor Francois van der Kemp, een jonge vooruitstrevende Leidse predikant, die zich van bewonderend paladijn ontwikkeld heeft tot een daadwerkelijke helper. Ik ga ervan uit dat grote gedeelten uit De Brief aan het Volk van Nederland mede door van der Kemp geschreven zijn in de zomer van 1781, toen hij bij Joan Derk op diens kasteel Appeltern logeerde. Van der Kemp is een voorhoedestrijder geweest in de patriottische beweging, die Joan Derk als haar boegbeeld beschouwde.
Er is een merkwaardige ambivalentie in Joan Derk. Enerzijds wilde hij graag zijn positie als edelman en lid van de Ridderschap ten volle erkend zien, anderzijds waren zijn handelingen er op gericht om de macht van de adellijke oligarchie en van de vorst met monarchistische ambities te breken. Ging het hem om een nieuwe interpretatie van het klassieke begrip ‘nobilis’, waarin Romeinse opvattingen van plicht en roeping tot uiting kwamen? Zijn ijveren voor betere kennis van het Nederlands, van vaderlandse geschiedenis en historische vaderlandse voorbeelden van moed en gemeenschapszin, zou kunnen wijzen op pre-romantische nationale gevoelens. Aanvankelijk is er bij hem wel degelijk sprake geweest van vertrouwen in prins Willem V als ‘landsvader’, een imago dat hijzelf later opgelegd kreeg, en met graagte aanvaardde. Plotseling is er een radicale ommezwaai opgetreden in zijn denken en voelen. Zijn uitermate grote voorzichtigheid waar het zijn terugvragen en vernietigen van correspon- | |
| |
dentie betreft, heeft iets strategisch, alsof het allemaal past in een plan van grotere omvang en verderstrekkende betekenis. Hij verklaart bij herhaling dat zijn geheugen zwak is, zijn hoofd niet tot geordend denken in staat, maar de soms buitengewoon lange brieven waarin hij dit beweert, vormen op zichzelf al een weerlegging door de helderheid van het betoog en de kennis van zaken. Hij heeft wel eens verklaard dat men een plan moest ontwerpen en uitvoeren als een wiskundig probleem. Hoewel hij niet afgestudeerd was, heeft hij bijzonder veel gelezen, vooral Engelse filosofen en politieke schrijvers. In zijn adviezen en memories kan men soms haast letterlijk bepaalde formuleringen of passages terugvinden van eigentijdse auteurs. Wat me uiteindelijk tot het schrijven van Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern (1989) gebracht heeft, is de overtuiging dat Joan Derk van der Capellen niet die heroïsche ‘tribuun des
volks’ is geweest, die de al tijdens zijn leven op gang gekomen legendevorming van hem gemaakt heeft. Hij is zelfs in de toga van een Romeinse tribuun vereeuwigd als standbeeld. Het was de bedoeling dat hij zo zou prijken op een marmeren praalgraf, met aan zijn voeten de Nederlandse leeuw, de godin Minerva en de provincie Overijssel als een allegorische vrouwengedaante. Dat monument staat nu, verbrokkeld, in een park in Rome omdat de italiaanse beeldhouwer destijds nooit voor zijn werk betaald is.
Van der Capellen was een buitengewoon complexe persoonlijkheid, iemand die òf zijn eigen drijfveren zelf niet doorgrond heeft en zich dan, onbewust, blootgaf in wat hij schreef (hetgeen weer tot inconsequenties in zijn doen en laten leidde); òf die drijfveren bewust zeer goed verborgen wist te houden en zodoende blijk geeft van dubbelzinnigheid en een ongewoon vermogen tot intrigeren. Zijn leven is uit te leggen als dat van een te goeder trouw handelende idealist, die zonder het te willen of te weten geschoven wordt door machten en krachten buiten hem, óf als dat van een zeer intelligente, geslepen politicus die handig gebruik wist te maken van de omstandigheden, met name van een doelmatig gebruik van het gedrukte woord, van een in wezen al moderne methode van publiciteit.
Het heeft lang geduurd voordat ik de pen op het papier durfde zetten, en de oogst van mijn documentatie in een tekst kon verwerken. Hoe leerzaam al die archiefstukken over Joan Derks optreden in de Staten van Overijssel ook waren en hoe onthullend voor zijn politieke contacten de uitgave van zijn honderden brieven door het Utrechts Historisch Genootschap ook bleek te zijn, om meer van hem te kunnen tonen dan een ‘staatkundig profiel’ moest ik andere wegen bewandelen.
Ik moest proberen een beeld te construeren van zijn geleefde werkelijkheid, zijn kinderjaren, studietijd, huwelijk, vriendschappen, ambities, twijfels en geluksmomenten, desnoods op basis van gegevens die niet perse hemzelf betroffen, maar die mutatis mutandis voor hem hadden kunnen gelden.
Er bestaat bijvoorbeeld een dagboek van een Zweedse student die in Nederland rondreisde en met name in Utrecht verblijf hield in de tijd toen Joan Derk daar studeerde. Hij vertelt dat er in een bepaald logement een onbekende jonge en mooie dame woonde, een Française over wie in de stad allerlei veronderstellingen de ronde deden. Wat die Zweedse student gezien heeft, kan Joan Derk ook gezien hebben. In zijn nogal saaie, dorre bestaan van krap-gehouden en van nature wat geremde jongeman zou de aanblik van die geheimzinnige aantrekkelijke verschijning een vleug wereldse bekoring gebracht kunnen hebben, die hem inspireerde en het verlangen zich te onderscheiden in hem losmaakte.
In een tekst, die niets met Joan Derk te maken had, vond ik vermeld hoe ooit bewoners van het dorp Appeltern een ongewenste vreemdeling hadden verdronken in de Waal. Joan Derk hield veel van zwemmen;
| |
| |
dat, en paardrijden, waren de enige vormen van ontspanning die hij zich veroorloofde. Ik heb in mijn boek een passage ingelast waarin hij, zwemmend, vanuit de verte getuige is van een dergelijke wandaad. De man die zo wordt omgebracht is een uit een andere streek afkomstige stalknecht van zijn vader. Hij gaat naar zijn vader toe en eist dat de moord onderzocht en berecht zal worden. Maar hoewel de jurisdictie van Appeltern bij jonkheer Van der Capellen senior berust, neemt deze geen maatregelen. Hij heeft de bewuste knecht altijd als een last-post beschouwd.
Dit verzonnen incident heeft de functie om de tegenstelling in de opvattingen over recht en rechtvaardigheid bij vader en zoon aan te geven; het sterkt de nog jonge Joan Derk in zijn voornemen zich te verzetten tegen willekeur en machtsmisbruik.
Dergelijke kunstgrepen, bedoeld om in de authentieke documenten indirect besloten, nergens uitgewerkte, wezenlijke aspecten van een personage aanschouwelijk te maken, heb ik veelvuldiger en uitvoeriger toegepast in Heren van de Thee (1992). Dat boek is tot stand gekomen op basis van een meer dan honderdvijftig jaar bestrijkende verzameling documenten en persoonlijke brieven die thuis horen in het ‘Indisch Thee- en Familiearchief’. Dat archief wordt beheerd door nazaten van een aantal families die in 1845, onder invloed van de toen ongunstige economische omstandigheden in Nederland, naar Indië zijn gegaan om op West-Java grond te pachten en eerst koffie maar later vooral thee te verbouwen. In de loop der jaren ontstond er zo in het bergland van de Preanger, ten zuiden van Batavia, een waar netwerk van ondernemingen, geëxploiteerd door leden van de families van der Hucht, Holle en Kerkhoven en aangetrouwde verwanten. De hoofdpersoon van mijn roman, Rudolf Kerkhoven(1848-1918), studeerde in Delft voor technisch ingenieur en ging in 1871 na zijn examens op zijn beurt naar Indië om zijn vader bij te staan op diens plantage Ardjasari. Het liep echter allemaal anders dan hij verwachtte. Tot zijn teleurstelling en bevreemding bleek zijn vader het assistentschap op Ardjasari te reserveren voor een jongere zoon. Rudolf kreeg zijn opleiding bij een oom en kon in 1873 een oude, door het gouvernement afgeschreven koffie-onderneming pachten, Gamboeng, die hij met bewonderenswaardige energie en doorzettingsvermogen door ontginning van het oerwoud heeft uitgebreid en daarna met thee beplant. Intussen was er een nieuwe agrarische wet van kracht geworden die het ondernemers mogelijk maakte voor de duur van vijfenzeventig jaar grond te pachten. Voor Rudolf had het dus zin in verband met de toekomst een gezin te stichten.
In 1879 trouwde hij met Jenny Roosegaarde Bisschop, een meisje uit Batavia. Haar moeder was een kleindochter van de beruchte Gouverneur-Generaal Daendels, die verantwoordelijk was voor de aanleg van de Grote Postweg dwars over Java, een projekt dat aan duizenden Javanen het leven heeft gekost. Jenny was, net als haar moeder en haar grootvader van moederskant, geboren en getogen in Indië; weliswaar ‘blank’, maar met een achtergrond van authentiek ‘Indisch’ leven, in tegenstelling tot Rudolf die tot zijn drie en twintigste jaar in Nederland had gewoond. Dat huwelijk was wat mij het meest boeide in de hele geschiedenis. Het ging me niet zozeer om de theecultures, al vind ik wel dat men daar iets van moet weten om zich een indruk te kunnen vormen van het ontzaglijke werk dat verzet is en wat het leven op zo'n afgelegen onderneming in de bergen eigenlijk betekend heeft. Je moest drie dagen reizen om naar de tandarts te kunnen gaan in Batavia of om hulp voor een bevalling te krijgen. In dat bergland is het wel prachtig mooi maar het regent er veel. De mensen werden er vaak ziek door
| |
| |
Het echtpaar Kerkhoven met hun drie jongste kinderen, 1896. Jenny wordt geflankeerd door haar zoons Emile (links) en Karel (rechts). Dochter Bertha zit op schoot. Op de veranda echtgenoot Rudolf. (foto: Eduard Giltay) (collectie Stichting Indisch Thee- en Familie-archief, Driebergen)
vocht en kilte. Het echtpaar Kerkhoven heeft daar zijn hele leven doorgebracht. Daarin ligt ook de oorzaak van het drama in hun huwelijk. Rudolf Kerkhoven was een intelligente, energieke, beginselvaste man, door zijn karakter en zijn besef van eigen capaciteiten voor velen bijzonder moeilijk om mee om te gaan (hij had altijd gelijk!). Gamboeng, zijn onderneming, was voor hem de dimensie méér van de werkelijkheid, die hem anders, groter maakte dan de gemiddelde Nederlander. Maar Jenny, zijn vrouw, niet minder intelligent dan hij, had behoefte aan een grotere intellectuele ruimte, aan vrijheid, aan een vorm van ontplooiing die zij nu juist in het Indië van die tijd en zeker in een stadsklimaat als dat van Batavia met zijn coterieën - de hele Indische samenleving hing aan elkaar van allerlei coterieën - niet kon vinden. Haar lot was het harde pioniersbestaan op Gamboeng. Daar kreeg zij haar kinderen, had zij te kampen met ziekten van haarzelf en haar gezin, daar hunkerde zij naar wat meer ruimte en armslag in hun dagelijkse leven. Ze woonden in een houten huis op palen dat Rudolf Kerkhoven zelf had gebouwd; het lekte er uit het dak, de koude bergwind waaide door de kieren in de vloer. Zo groeiden de spanningen tussen die twee mensen, die toch op een bepaalde manier zeer van elkaar hielden en erg aan elkaar gehecht waren.
Voor hèm was Gamboeng alles, de wereld, de werkelijkheid, hij wilde daar altijd blijven. Zíj hoopte dat ze ooit genoeg geld zouden verdienen met die onderneming om naar Europa te kunnen gaan, in ieder geval hun verlofperioden daar door te brengen. Het was haar droom dat de kinderen in Europa naar school zouden gaan en van de Europese cultuur profiteren, maar dat zei
| |
| |
hem niets. Lopen, of te paard rijden, tussen zijn theestruiken, of door zijn kina-aanplant (waar hij later mee begonnen is) en genieten van het uitzicht op de bergen, dat was voor hem het leven.
Die controverse heeft uiteindelijk tot een tragedie geleid. Jenny, die uit een geslacht kwam dat al erfelijk belast was (een paar van haar broers waren geestelijk gestoord), heeft het bestaan op Gamboeng tenslotte niet meer kunnen verdragen. Toen haar vijf kinderen volwassen waren, al begonnen aan een eigen leven of op het punt zelfstandig te worden, heeft zij zelfmoord gepleegd.
Er zijn naar verhouding maar weinig brieven van Jenny bewaard gebleven; en die er zijn, gericht aan haar schoonouders, haar moeder, haar zuster, gaan in hoofdzaak over huiselijke- en familie-aangelegenheden en dateren allemaal van ná haar huwelijk. Om een beeld te geven van haar jeugd, van de sfeer in haar ouderlijk huis en van elementen in haar persoonlijkheid en karakter die latere ontwikkelingen in haar leven verklaren, heb ik met behulp van her en der uit brieven en mededelingen van anderen opgedane informatie, gefingeerde dagboekfragmenten van de jonge Jenny ingelast. Mijn eigen betrokkenheid bij het landschap, de natuur van de Preanger, waar ik ook ben opgegroeid, heeft mij in staat gesteld uit herinneringsbeelden bepaalde aspecten van het leven op een onderneming in te vullen. Als kind en meisje in de jaren twintig en dertig heb ik nog wel iets kunnen proeven van de sfeer waarin de ‘heren van de thee’ leefden aan het eind van de vorige eeuw. Rudolf Kerkhoven stierf in het jaar waarin ik geboren werd. De ervaringen van de kinderen Kerkhoven (in bomen klimmen, zwemmen, opgaan in een altijd groene wereld vol geheim, een ruimte, waar de fantasie geen grenzen kent) zijn ook de mijne. Al schrijvend kon ik terugkeren in een vertrouwde werkelijkheid.
Onlangs verklaarde een literair criticus in de New York Times Book Review over Peter Ackroyd, een Engelse auteur van ingenieuze, meeslepend geschreven, erudiete romans, op basis van historische gegevens: ‘Dat Ackroyd door zijn historische voorstellingen gebeurtenissen mengt die niet aanwijsbaar hebben plaats gehad, moet degenen die om die redenen kritiek op zijn werk hebben niet langer verontrusten. Hij is een meester in zijn vak, en zo door en door thuis in de tijdperken en de omstandigheden die hij voor ons laat herleven, dat hij terecht tevreden mag zijn over de voortbrengselen van zijn verbeelding.’
Met een soortgelijke mening van lezers over mij en mijn ‘historische’ romans zou ik me zeer gelukkig prijzen.
Bewerkte lezing van Hella S. Haasse ter gelegenheid van het lustrum symposium van de Werkgroep Biografie, op zondag 14 mei 1995 in de Balie in Amsterdam.
|
|